ECLI:NL:RBOVE:2024:2658

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
10868074 \ CV EXPL 24-38
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van koopovereenkomst en terugbetaling van orderbedrag na tekortkoming in levering

In deze zaak heeft eiser, een rechtspersoon naar buitenlands recht, op 27 oktober 2023 bij gedaagde, een B.V., een bestelling geplaatst voor flesjes Coca-Cola ter waarde van € 23.257,08. Eiser heeft voldoende aangetoond dat gedaagde tekort is geschoten in haar verplichting om de bestelling tijdig te leveren, wat heeft geleid tot de ontbinding van de overeenkomst per 29 november 2023. Eiser vordert nu de terugbetaling van het orderbedrag, vermeerderd met bijkomende kosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet heeft geleverd en dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Eiser heeft de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden en gedaagde is verplicht het orderbedrag terug te betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser tot terugbetaling van € 23.257,08 toewijsbaar is, evenals een deel van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, maar niet de gevorderde handelsrente.

De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van in totaal € 24.264,65, inclusief proceskosten, en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken op 14 mei 2024 door mr. H.H. de Boef.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10868074 \ CV EXPL 24-38
Vonnis van 14 mei 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiser] N.V.,
te [vestigingsplaats 1] (Suriname),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. G.W. Boogaard,
tegen
[gedaagde] B.V., ook handelend onder de naam [bedrijf],
te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [bedrijf],
verschenen in persoon,
hierna gezamenlijk te noemen: partijen.
Verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende.
  • de dagvaarding van 5 januari 2024 met producties;
  • het antwoord van gedaagde van 5 februari 2024;
  • het e-mailbericht van 14 februari 2024 aan partijen dat de zaak op 18 april 2024 mondeling wordt behandeld;
  • de brief van 8 maart 2024 van [eiser] N.V. met de aanvullende productie 13 en
  • de mondelinge behandeling op 18 april 2024, waarbij namens [eiser] mr. G.W. Boogaard is verschenen en namens [bedrijf] niemand is verschenen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Samenvatting
[eiser] heeft op 27 oktober 2023 bij [bedrijf] voor € 23.257,08 flesjes Coca-Cola besteld.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd dat [bedrijf] is tekortgeschoten in haar verplichting om op tijd cola te leveren en dat daarom de overeenkomst per 29 november 2023 is ontbonden. Die ontbinding heeft als gevolg dat [bedrijf] het orderbedrag van € 23.257,08 plus bijkomende kosten aan [eiser] dient te betalen.
De beoordeling door de kantonrechter

1.De feiten

1.1.
[eiser] heeft op 27 oktober 2023 voor een bedrag van € 23.257,08 bij [bedrijf]
een order geplaatst (ordernummer [nummer]) voor de koop en levering van 28 pallets à 99 trays Coca-Cola (hierna: de order). Hierdoor is een koopovereenkomst tot stand gekomen.
1.2.
Op 1 november 2023 heeft [eiser] het orderbedrag van € 23.257,08 voldaan
op de bankrekening van [bedrijf] onder vermelding van het ordernummer.
1.3.
[bedrijf] heeft vervolgens de order niet geleverd.
1.4.
Op 21 november 2023 is [bedrijf] door de gemachtigde van [eiser]
aangemaand om uiterlijk 28 november 2023 het orderbedrag van € 23.257,08 terug te betalen.
1.5.
In een e-mailbericht van 29 november 2023 schrijft de gemachtigde van [eiser]
onder andere dat de overeenkomst als ontbonden wordt beschouwd en per heden wordt ontbonden. [bedrijf] wordt ook gesommeerd het bedrag van € 23.257,08 plus de incassokosten van € 1.219,38 te voldoen.
1.6.
Betaling door [bedrijf] is uitgebleven.

2.Het geschil

De vordering
2.1.
[eiser] vordert veroordeling van [bedrijf] tot:
a - betaling van € 23.257,08 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf datum vonnis, althans vanaf datum betekening;
b - betaling van € 1.219,38 aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis, althans vanaf datum betekening;
c – de kosten van de procedure vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis, althans vanaf datum betekening.
2.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling van het geschil

Vragen vooraf
Is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen over het geschil op grond van Nederlands recht?
3.1.
[eiser] is gevestigd in Suriname en [bedrijf] is gevestigd in
Nederland. Vanwege dit internationale aspect, zal de kantonrechter eerst de vraag beantwoorden of de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te beslissen.
3.2.
Omdat [bedrijf] is gevestigd in Nederland, is op grond van artikel 4 van de
Brussel Ibis verordening [1] de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Daarnaast volgt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ook uit artikel 1 in verbinding met artikel 3 van een overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. [2] De kantonrechter acht zich dus bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
3.3.
De volgende vraag is welk recht van toepassing is op het geschil. Partijen hebben
hierover geen keuze gemaakt. De kantonrechter oordeelt daarom dat op grond van artikel 4 van de Rome I verordening [3] het Nederlands recht van toepassing is, omdat [bedrijf] als verkopende partij is gevestigd in Nederland. De kantonrechter zal dus bij zijn beslissing uitgaan van Nederlands recht.
De hoofdvordering
3.4.
De kantonrechter dient te beoordelen of [bedrijf] het orderbedrag van
€ 23.257,08 dient terug te betalen en zo ja, per wanneer. Daarvoor voert [eiser] twee gronden aan die de kantonrechter hieronder zal bespreken.
Hebben partijen afgesproken dat [bedrijf] het orderbedrag zou terugbetalen?
3.5.
De kantonrechter zal eerst de vraag beantwoorden of de conclusie kan worden
getrokken dat [bedrijf] op grond van een partijafspraak het orderbedrag van € 23.257,08 zou moeten terugbetalen, zoals [eiser] stelt, en dat heeft nagelaten te doen.
3.6.
De kantonrechter is van oordeel dat die conclusie niet kan worden getrokken.
Weliswaar heeft de gemachtigde van [eiser] ter terechtzitting van 18 april 2024 desgevraagd toegelicht dat partijen telefonisch hebben afgesproken dat [bedrijf] zou terugbetalen, maar verdere concrete informatie (zoals bijvoorbeeld data en tijdstippen) is niet gegeven en ook niet gebleken. [bedrijf] stelt daartegenover in haar antwoord dat [eiser] ‘het product gewoon krijgt’ en dat ze bij vragen ‘ook even langs konden rijden of bellen’. Dit ziet de kantonrechter als een betwisting van de stelling dat er een afspraak is gemaakt om het orderbedrag terug te betalen. Bij deze betwisting mag van [eiser] op dit punt meer onderbouwing worden verwacht. Die is niet gegeven. De kantonrechter zal daarom de hoofdvordering op grond van een ‘partijafspraak’ niet toewijzen.
Is de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden?
3.7.
Vervolgens zal de vraag worden beantwoord of de vordering tot
betaling van € 23.257,08 kan worden toegewezen op een andere grond.
3.8.
[eiser] stelt dat de order niet is geleverd. [bedrijf] stelt in haar
antwoord dat ‘factuur 3’ openstaat en ‘factuur 1’ geleverd is. Voor zover [bedrijf] hiermee heeft bedoeld te zeggen dat de order met het ordernummer [nummer] wél is geleverd (en hiermee de stelling van [eiser] betwist), volgt de kantonrechter dit niet. [eiser] heeft namelijk voldoende feitelijk onderbouwd dat de order met het ordernummer [nummer] niet is geleverd. [bedrijf] kan in dat geval niet volstaan met een blote ontkenning, maar zal haar stelling dat wél is geleverd dienen te onderbouwen met feitelijke gegevens, zoals bijvoorbeeld gegevens uit een eventuele verzendadministratie. Nu zij dit niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat de order met ordernummer [nummer] niet is geleverd.
3.9.
[eiser] stelt dat sprake is van ‘onverschuldigdheid’, maar uit de stellingen
van [eiser] ligt een beroep op een ongedaanmakingsverbintenis als bedoeld in artikel 6:271 Burgerlijk Wetboek (BW) juist meer voor de hand. Vooral ook omdat in het e-mailbericht van 29 november 2023 door de gemachtigde van [eiser] is geschreven dat de overeenkomst als ontbonden wordt beschouwd dan wel per heden wordt ontbonden. De kantonrechter vult daarom de rechtsgrond op dit punt aan.
3.10.
Een ongedaanmakingsverbintenis ontstaat op grond van artikel 6:271 BW na
ontbinding van de overeenkomst. Door die ontbinding hoeven partijen hun oorspronkelijk overeengekomen verbintenis(sen) niet meer na te komen en ontstaat er een verplichting om ontvangen prestaties ongedaan te maken. In deze zaak betekent ongedaanmaking concreet dat het ontvangen orderbedrag moet worden terugbetaald als niet is geleverd. De kantonrechter zal eerst onderzoeken of de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden.
3.11.
Voor een rechtsgeldige ontbinding moet onder andere sprake zijn van een
tekortkoming in de nakoming van een opeisbare verbintenis. Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming als iemand achter is gebleven met leveren, terwijl die levering verlangd mag worden (opeisbaarheid).
3.12.
Vaststaat dat [bedrijf] is achtergebleven met het leveren van de order,
terwijl levering van haar verlangd mocht worden. Dat wordt ook verder niet door [bedrijf] betwist en dat blijkt bovendien uit de tussen partijen gevoerde WhatsAppgesprekken die als aanvullende productie bij de dagvaarding zijn overgelegd.
3.13.
Er is dus sprake van een tekortkoming in de nakoming van een opeisbare
verbintenis.
3.14.
Ook heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat de overeenkomst is ontbonden
met het e-mailbericht van 29 november 2023. Daartegenover staat geen betwisting van [bedrijf]. [bedrijf] gaat er kennelijk zelf ook van uit dat zij een bedrag aan [eiser] dient te voldoen. Zij schrijft in de bij dagvaarding overgelegde e-mailberichten van 6 december 2023 dat zij een ander bedrag ziet ‘openstaan’. Dit wordt overigens niet verder concreet onderbouwd door [bedrijf] en ontslaat haar bovendien niet van haar (terug)betalingsverplichting.
3.15.
De conclusie is daarom dat de overeenkomst is ontbonden per 29 november
2023.
3.16.
Het gevolg van deze ontbinding is dat [bedrijf] op grond van de wet vanaf
29 november 2023 het orderbedrag had moeten betalen. [bedrijf] schrijft in een e-mailbericht aan [eiser] (productie 9 bij dagvaarding) dat zij een bedrag van € 20.107,08 ‘ziet'. Als [bedrijf] hiermee heeft bedoeld dat zij een lager bedrag zou moeten terugbetalen, is dat niet voldoende onderbouwd, terwijl [eiser] de hoogte van het orderbedrag wel voldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter gaat daarom uit van een orderbedrag van € 23.257,08.
3.17.
De kantonrechter zal [bedrijf] veroordelen tot betaling van
het orderbedrag van € 23.257,08.
De andere vorderingen van [eiser]
De wettelijke (handels)rente
3.18.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat met de ongedaanmakingsverbintenis sprake is van een
handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Dat is verder ook niet gebleken. Daarom is de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.2
[eiser] N.V. vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit).
3.21.
De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de
oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn.
3.22.
De vordering van € 1.219,38 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.007,57 bij € 23.257,08 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 1.007,57 toe. Het meerdere wordt afgewezen. Het totaalbedrag komt daarmee op € 24.264.65.
Proceskosten
3.23.
[bedrijf] is in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten (en
nakosten) worden veroordeeld.
De proceskosten van [eiser] N.V. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,15
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.759,15

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [bedrijf] om aan [eiser] te betalen een bedrag
van € 24.264,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [bedrijf] in de proceskosten van € 2.759,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en de nakosten,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. de Boef en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
2.Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de wederzijdse erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken.
3.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).