ECLI:NL:RBOVE:2024:2659

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
10959401 \ CV EXPL 24-438
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en bevoegdheid kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak is partij A sinds 15 september 2018 eigenaar van een perceel met woning en aanhorigheden, terwijl partij B eigenaar is van een ander perceel. Er is een geschil ontstaan over de erfgrens tussen beide percelen, waarbij partij A zich beroept op verkrijgende verjaring. Partij B heeft in een incident aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is, omdat de vorderingen van partij A van onbepaalde waarde zijn en er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat deze onder de grens van € 25.000,00 blijven. De rechtbank Overijssel, Team Kanton en Handelsrecht, heeft op 14 mei 2024 vonnis gewezen in het incident. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van partij A niet voldoende onderbouwd zijn om aan te tonen dat de waarde onder de € 25.000,00 blijft. Daarom heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Partij A is in het incident in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van partij B vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10959401 \ CV EXPL 24-438
Vonnis in incident van 14 mei 2024
in de zaak van

1.[partij A 1],wonende te [woonplaats 1],

2.
[partij A 2],
wonende te [woonplaats 2],
eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident,
hierna ook wel samen te noemen [partij A],
gemachtigde: mr. K. Dekker, advocaat te Enschede,
tegen

1.[partij B 1],wonende te [woonplaats 3],

2.
[partij B 2],
wonende te [woonplaats 4],
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident,
hierna ook wel samen te noemen [partij B],
gemachtigde: mr. P.H.J. Nij Bijvank, advocaat te Hardenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 februari 2024 van [partij A],
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
samenvatting
[partij A] is sinds 15 september 2018 eigenaar van het perceel met woning en aanhorigheden te [adres 1]. [partij B] is eigenaar van het perceel met woning en aanhorigheden te [adres 2]. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag waar de erfgrens ligt. Hierbij beroept [partij A] zich op verkrijgende verjaring. [partij B] stelt in zijn incident dat de kantonrechter niet bevoegd is. Het gaat volgens [partij B] om vorderingen van onbepaalde waarde en er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat het beloop van die vorderingen minder is dan € 25.000,00.

2.De feiten

2.1.
[partij A] is sinds 15 september 2018 eigenaar van het perceel met woning en aanhorigheden te [postcode] aan het adres [adres 1]. [partij B] is eigenaar van het perceel met woning en aanhorigheden te [postcode] aan het adres [adres 2].
2.2.
[partij A] verhuurt sinds 1 mei 2000 de onroerende zaak aan de [adres 1] aan [bedrijf] B.V. Directeur van [bedrijf] B.V. is mevrouw [naam]. [naam] heeft in een e-mailbericht van 19 februari 2021 een verklaring opgesteld betreffende de erfafscheiding [adres 2] en [adres 1].
2.3.
Op 25 maart 2020 heeft het Kadaster in opdracht van [partij B] een bezoek gebracht aan het perceel [adres 2] en een relaas van bevindingen opgesteld.
Het Kadaster heeft toen ook de erfgrens uitgezet.

3.Het geschil

In de hoofdzaak
3.1.
[partij A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Voor recht te verklaren dat [partij A] en [partij A 2], eigenaar zijn van het gehele perceel kadastraal bekend gemeente [locatie], gebaseerd op de kadastrale kaart van 23 januari 2018;
II. [partij B] en [partij B 2] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans een termijn die de kantonrechter in goede justitie vermeend te behoren, het gehele perceel van eisers, kadastraal bekend gemeente [locatie], gebaseerd op de kadastrale kaart van 23 januari 2018, te ontruimen en ontruimd te houden, bijvoorbeeld door het verwijderen van aangebrachte voorzieningen en door een hekwerk terug te plaatsen dat vergelijkbaar is met het door gedaagden verwijderde hekwerk, zulks op straffe van een door gedaagden hoofdelijk aan eisers te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat gedaagden in gebreken zijn met de uitvoering van deze veroordeling, zulks met een maximum van € 50.000,00, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeend te behoren;
III. [partij B] en [partij B 2] te veroordelen om [partij A] toestemming te verlenen gebruik te maken van de onroerende zaak van [partij B] en [partij B 2] voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de onroerende zaak van [partij A], op straffe van een dwangsom van € 750,00, althans een bedrag die de kantonrechter in goede justitie vermeend te behoren, per dag of gedeelte daarvan, dat [partij B] en [partij B 2] in strijd met het te wijzen vonnis handelen tot een maximum van € 15.000,00, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeend te behoren;
IV. [partij B] en [partij B 2] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans een termijn die de kantonrechter in goede justitie vermeend te behoren, de gerealiseerde dakopbouw binnen twee meter van de grenslijn met het erf van [partij A] te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een door gedaagden hoofdelijk aan eisers te verbeuren dwangsom van € 750,00 per dag of dagdeel dat gedaagden in gebreken zijn met de uitvoering van deze veroordeling, zulks met een maximum van € 15.000,00, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeend te behoren.
V. [partij B] en [partij B 2] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans een termijn die de kantonrechter in goede justitie vermeend te behoren, iedere camera die is aangebracht aan de buitenzijde van de gebouwen op het perceel [adres 2] te ([postcode]) Holten en die onrechtmatige inbreuk pleegt op de privacy van [partij A] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 750,00, althans een bedrag die de kantonrechter in goede justitie vermeend te behoren, per dag of gedeelte daarvan, dat [partij B] en [partij B 2] in strijd met het te wijzen vonnis handelen tot een maximum van € 25.000,00, althans een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vermeed te behoren;
VI. [partij B] en [partij B 2], ieder hoofdelijk, te veroordelen tot betaling aan eisers van de kosten van deze procedure, waaronder uitdrukkelijk begrepen het salaris van de gemachtigde van eisers, en de nakosten, vermeerderd met de in artikel 119 van boek 6 BW bedoelde wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis, indien en voor zover mogelijk niet binnen te termijn zijn voldaan.
3.2.
[partij A] legt, kort samengevat, aan zijn vordering ten grondslag dat hij door verjaring eigenaar is geworden van een stuk grond en dat [partij B] een hek heeft geplaatst op de grond die [partij A] toebehoort en dat daarnaast [partij B] een dakopbouw gerealiseerd heeft die binnen twee meter van de erfgrens ligt.
In het incident
3.3.
[partij B] vordert bij vonnis gewezen in het incident dat de rechtbank Overijssel, Team Kanton- en Handelsrecht, locatie Almelo (bedoeld zal zijn de kantonrechter) zich onbevoegd verklaart en de kwestie verwijst naar de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, zulks met veroordeling van [partij A] in de kosten van het incident.
3.4.
[partij B] legt hieraan primair ten grondslag dat de vorderingen van [partij A] een onbepaalde waarde hebben. Het gaat om de volgende vorderingen:
I. verklaring voor recht dat [partij A] eigenaar is van een perceel;
II. vordering tot ontruiming van het betreffende perceel;
III. vordering tot verlening van toestemming om het perceel van [partij B] te betreden;
IV. vordering tot verwijdering van een dakopbouw;
V. vordering tot verwijdering van camera's.
Omdat sprake is van diverse vorderingen van onbepaalde waarde, is ingevolge artikel 93 aanhef en sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 94 lid 1 Rv de rechtbank bevoegd en niet de kantonrechter.
3.5.
[partij B] stelt daarnaast dat de "waarde" van de onderwerpen van de vordering van [partij A] de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter van € 25.000,00 ver overstijgen.
3.6.
[partij A] heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering en voert daartoe, kort samengevat, het navolgende aan.
3.6.1.
[partij A] stelt dat er geen duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen van de zijde van [partij A] de € 25.000,00 te boven gaan. De vorderingen van de zijde van [partij A] betreffen een stuk grond. [partij A] betwist het aantal door [partij B] gestelde vierkante meters alsmede de grondprijs. Ook dient de waarde van de dakopbouw niet te worden bijgeteld. Enkel de waarde van het verwijderen dient te worden bijgeteld aldus [partij A].
3.6.2.
[partij A] blijft daarom bij zijn standpunt dat er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen van [partij A] die betrekking hebben op een stuk grond aan de voorzijde en een stuk grond aan de achterzijde en die betrekking hebben op het verwijderen van de dakopbouw de € 25.000,00 niet te boven gaan en dat daarmee de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, bevoegd is om onderhavige kwestie in behandeling te nemen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen.
4.2.
Ingevolge artikel 93 Rv worden door de kantonrechter behandeld en beslist:
a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;
b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000.
4.3.
In de onderhavige zaak gaat het om meerdere vorderingen met een onbepaalde waarde. Ingevolge artikel 93 onder b Rv staat in een dergelijk geval ter beoordeling de vraag of er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat deze duidelijke aanwijzingen in de onderhavige zaak ontbreken. [partij A] heeft weliswaar het door [partij B] vermelde aantal vierkante meters en de grondprijs betwist maar dit levert geen duidelijke aanwijzing op. Immers is door [partij A] niet nader onderbouwd wat het aantal vierkante meters volgens hem is en welke grondprijs volgens hem dient te gelden. Ook is niet duidelijk wat de waarde is van de dakopbouw dan wel de waarde van het verwijderen van de dakopbouw. Nu dit niet concreet vaststaat ontbreekt bedoelde aanwijzing dat de waarde van de vorderingen beneden de grens van € 25.000,00 blijft.
4.5.
De kantonrechter zal zich daarom onbevoegd verklaren en de zaak, ingevolge artikel 71 Rv, in de stand waarin deze zich bevindt, doorverwijzen naar team kanton en handelsrecht, locatie Almelo, kamer voor handelszaken, van de rechtbank Overijssel.
4.6.
[partij A] wordt in het incident in het ongelijk gesteld en zal daarom veroordeeld worden in de proceskosten in het incident. De proceskosten aan de zijde van [partij B] worden vastgesteld op € 271,00 (1 punt van € 271,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering van [partij A] kennis te nemen;
5.2.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar team kanton en
handelsrecht, locatie Almelo, kamer voor handelszaken, van de rechtbank Overijssel;
5.3.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor
kantonzaken, van
woensdag 29 mei 2024om 10:00 uur,
5.4.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden
vertegenwoordigd door een advocaat,
5.5.
wijst eisers erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd van
€ 320,00, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op
www.rechtspraak.nl. Eisers hebben bij kanton al een bedrag van € 87,00 aan griffiegeld
betaald. De verhoging bedraagt derhalve € 233,00 en dit bedrag dient binnen vier weken
na voormelde roldatum te zijn bijgeschreven, waarvoor eisers van het Landelijk
Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt,
5.6.
wijst gedaagden erop dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd van
€ 320,00, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op
www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet
zijn bijgeschreven, waarvoor gedaagden een nota met betaalinstructies ontvangt van het
LDCR,
5.7.
wijst gedaagden erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht
wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft
overgelegd:
- een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of
indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem
zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
- een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering
van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging),
5.8.
wijst gedaagden erop dat van hen slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven, indien zij bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren.
5.9.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten in het incident. De proceskosten aan de
zijde van [partij B] worden vastgesteld op € 271,00 (1 punt van € 271,00)
5.10.
verklaart dit vonnis voor wat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
(DW)