ECLI:NL:RBOVE:2024:2720

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
ak_24_489
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering door het UWV en de gevolgen van de geneeskundige rapporten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 2 augustus 2023 besloten om de uitkering te weigeren, omdat eiser volgens hen minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij stelt dat zijn klachten en beperkingen door het UWV zijn onderschat. De rechtbank heeft de zaak op 23 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door het UWV is opgesteld, is onvoldoende onderbouwd met geneeskundige rapporten. De rechtbank wijst erop dat de rug- en beenklachten van eiser niet adequaat zijn meegenomen in de FML, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de duizeligheidsklachten van eiser. Hierdoor is het onduidelijk of de functies die aan eiser zijn toegewezen, binnen zijn belastbaarheid vallen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat eiser niet voldoet aan de opleidingseis voor de functie van productiemedewerker textiel, omdat hij slechts basisonderwijs heeft gevolgd in Turkije. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de rechtbank de kosten van het beroep en het griffierecht aan eiser toekent.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/489

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. K. Aslan,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,verweerder (het UWV), gemachtigde: L.A.P. ter Laak.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om aan hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1.
Met het besluit van 2 augustus 2023 heeft het UWV geweigerd om aan eiser vanaf
15 mei 2023 een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van
1 december 2023 is het UWV bij deze weigering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de dochter van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4.1.
Eiser werkte vanaf 18 april 2016 als werkplaatstimmerman voor gemiddeld 39,08 uur per week bij [bedrijf] B.V. Zijn dienstverband liep tot en met 1 juni 2019. Eiser is op 25 maart 2019 ziek uitgevallen van dit werk. Vanaf 3 juni 2019 heeft eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Na de Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWB) heeft het UWV met een besluit van 10 juli 2020, gehandhaafd met een beslissing op bezwaar van 17 december 2020, de ZW-uitkering van eiser per 11 augustus 2020 beëindigd.
4.2.
Vervolgens ontving eiser vanaf 11 augustus 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiser heeft zich op 17 mei 2021 ziek gemeld. Vanaf 16 augustus 2021 heeft eiser een ZW-uitkering ontvangen. Op 24 januari 2023 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Daarop heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Inleiding’.
Standpunten van partijen
Standpunt UWV
5.1.
Het UWV heeft eiser vanaf 15 mei 2023 een WIA-uitkering geweigerd, omdat eiser volgens het UWV per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Na medisch onderzoek is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, waarin de beperkingen van eiser zijn vastgelegd. Vervolgens zijn na arbeidskundig onderzoek functies geselecteerd die eiser met zijn beperkingen nog kan uitvoeren. Op basis hiervan is vastgesteld dat eiser 27,49% minder kan verdienen dan het loon dat hij kreeg toen hij werkte als werkplaatstimmerman. Dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Standpunt eiser
5.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het UWV zijn klachten en beperkingen heeft onderschat en dat hij niet geschikt is voor de door het UWV geduide functies.
Verweer UWV
5.3.
Uit het verweerschrift blijkt dat het UWV bij zijn standpunt is gebleven. Het UWV baseert zich op een nader rapport van 22 februari 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een nader rapport van 15 maart 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Overwegingen van de rechtbank
6.1.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV terecht heeft geweigerd om aan eiser vanaf 15 mei 2023 een WIA-uitkering toe te kennen. Daarvoor is van belang of het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per die datum terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank zal het geneeskundig en het arbeidskundig onderzoek beoordelen aan de hand van de beroepsgronden.
Ten aanzien van de rug- en beenklachten
6.2.
In de FML zijn tillen en dragen tijdens het werk, lopen tijdens het werk, trappenlopen en klimmen licht beperkt geacht. Ook zijn voor zitten en zitten tijdens het werk alsmede staan en staan tijdens het werk lichte beperkingen aangenomen. Volgens de FML van
24 november 2020, die ten behoeve van de beslissing op bezwaar van 17 december 2020 bij de EZWB is opgesteld, golden toen vergelijkbare beperkingen.
6.3.
Eiser stelt dat sinds de EZWB sprake is van toegenomen rug- en beenklachten. Hij heeft dit onderbouwd met een MRI-scan van 13 april 2021. Hierdoor moeten volgens hem sterkere beperkingen worden aangenomen voor staan, zitten, lopen, dragen, tillen en traplopen. Eiser heeft ook te maken met varices aan het rechterbeen. Hierdoor heeft eiser last van een moe/zwaar gevoel, kramp of een rusteloos gevoel in de benen. Ook deze klachten moeten tot beperkingen leiden n. Eiser stelt dat deze ten onrechte niet in de FML zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
6.4.
Uit de rapporten van 21 juli 2023 en 27 november 2023 blijkt dat bij eiser sprake is van artrose van de lumbale wervelkolom. Bij de EZWB zijn in verband hiermee beperkingen vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arts bezwaar en beroep hebben in hun rapport vermeld dat voor de verdergaande ervaren belemmeringen geen ziektebeelden aanwezig zijn en dat zij de tekortkomingen ook niet hebben vastgesteld. In zijn rapport van22 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieraan toegevoegd dat eiser is aangewezen op rugsparende werkzaamheden en dat dit in voldoende mate tot uiting komt in de opgestelde FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische reden om aan te nemen dat eiser de belasting zoals beschreven in de FML niet op kan brengen dan wel dat hij hier gezondheidsschade van op zal lopen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal eerder sprake zijn van gezondheidswinst.
6.5.
De primaire arts, de arts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaan ervan uit dat eiser ook te maken heeft met varices. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arts bezwaar en beroep hebben echter geen gevolgen vastgesteld die verdergaande beperkingen impliceren. In zijn rapport van 22 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat het feit dat eiser zich laat behandelen voor de varices geen reden is om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat ervaren klachten zich niet een op een in beperkingen vertalen.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende is gemotiveerd dat de rug- en beenklachten niet tot meer beperkingen leiden dan volgens de FML is aangenomen, behoudens voor zover hierna onder het kopje “Op een verhoging stappen” wordt overwogen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat in de informatie over de MRI-scan van
13 april 2021 is vermeld dat vergeleken met het onderzoek van 25 april 2019 het beeld niet is veranderd. Ten behoeve van de beslissing op bezwaar van 17 december 2020 bij de EZWB heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport van 24 november 2020 opgesteld. In dit rapport is de informatie uit het onderzoek van 25 april 2019 opgenomen. Deze informatie is gelijk aan de bevindingen uit het onderzoek van 13 april 2021. De rechtbank kan het UWV dan ook volgen daar waar zij stelt dat met de informatie uit de MRI-scan van 13 april 2021 al rekening is gehouden, nu deze informatie reeds is meegenomen bij de EZWB en de WIA-beoordeling daarop voortbouwt.
Schouderklachten
6.7.
In de FML is eiser voor boven schouderhoogte actief zijn beperkt geacht.
6.8.
Eiser stelt echter dat met zijn schouderklachten rechts in de FML onvoldoende rekening is gehouden. Eiser is van mening dat zijn schouderklachten moeten leiden tot een toevoeging van beperkingen voor reiken en frequent reiken tijdens het werk. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
6.9.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arts bezwaar en beroep hebben erop gewezen dat een beperking geldt voor bovenhands werken en dat zij bij onderzoek geen ernstige schouderbeperkingen hebben vastgesteld. In zijn rapport van 22 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat gezien de bevindingen bij onderzoek de beperking in voldoende mate tot uiting komt in de FML.
6.10.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arts bezwaar en beroep hiermee voldoende hebben toegelicht dat de vanwege de schouderklachten rechts, de vastgestelde beperking voldoende is. Er is ook geen medische informatie overgelegd waaruit de gestelde verdergaande beperkingen kunnen blijken.
Duizeligheidsklachten
6.11.
Bij de beperking voor boven schouderhoogte actief zijn is vermeld dat eiser op een verhoging kan staan.
6.12.
Eiser heeft echter ook te maken met duizeligheidsklachten. Vanwege deze klachten vindt hij het niet verantwoord om hem op een verhoging te laten werken. Eiser is daarom van mening dat hij ook op die manier niet boven schouderhoogte actief kan zijn. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.13.
Volgens het rapport van de UWV-arts is sprake van een aandoening aan de longen en proteïnurie en mogelijk een verminderde nierfunctie. Ook was sprake van hypertensie, maar de bloeddruk is met medicatie genormaliseerd. De UWV-arts heeft in haar rapport vermeld dat gezien de behandeling geen sprake lijkt te zijn van ernstige problematiek. Volgens de UWV-arts worden bij milde tot matige ernst van deze stoornissen geen klachten ervaren en zodoende ook geen belemmeringen. Dit wordt ondersteund door het gegeven dat eiser door een toevalsbevinding is verwezen en deze problematiek toen aan het licht is gekomen. Aangezien eiser wel klachten ervaart die passen bij orthostase acht de UWV-arts hem beperkt ten aanzien van verhoogd persoonlijk risico. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arts bezwaar en beroep hebben opgemerkt dat voor de duizeligheidsklachten geen ziektebeelden gelden en dat zij de gevolgen in de vorm van duidelijke functiestoornissen ook niet hebben vastgesteld. In het rapport van 22 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep herhaald dat deze gezondheidsklachten van eiser naar algemeen medische maatstaven niet zijn vastgesteld.
6.14.
De rechtbank stelt vast dat bij eiser onder meer verhoogde bloeddruk en orthostase is gediagnostiseerd. Vanwege de duizeligheidsklachten, die passen bij orthostase, is een beperking opgenomen voor verhoogd persoonlijk risico. Hieruit kan worden afgeleid dat ook volgens de geneeskundige rapporten wel sprake is van ziektebeelden die de duizeligheidsklachten kunnen verklaren. Daarbij komt dat blijkens de informatie van de huisarts van 17 november 2023 de duizeligheid te maken heeft met de hypertensie. Uit deze brief blijkt weliswaar dat de bloeddruk volgens informatie van de vorige huisarts fraai is ingesteld, maar eiser heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat dit een momentopname was. Eiser heeft verklaard dat hij zijn bloeddrukwaarden bijhoudt in een schema en dat daaruit blijkt dat het best vaak voor komt dat hij hoge bloeddruk heeft. Dan neemt hij medicatie in. Nu eiser te maken heeft met ziektebeelden die de duizeligheidsklachten kunnen verklaren, is de rechtbank van oordeel dat in de geneeskundige rapporten onvoldoende is gemotiveerd waarom vanwege deze klachten voor eiser niet meer beperkingen zijn aangenomen en waarom het ondanks deze klachten verantwoord is dat eiser op een verhoging werkt.
Op een verhoging stappen
6.15.
Eiser stelt verder dat hij door de beenklachten problemen heeft om een verhoging op te komen. Eiser is van mening dat het in verband daarmee voor hem niet haalbaar is om vaak een verhoging op te gaan, zodat hij ook om die reden geen functies kan vervullen, waarbij hij boven schouderhoogte actief moet zijn.
6.16.
Uit het rapport van 27 november 2023 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arts bezwaar en beroep bij eiser de Proef van Lasègue hebben uitgevoerd en dat deze rechts positief was. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat hij moeite heeft met traplopen en dat hij als een kat de trap opgaat.
6.17.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in de rapporten onvoldoende is toegelicht waarom de beenklachten van eiser niet tot verdere beperkingen leiden, in het bijzonder nu door de verzekeringsartsen de eigen onderzoeksbevindingen uit de Proef van Lasègue niet kenbaar in de beschouwing zijn betrokken.
Conclusie geneeskundig onderzoek
6.18.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de FML met de geneeskundige rapporten onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. In zoverre is het beroep gegrond.
Arbeidskundig onderzoek
7.1.
De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben rapporten van 2 augustus 2023 respectievelijk 30 november 2023 opgesteld. Zij hebben voor eiser de volgende functies geselecteerd: inpakker (handmatig) (SBC-code 111190), productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) en snackbereider (handmatig) (SBC-code 111071). Aanvullend is de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) geselecteerd.
7.2.
Omdat niet duidelijk is of in de FML van 21 juli 2023 voldoende beperkingen zijn opgenomen is het ook onduidelijk of deze functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Ook in zoverre is het besluit onvoldoende gemotiveerd en is het beroep gegrond.
7.3.
Eiser stelt verder dat hij niet voldoet aan de opleidingseis die gesteld wordt om de functie productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) te kunnen vervullen. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
7.4.
Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 30 november 2023 blijkt dat voor de functie productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) een opleiding van enkele jaren VMBO nodig is.
7.5.
Het UWV is er in de besluitvorming vanuit gegaan dat eiser in Turkije basisonderwijs heeft gevolgd. Verder heeft hij aan het ROC een NT2-certificaat behaald. De arbeidsdeskundigen bezwaar en beroep hebben in hun rapport van 15 maart 2024 vermeld dat eiser in Turkije middelbaar onderwijs heeft gevolgd. Zij hebben dit onderbouwd met een vragenformulier van september 2009. Het UWV heeft tijdens de zitting ook gesteld dat eiser middelbaar onderwijs heeft gedaan. Het UWV heeft zich daarbij gebaseerd op een formulier dat zich niet in het dossier bevindt. Hoewel het UWV in de laatste ronde van de zitting nog heeft aangeboden dit formulier te overleggen, zal dit aanbod vanwege strijd met de goede procesorde worden gepasseerd. De rechtbank ziet niet in waarom het UWV dit niet tijdig aan de rechtbank heeft kunnen overleggen, conform de procedurele regels die ook voor eiser gelden.
7.6.
Eiser heeft tijdens de zitting laten weten dat het kan zijn dat hij zich bij het invullen van formulieren vergist heeft. Hij heeft in zijn beroepschrift en tijdens de zitting laten weten dat hij in Turkije alleen 8 jaar basisonderwijs heeft gevolgd. Dit komt de rechtbank geloofwaardig voor. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat geen overige documenten in het geding zijn gebracht, zoals diploma’s of schoolinschrijvingen, waaruit het tegendeel kan blijken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser in Turkije gedurende 8 jaar slechts aan basisonderwijs heeft deelgenomen.
7.7.
Eiser heeft bij zijn beroepsgronden informatie van de Nederlandse organisatie voor internationalisering in onderwijs (Nuffic) gevoegd. Deze informatie is ook vermeld in het arbeidskundig rapport van 15 maart 2024. Hieruit blijkt dat het basisonderwijs in Turkije
8 jaar duurt en bestemd is voor leerlingen van 5 ½ tot 14 jaar. Na het basisonderwijs kunnen leerlingen kiezen voor voortgezet onderwijs. Als het voortgezet onderwijs is afgerond kan dit, afhankelijk van de gevolgde onderwijssoort, worden vergeleken met (ruim een) havodiploma of een mbo-diploma op niveau 2 of 3. De rechtbank is het op basis hiervan met eiser eens dat het basisonderwijs in Turkije gelijk moet worden gesteld met het basisonderwijs in Nederland en dat het UWV er ten onrechte vanuit gaat dat eiser enkele jaren vervolgonderwijs heeft gevolgd. Dit leidt ertoe dat eiser niet voldoet aan de bij de functie productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) gestelde opleidingseis van enkele jaren VMBO. De functie is dan ook niet geschikt voor eiser. Dat eiser wel zou voldoen aan het vereiste opleidingsniveau 2 doet hieraan niet af. Naast het opleidingsniveau wordt immers ook een opleidingseis gesteld. Eiser heeft die opleiding niet gedaan. Op dit punt is het bestreden besluit eveneens onvoldoende gemotiveerd. Ook in zoverre is het beroep gegrond.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn geen kosten gebleken die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 december 2020;
- draagt het UWV op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.H. Beenen-Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd om te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.