ECLI:NL:RBOVE:2024:2638

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/08/306617 / HA ZA 23-446
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling en kwaliteit van geleverde werkzaamheden in aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, een interieurbouwbedrijf, een aannemingsovereenkomst gesloten met gedaagde voor de verbouwing van een restaurant. Er is een geschil ontstaan over de kwaliteit van het geleverde werk en de betaling van een factuur van 29 augustus 2022. Eiser heeft de werkzaamheden opgeschort totdat de betaling is ontvangen, terwijl gedaagde betaling heeft opgeschort tot herstelwerkzaamheden zijn verricht. De rechtbank oordeelt dat gedaagde op basis van de overeengekomen betalingsvoorwaarden de factuur moet betalen. Eiser moet haar werkzaamheden hervatten, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt. De rechtbank wijst de vordering van eiser tot betaling van meerwerk af, omdat eiser niet heeft gewaarschuwd voor de kosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank concludeert dat gedaagde tekortschiet in zijn betalingsverplichting en dat eiser recht heeft op betaling van € 33.184,-, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van eiser tot ontheffing van niet-uitgevoerde verplichtingen wordt afgewezen, evenals de vorderingen in reconventie van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/306617 / HA ZA 23-446
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
ook handelend onder de naam [eiser],
te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. A.L. Stegeman,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [gedaagde],
te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. E. Nijhoff.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 29 producties,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie met
12 producties,
- de brief van de rechtbank waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de producties 13 – 15 van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 9 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar door zowel mr. Nijhoff als door mr. Stegeman het woord is gevoerd aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

2.1.
Partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] [gedaagde] verbouwt. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de kwaliteit van het door [eiser] geleverde werk en in verband daarmee of [eiser] van [gedaagde] betaling van het restant van de aanneemsom mag vorderen. [eiser] verlangt betaling van een factuur van 29 augustus 2022 en schort haar verdere (herstel) werkzaamheden op. [gedaagde] schort betaling op totdat [eiser] herstelwerkzaamheden heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] op grond van de overeengekomen betalingsvoorwaarden de factuur van
29 augustus 2022 moet betalen en zal de vordering van [eiser] in zoverre toewijzen. [eiser] zal daarna haar werkzaamheden conform de overeenkomst moeten hervatten, tenzij partijen daarover andere afspraken maken. Pas nadat het werk is opgeleverd kan beoordeeld worden welke werkzaamheden nog moeten worden verricht en of sprake is van gebreken die nog moeten worden hersteld. Van verzuim van [eiser] is op dit moment geen sprake. Daarop stranden de tegenvorderingen van [gedaagde]. De door [eiser] gevorderde betaling van meerwerk zal worden afgewezen omdat [eiser] niet heeft gewaarschuwd voor de daarmee gemoeide kosten. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten en in de proceskosten.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is een bedrijf dat zich met name bezig houdt met interieurbouw in de horeca. De heer [naam 1] is bestuurder van [eiser] en heeft namens [eiser] steeds als contactpersoon voor [gedaagde] opgetreden. [gedaagde] heeft [eiser] benaderd om zijn restaurant te verbouwen. Er is geen aannemingsovereenkomst op schrift gesteld, maar medio april 2022 heeft [eiser] een ontwerptekening in 3D aan [gedaagde] gestuurd. Op
28 juni 2022 heeft [eiser] een offerte gestuurd, waarin de volgende werkzaamheden, prijzen en voorwaarden zijn opgenomen:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Verder heeft de communicatie van partijen over de te verrichten werkzaamheden vooral per WhatsApp plaatsgevonden. [eiser] heeft ermee ingestemd de totale aanneemsom af te ronden op € 115.000,- exclusief btw. Dat is € 139.150,- inclusief btw.
3.2.
De eerste factuur voor een bedrag van € 47.956,- inclusief btw heeft [eiser] op
21 juni 2022 verstuurd en is door [gedaagde] op 4 juli 2022 betaald, waarna [eiser] is gestart met haar werkzaamheden.
3.3.
Op 9 augustus 2022 is [gedaagde] na de verbouwing weer heropend.
3.4.
De tweede factuur voor een bedrag van € 47.684,- inclusief btw heeft [eiser] op
29 augustus 2022 verstuurd. De factuur is als volgt gespecificeerd:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Deze factuur is door [gedaagde] in eerste instantie helemaal niet betaald.
3.5.
Vanaf dat moment hebben partij per WhatsApp gecorrespondeerd, waarbij [eiser] zich op het standpunt stelt recht te hebben op betaling van de factuur en [gedaagde] zich beklaagt over de kwaliteit en kwantiteit van het door [eiser] geleverde werk. Op
11 september 2022 hebben partijen een afspraak gemaakt die inhoudt dat [gedaagde] alleen nog de factuur van 29 augustus 2022 hoefde te betalen. Op 13 september 2022 heeft
[gedaagde] € 14.500,- betaald. Het restantbedrag is onbetaald gelaten.
3.6.
Op 25 oktober 2022 heeft [eiser] te kennen gegeven dat de afspraak van
11 september 2022 niet langer geldt en dat wordt teruggegrepen op de oorspronkelijke afspraken.
3.7.
Op 31 oktober 2022 heeft [eiser] een factuur / betalingsherinnering gestuurd voor een onbetaald gelaten bedrag € 54.988,45 inclusief btw. De factuur is als volgt gespecifieerd:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
3.8.
Diezelfde dag heeft [eiser] per e-mail aan [gedaagde] laten weten dat:
  • de werkzaamheden pas worden hervat als dit bedrag is betaald
  • de factuur voor de laatste 10% dient voldaan te worden na plaatsing, en
  • dat nog een berekening van het meer-/minderwerk inclusief de bijbehorende factuur volgt.
3.9.
Op 5 april 2023 heeft in opdracht van [eiser] en in aanwezigheid van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] van [eiser] en de heer [gedaagde] van [gedaagde], een bouwkundig onderzoek plaatsgevonden door Bureau voor Bouwpathologie uit Montfoort, dat op 11 juli 2023 heeft gerapporteerd. In het rapport wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden zijn gebaseerd op een 3D tekening, een plattegrond en een summiere offerte en dat op
basis van deze documenten 90% van de werkzaamheden is afgerond, maar dat oplevering nog niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt vastgesteld dat niet al het tot op dat moment door [eiser] uitgevoerde werk voldoet aan de eisen die daaraan op grond van de overeenkomst tussen partijen kunnen worden gesteld, waaronder in ieder geval de eisen van goed en deugdelijk werk. Vervolgens wordt geschetst hoe de gebreken kunnen worden herstel en welke kosten daarmee zijn gemoeid.
3.10.
Op 4 september 2023 heeft [eiser] nog een meerwerk-factuur gestuurd ten bedrage van € 5.880,60 inclusief btw. Als meerwerk is aangemerkt:
[Afbeelding]

4.De vorderingen

in conventie
4.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, betaling van € 83.351,49, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, incassokosten en proceskosten, en een verklaring voor recht dat zij ontheven is van nog niet uitgevoegde verplichtingen van de aannemingsovereenkomst.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de vorderingen.
in reconventie
4.4.
[gedaagde] vordert op zijn beurt bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat, het benoemen van een deskundige en veroordeling van [eiser] om de door de deskundige aan te wijzen (herstel)werkzaamheden uit te voeren, alsook een verklaring voor recht dat [eiser] tekortgeschoten is, aansprakelijk is en schadevergoeding moet betalen, vermeerderd met proceskosten.
4.5.
[eiser] voert verweer in reconventie.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van de vorderingen.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Vanwege de verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen en beoordelen.
De betalingsverplichting
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de overeengekomen aanneemsom € 115.000,- exclusief btw bedraagt, dus € 139.150,- inclusief btw, en dat daarvan € 62.456,- inclusief btw is betaald. Ook is niet in geschil dat de werkzaamheden die partijen zijn overeengekomen nog niet zijn afgerond. Zo dient [eiser] bijvoorbeeld nog een vetput aan te brengen in de keuken van het restaurant. Partijen zijn het er evenwel niet over eens, wie als eerste over de brug moet komen en wie zich mag beroepen op opschorting. Aan de orde is daarom in de eerste plaats wat partijen zijn overeengekomen over het moment van presteren.
5.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op betaling van haar factuur van 29 augustus 2022, omdat op dat moment 90% van het werk is gefactureerd en het werk ook voor 90% af is. Volgens [eiser] mag zij naar de stand van het werk factureren, omdat dit in overeenstemming is met hoe partijen feitelijk zaken met elkaar hebben gedaan. Ook wijst [eiser] erop dat er door [gedaagde] geen bezwaar is gemaakt tegen het moment van factureren, maar dat hij het alleen niet eens is met de hoogte van de facturen, omdat in de visie van [gedaagde] nog geen 90% van het werk door [eiser] is afgerond. [gedaagde] heeft volgens [eiser] toegezegd dat er betaald zou worden. [eiser] vermoedt dat het achterwege blijven van betaling te maken heeft met betalingsonmacht van [gedaagde], omdat [gedaagde] dit heeft laten doorschemeren in zijn WhatsApp berichten waarin hij onder meer schrijft dat ‘krediet is aangevraagd’ en ‘als die binnen is maak ik ook gelijk over’.
5.4.
[gedaagde] stelt dat hij direct bezwaar heeft gemaakt tegen de facturering en dat dat bezwaar niet enkel betrekking heeft op de hoogte van de gefactureerde bedragen, maar ook op het moment van factureren. De uitlatingen van [gedaagde] over het niet kunnen betalen, hadden volgens [gedaagde] betrekking op een betaling die was toegezegd in het kader van schikkingsonderhandelingen, die hebben plaatsgevonden in september of oktober 2022. Omdat [eiser] op dat moment te kennen gaf dat hij in liquiditeitsproblemen zou komen, heeft [gedaagde] gezegd dat hij alles zou overmaken wat er nog op zijn rekening stond.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat in de offerte betalingscondities staan vermeld, waarin is opgenomen dat 50% van de aanneemsom bij bestelling wordt betaald, 40% de dag voor plaatsen en 10% na plaatsing. Vaststaat dat op het moment dat de factuur van 29 augustus 2022 werd verzonden, de bestelling door [gedaagde] bij [eiser] was gedaan en het interieur voor het restaurant was geplaatst. Het restaurant was toen namelijk al heropend. Op grond van de betalingscondities uit de offerte was [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank daarom in beginsel gehouden om de tweede factuur te voldoen.
5.6.
Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat een van deze betalingscondities afwijkende afspraak is gemaakt, is het volgende van belang. [eiser] heeft de eerste factuur op 21 juni 2022 verzonden. Het gefactureerde bedrag is lager dan 50% van de overeengekomen aanneemsom, maar de factuur is wel in aansluiting op de offerte verzonden en door [gedaagde] betaald vóór de start van de werkzaamheden. De tweede factuur is gedateerd op 29 augustus 2022. Dat is later dan ‘de dag voor plaatsen’, omdat vaststaat dat het restaurant toen al heropend was en het gefactureerde bedrag is wederom lager dan de termijn voorschrijft, maar op de factuur staat wel omschreven: ‘interieur werkzaamheden’ en ‘tweede termijn betaling’. Op de factuur/betalingsherinnering van
31 oktober 2022 staat wederom een verwijzing naar de betalingscondities uit de offerte, en wordt ditmaal wel het percentage van 90% van de totale aanneemsom genoemd, bestaande uit de aanbetaling van 40% en tweede termijn van 50%. Deze feitelijke gang van zaken ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank dat in ieder geval aan de kant van [eiser] werd vastgehouden aan de betalingscondities zoals die in de offerte waren genoemd en biedt geen aanleiding om aan te nemen dat een nadere afspraak tot facturering zou zijn gemaakt.
5.7.
Bij de tweede factuur, die op 30 augustus 2022 per WhatsApp is verstuurd schrijft [eiser]:
‘Hoi [gedaagde], [rechtbank: lees [gedaagde] van [gedaagde]] Ik heb twee factuur gestuurd, kun je deze twee snell mogelijk overmaken. Dan is nog een bedrag van 20k open van de afgesproken prijs van € 119890 volgens offerte 22.42.1’
Daarop heeft [gedaagde] gelijk gereageerd:
‘Maak jij een grap [naam 1] [rechtbank: lees: [naam 1] van [eiser]] (…) Wat denk je dat ik jou 115 duizend euro ga betalrn (…) Je hebt helft van de zaak niet gemaakt door jou heb ik 30 duizend aan afzuig betaald 2 weken later op dan afgesproken!!! Jij zou met 10 man werken jij en mijn personeel hebben gewerkt. Vloer heb ik betaald elektra heb ik betaald (…) En jij verwacht dat ik alles ga betalen (…) Je bent geen 1 afspraak na gekomen. (…) Kom volgen de week even langs wij gaan even zitten praten (…)’.
5.8.
De rechtbank begrijpt hieruit dat [gedaagde] gelijk na ontvangst van de factuur bezwaar maakt bij [eiser] tegen zowel de hoogte van de factuur als het moment van factureren. Uit de verwijzing van [gedaagde] naar de stand van het werk, leidt de rechtbank niet af dat partijen hebben afgesproken dat naar de stand van het werk zou worden gefactureerd. De rechtbank ziet hierin slechts een algemene uiting van frustratie van
[gedaagde].
5.9.
Ook de stellingen van partijen over de toezegging van [gedaagde] om te betalen, onderbouwen niet dat een afwijkende betalingsregeling is overeengekomen. Partijen zijn het er namelijk niet over eens of die toezegging is gedaan in het kader van de factuur van 29 augustus 2022 of van de op 11 september 2022 gemaakte afspraak. Nu die afspraak bovendien geen stand heeft gehouden, leidt de rechtbank uit deze WhatsApp gesprekken enkel af dat partijen de tering naar de nering probeerden te zetten, maar niet dat beide partijen hebben beoogd om in te stemmen met betaling naar de stand van het werk.
5.10.
Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat partijen over en weer van elkaar hebben mogen begrijpen dat zij een andere afspraak hadden gemaakt over het moment van betalen dan in de offerte staat vermeld. Nu van een van de betalingscondities in de offerte afwijkende nadere afspraak tot betaling niet is gebleken, mocht [eiser] conform de offerte factureren. Dat betekent dat [eiser] op 29 augustus 2022 op basis van de offerte 90% (van de aanneemsom) dat wil zeggen (90% van € 139.150,- =) € 125.235,- inclusief btw factureren. [eiser] heeft (€ 47.956,00 + € 47.684,- =) € 95.640,- inclusief btw gefactureerd. Dat bedrag was op dat moment dan ook in ieder geval verschuldigd. In totaal heeft
[gedaagde] € 62.456,- hiervan betaald, zodat € 33.184,- resteert. Dat betekent dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van zijn betalingsverplichting.
Het beroep van beide partijen op opschorting
5.11.
Op grond van artikel 6:52 BW is een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.
5.12.
Vaststaat dat [gedaagde] de factuur voor de tweede termijn op 30 augustus 2022 heeft ontvangen. Anders dan [eiser] stelt is de op de factuur vermelde betalingstermijn geen fatale termijn nu deze termijn niet vooraf is overeengekomen [1] . [gedaagde] is daarom niet in verzuim gekomen direct na het verstrijken van de in de factuur genoemde betalingstermijn, maar pas nadat zij door [eiser] in gebreke is gesteld en haar een termijn is geboden alsnog te betalen. Bij e-mail van 31 oktober 2022 heeft [eiser] [gedaagde] in gebreke gesteld en haar de gelegenheid geboden om uiterlijk 4 november 2022 te betalen. [gedaagde] heeft daarvan geen gebruik gemaakt, zodat hij op 5 november 2022 in betalingsverzuim is geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank is vanaf dat moment voldaan aan de in 6:52 BW genoemde voorwaarden en mocht [eiser] haar werkzaamheden vanaf dat moment opschorten.
5.13.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] het werk te laat heeft opgeleverd en dat [eiser] om die reden juist is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst jegens [gedaagde]. Indien dat juist is, zou niet [eiser] maar [gedaagde] recht hebben op opschorting van de nakoming van zijn verplichtingen.
5.14.
[gedaagde] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat er te laat is opgeleverd naar de WhatsApp-correspondentie tussen partijen en naar het rapport van de deskundige waarin staat:
‘Mondeling is afgesproken dat op 29 juli 2022 van de werkzaamheden gereed moesten zijn in verband met de opening van het restaurant’.[eiser] betwist dat dit mondeling is afgesproken.
5.15.
De rechtbank stelt vast dat op 30 augustus 2022 het moment van opleveren inderdaad in de bewuste correspondentie aan de orde is geweest. Het betreft echter een in dat kader ingenomen stelling van [gedaagde], die door [eiser] wordt betwist, met de stelling dat slechts sprake is geweest van een streefdatum. Dat is volgens [eiser] ook wat hij bij de deskundige heeft gezegd. De stelling dat een harde opleverdatum is overeengekomen vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de stukken en komt ook niet logisch voor. Niet alleen is in de offerte opgenomen: ‘Levertijd altijd in onderling overleg’, wat niet duidt op een vaste datum, maar ook blijkt dat er meerdere keren sprake is geweest van extra werkzaamheden op verzoek van [gedaagde] en van onverwachte tegenvallers wat leidde tot meerwerk. Dit is niet ongebruikelijk bij dit soort projecten en maakt dat het niet voor de hand ligt dat [eiser] zich al ervaren aannemer op dit soort projecten een concrete opleverdatum heeft willen garanderen, zoals [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht. De stelling van [gedaagde] dat [eiser] op dit punt is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat dit aan de orde zou zijn vóórdat hij zelf in verzuim was met de nakoming van haar betalingsverplichting, slaagt daarom niet.
5.16.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] gehouden is om het bedrag van € 33.184,- aan [eiser] te betalen en dat [eiser] nakoming van haar verplichtingen tot die tijd kan opschorten. De vordering van [eiser] zal in zoverre worden toegewezen.
Meerwerk
5.17.
[eiser] vordert in deze procedure ook betaling van een bedrag van € 5.880,60 inclusief btw in verband met uitgevoerd meerwerk, dat bij factuur van 4 september 2023 is gefactureerd. Van de eerste drie als meerwerk vermelde posten op die factuur, betwist
[gedaagde] dat het om meerwerk gaat. Het gaat daarbij om, kort gezegd, het verwijderen van het hoogteverschil tussen twee vloeren en het daarna egaliseren daarvan.
De rechtbank zal de vordering van [eiser] tot betaling voor dit deel afwijzen.
5.18.
Daartoe is van belang dat de rechtbank wel van oordeel is dat sprake is van meerwerk, maar dat [eiser] niet voldaan heeft aan haar waarschuwingsplicht zodat zij van de bijbehorende meerkosten geen betaling kan vorderen. Op grond van artikel 7:755 BW kan een aannemer slechts dan verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak een prijsverhoging bij toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. [eiser] stelt wel dat zij [gedaagde] heeft gewaarschuwd voor meerwerk en de daarbij behorende kosten, maar dit wordt door [gedaagde] betwist. Gelet hierop had van [eiser] verwacht mogen worden dat zij haar stelling op dit punt (meer) had onderbouwd. Nu [eiser] dat niet heeft gedaan, zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
De overige vorderingen
5.19.
Vaststaat dat de overeengekomen werkzaamheden nog niet volledig zijn afgerond. Gelet op de hiervoor aangehaalde overeengekomen betalingscondities is de rechtbank van oordeel dat [eiser] de laatste termijn van 10% van de aanneemsom nog niet mag factureren.
5.20.
[eiser] vordert voor recht te verklaren dat [eiser] ontheven is van alle op haar rustende niet-uitgevoerde verplichtingen jegens [gedaagde] uit hoofde van de aannemingsovereenkomst van juni 2022. Daarbij verliest [eiser] naar het oordeel van de rechtbank uit het oog dat de overeenkomst niet is ontbonden en dat de verplichtingen die over en weer uit die overeenkomst volgen, nog steeds gelden. Deze vordering zal dus ook worden afgewezen.
5.21.
Partijen verschillen van mening over welke werkzaamheden nog moeten worden verricht. [gedaagde] wil een onafhankelijke deskundige inschakelen om vast te stellen welk werk nog moet worden verricht of hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter nog niet aan de orde. Vast staat dat het werk nog niet is afgerond en dat [eiser] een geslaagd beroep op haar opschortingsrecht heeft gedaan. Het gevolg hiervan is dat [gedaagde] eerst zal moeten voldoen aan haar betalingsverplichting. Als dat is gebeurd is het vervolgens aan [eiser] om haar kant van de aannemingsovereenkomst na te komen. Pas dan is aan de orde welke werkzaamheden nog moeten worden verricht. Na oplevering kan vervolgens worden bepaald of er nog sprake is van gebreken die moeten worden hersteld. Van verzuim van [eiser] is op dit moment geen sprake. Daarop stranden alle vorderingen in reconventie.
5.22.
Voor zover [gedaagde] een beroep doet op verrekening met door hem voorgeschoten kosten, onder meer waar het gaat over het elektra, de vloer en de stortkosten, is dat ook iets wat in die laatste fase aan bod moet komen. Voor zover al recht op betaling van deze kosten bestaat, is dat een punt dat ziet op de eindafrekening omdat het eventueel minderwerk betreft.
Conclusie
5.23.
De slotsom is dat de geldvorderingen van [eiser] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 33.184,- inclusief btw. De gevorderde wettelijke handelsrente over dat bedrag zal worden toegewezen vanaf 5 november 2023 tot aan de dag dat alles is betaald. De overige vorderingen over en weer zullen worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.24.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.514,84 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.106,84 bij € 33.184,- in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 1.106,84 toe. De wettelijke rente over dit bedrag zal zoals gevorderd worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag dat alles is betaald.
Proceskosten
5.25.
De kosten, zowel in conventie als in reconventie, komen voor rekening van
[gedaagde] als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij.
Omdat een deel van het in conventie gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag als volgt, waarbij 0,5 punt aan salaris is toegekend voor de conclusie van antwoord in reconventie, omdat die vordering voortvloeit uit het verweer in conventie:
- dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 2.298,00 (3 punten voor de dagvaarding, de conclusie
van antwoord in reconventie en het bijwonen van de comparitie x tarief € 766,00)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
_____________
Totaal € 5.419,73
5.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals gevorderd.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 33.184,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag, vanaf 5 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.106,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag dat alles is betaald,
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.419,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart de onderdelen 6.1, 6.2, 6.5 en 6.6 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken door
mr. U. van Houten op 22 mei 2024.

Voetnoten

1.HR 4 oktober 2002, NJ 2003/257