5.3.De rechtbank is van oordeel dat eiser artikel 3.123, derde lid, van het Activiteitenbesluit heeft overtreden en dat het college daarom bevoegd was om handhavend op te treden. Zij zal dit hierna toelichten.
5.3.1.Op grond van artikel 3.123, eerste lid, van het Activiteitenbesluit wordt, ten behoeve van de goede werking van een huisvestingssysteem en het voorkomen of – als dat niet mogelijk is – zoveel mogelijk beperken van emissies naar de lucht, ten minste voldaan aan het tweede en derde lid. In het tweede lid is bepaald dat een huisvestingssysteem is uitgevoerd overeenkomstig de bij dat huisvestingssysteem behorende technische beschrijving. In het derde lid is bepaald dat degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden in een huisvestingssysteem, ervoor zorgdraagt dat het huisvestingssysteem wordt gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van het huisvestingssysteem.
5.3.2.De overtreding die eiser wordt verweten is dat hij er in strijd met artikel 3.123, derde lid, van het Activiteitenbesluit geen zorg voor heeft gedragen dat de huisvestingssystemen in de stallen 5a, 7 en 11 worden gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van die systemen. De huisvestingssystemen van deze stallen bestaan uit gecombineerde luchtwassystemen met een watergordijn en een biologische wasser van het type BWL 2009.12.V4. Uit de leaflet die hoort bij deze huisvestingssystemen blijkt dat het doel van deze systemen is het reduceren van de emissie van ammoniak, geur en stof uit de stallen naar de lucht. In deze leaflet staat een technische beschrijving van de luchtwassystemen. Deze beschrijving wordt door partijen ook wel aangeduid als de systeembeschrijving. Uit deze beschrijving leidt de rechtbank af dat deze luchtwassystemen – voor zover in deze zaak van belang – goed werken als zij de ammoniakemissie met 85% reduceren. Om te kunnen controleren of de luchtwassystemen goed werken, moeten deze zijn voorzien van een elektronisch monitoringsysteem, waarin in ieder geval de zuurgraad van het waswater, de geleidbaarheid van het waswater, de spuiwaterproductie, de drukval over het filterpakket en het elektriciteitsverbruik van de waswaterpomp worden geregistreerd. Dit volgt uit artikel 3.125, vierde en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit en artikel 3.99, eerste lid, van de Activiteitenregeling. In de leaflet staat aan welke bandbreedte de zuurgraad moet voldoen (pH tussen 6,5 en 7,5) en aan welke grenswaarde de geleidbaarheid van het waswater moet voldoen (maximaal 18 mS/cm). In de opleveringsverklaringen van de huisvestingssystemen staat welke spuiwaterproductie wordt verwacht en wat de drukval over het filterpakket en het elektriciteitsverbruik van de waswaterpomp zijn. Als uit de registratie blijkt dat deze parameters niet voldoen aan de waarden uit de leaflet en de opleveringsverklaringen moet eiser onmiddellijk maatregelen treffen om een goede werking van de luchtwassystemen te waarborgen. Dit volgt uit artikel 3.125, zesde lid, van het Activiteitenbesluit.
5.3.3.De rechtbank is het met het college eens dat uit het hiervoor beschreven systeem volgt dat er in beginsel van kan worden uitgegaan dat wanneer uit het monitoringssysteem blijkt dat één van de in artikel 3.99, eerste lid, van de Activiteitenregeling genoemde parameters afwijkt van de waarden uit de leaflet en de opleveringsverklaringen geen sprake is van een goede werking van de luchtwassystemen. Deze parameters hangen nauw met elkaar samen en de spuiwaterhoeveelheid is afhankelijk van de andere parameters, met name de zuurgraad en de geleidbaarheid van het waswater. Eiser is verantwoordelijk voor de goede werking van de luchtwassystemen. Wanneer alle parameters behalve de spuiwaterproductie voldoen aan de in de leaflet en de opleveringsverklaringen voorgeschreven waarden, moet de spuiwaterproductie alsnog op het in de opleveringsverklaring vastgelegde niveau te worden gebracht door de andere parameters aan te passen binnen de daarvoor geldende bandbreedtes. Als zou blijken dat dit niet mogelijk is, kan eiser de leverancier van de systemen daarop aanspreken.
5.3.4.De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het eindverslag van de StAB. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de StAB van mening is dat als aan de opgegeven waarden voor alle genoemde parameters wordt voldaan, mag worden aangenomen dat de luchtwassystemen goed functioneren.
Verder is van belang dat de StAB heeft toegelicht dat de kritische factoren voor een goede werking van een luchtwassysteem zijn dat (1) de wascapaciteit voldoende is, (2) de verblijftijd in de wassectie voldoende lang is, (3) de biologie in orde is en (4) het waswater voldoende opnamecapaciteit heeft om ammoniak op te nemen. De StAB heeft vastgesteld dat in dit geval steeds werd voldaan aan de factoren 1 en 2 en dat uiteindelijk vanaf augustus 2021 ook werd voldaan aan factor 3. De StAB heeft toegelicht dat om te kunnen voldoen aan factor 4 het waswater tijdig moet worden ververst; dat wil zeggen vóórdat het waswater te veel verzadigd raakt met opgeloste stikstofverbindingen. Door een gedeelte van het verzadigde waswater te spuien, waarmee de opgenomen stikstofverbindingen worden afgevoerd, en vervolgens de gespuide hoeveelheid waswater aan te vullen met vers water, wordt de opnamecapaciteit weer voldoende verhoogd om voldoende ammoniak uit de stallucht te absorberen en deze op te lossen en om te zetten. De StAB geeft aan dat, indien alle uit de stallucht verwijderde ammoniak (85% van de ingaande vracht) daadwerkelijk wordt uitgewassen en deze door biologische omzettingen in het waswater opgenomen blijft, te verwachten is dat regelmatig gespuid moet worden en de hoeveelheden uit de opleveringsverklaringen worden gerealiseerd. De StAB stelt dat echter een ander mechanisme kan optreden als diverse stikstofverbindingen in gasvorm het luchtwassysteem verlaten. Volgens de StAB lijkt het aannemelijk dat dit het geval is bij de luchtwassystemen van eiser. De StAB is van mening dat er in dat geval geen betrouwbare relatie is tussen het spuiwaterdebiet en een goede werking van de luchtwassystemen. Deze laatste conclusie van de StAB volgt de rechtbank niet, in die zin dat zij van oordeel is dat in het door de StAB beschreven geval geen sprake is van een goede werking van de luchtwassystemen.
De StAB concludeert dat er meerdere redenen zijn waarom de spuiwaterhoeveelheden lager zijn dan is aangegeven in de oorspronkelijke opleveringsverklaringen en kon worden verwacht op grond van de kengetallen uit het TID. De eerste reden is dat de input van ammoniak naar het luchtwassysteem van stal 11 moet worden gecorrigeerd, omdat in die stal eind april 2022 15% minder biggen werden gehouden dan is vergund. De tweede reden is dat eiser biggenvoeder gebruikt dat minder eiwitten bevat, waardoor het aanbod van stikstof afneemt met 10,5%. Op grond hiervan moet de input aan stikstof volgens de StAB met 24% worden verminderd. De derde en belangrijkste reden is volgens de StAB de pH-waarde van het waswater. De StAB merkt op dat ondanks dat de pH-waarde van het waswater van de luchtwassystemen zich binnen de voorgeschreven bandbreedte van 6,5 tot 7,5 bevindt, het verwijderingsrendement van NH₃ onder de voorgeschreven 85% kan komen te liggen. De StAB wijst erop dat in onderzoek door de Wageningen University & Research in voorkomende gevallen bij biologische luchtwassystemen met een basische pH van 7,2 een rendement van slechts 65% is vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat meer NH₃ via de uitlaat van de luchtwassystemen wordt geëmitteerd en zodoende niet in het waswater terecht komt. De vierde reden is dat een deel van de stikstof als emissie vrijkomt in de vorm van N₂O. Ook hierdoor wordt de hoeveelheid stikstof in het waswater verlaagd. Daarmee functioneert het luchtwassysteem volgens de StAB niet goed, ondanks dat aan de verplichte bandbreedte wordt voldaan. De rechtbank is met de StAB van oordeel dat de luchtwassystemen niet goed werken als minder spuiwater wordt geproduceerd als gevolg van de derde of vierde reden.
5.3.5.De rechtbank is van oordeel dat voor de te verwachten spuiwaterproductie van een luchtwassysteem in beginsel moet worden uitgegaan van de opleveringsverklaring van dat systeem. Zij leidt dit af uit artikel 3.97, tweede lid, van de Activiteitenregeling, waarin staat dat in de opleveringsverklaring onder meer het spuiwaterdebiet in liters per uur en de spuifrequentie moeten zijn opgenomen. Ook vindt zij daarvoor steun in het TID, waarin staat dat de waarden voor de spuiwaterhoeveelheid moeten zijn afgestemd op de specifieke praktijksituatie. Verder leidt de rechtbank uit het TID (en de bijlagen daarbij) af dat de opleveringsverklaring door de producent van het luchtwassysteem moet worden afgegeven na de installatie van dat systeem. In de oorspronkelijke opleveringsverklaringen van Sommen BV volgt dat de (te verwachten) spuiwaterproductie van stal 5 238 m³ per jaar is, van stal 7a 491 m³ per jaar is en van stal 11 864 m³ per jaar is.
5.3.6.De rechtbank is het met het college eens dat het in een opleveringsverklaring vermelde spuiwaterdebiet alleen kan worden gewijzigd als daarvoor een goede onderbouwing wordt gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt zo’n onderbouwing bij de door eiser ingediende gewijzigde opleveringsverklaringen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de StAB heeft geconcludeerd dat het niet duidelijk is hoe de af te voeren hoeveelheid spuiwater in de door eiser ingediende gewijzigde opleveringsverklaringen is bepaald en dat geen bevredigende toelichting is gegeven op de bepaling van deze waarde en de correcties die daarbij eventueel zijn toegepast. Dit is naar het oordeel van de rechtbank temeer van belang omdat de spuiwaterdebieten in de door eiser overgelegde gewijzigde verklaringen sterk afwijken van de debieten in de oorspronkelijke verklaringen en de kengetallen uit het TID. Daarom hecht de rechtbank geen waarde aan deze gewijzigde verklaringen en laat zij deze verder buiten beschouwing.
5.3.7.De StAB heeft in het eindverslag geconstateerd dat de spuiwaterdebieten in de oorspronkelijke opleveringsverklaringen niet juist zijn, omdat daarin wordt uitgegaan van grotere aantallen varkens dan de aantallen die zijn vergund en omdat daarin geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de varkens voer krijgen met minder eiwit. Naar aanleiding daarvan heeft de StAB de spuiwaterdebieten in deze verklaringen verlaagd tot 712 m³ per jaar voor het luchtwassysteem van de stallen 5 en 7a en 748 m³ per jaar voor het luchtwassysteem van stal 11. Eiser en het college hebben hiermee ingestemd en ook de rechtbank kan zich hierin vinden. Daarom gaat de rechtbank uit van deze debieten.
5.3.8.De rechtbank is het niet met eiser eens dat de StAB bij het bepalen van de spuiwaterdebieten ook rekening had moeten houden met het gewicht van de gehouden dieren, de temperatuur in de stallen en de hoeveelheid besmeurd mestoppervlak in de stallen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze factoren in zijn situatie zozeer afwijken van wat gebruikelijk is dat om die reden niet kan worden uitgegaan van de door de StAB aangepaste spuiwaterdebieten.
5.3.9.De rechtbank stelt vast dat het college de constatering dat de luchtwassystemen te weinig spuiwater hebben geproduceerd in het dwangsombesluit heeft gebaseerd op de spuiwaterproductie over een periode van vier maanden (15 april 2021 tot en met 17 augustus 2021) en in het bestreden besluit op de spuiwaterproductie over diezelfde periode alsmede over een latere periode van twee weken (10 april 2022 tot en met 24 april 2022). Op de zitting heeft een medewerker van de ODT desgevraagd verklaard dat alleen over een periode van een heel jaar kan worden vastgesteld dat een luchtwassysteem te weinig spuiwater produceert, omdat de spuiwaterproductie in de loop van een jaar grote fluctuaties vertoont. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het college op basis van de gegevens die hij ten grondslag heeft gelegd aan het dwangsombesluit en het bestreden besluit niet heeft kunnen vaststellen dat sprake was van een overtreding van artikel 3.123, derde lid, van het Activiteitenbesluit. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Daarom slaagt deze beroepsgrond. Hierna zal de rechtbank beoordelen of desondanks kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 123, derde lid, van het Activiteitenbesluit.
5.3.10.De rechtbank constateert dat uit het eindverslag van de StAB blijkt dat de hoeveelheid spuiwater die door de luchtwassystemen is geproduceerd in de periode van meer dan een jaar van augustus 2021 tot en met december 2022 ruim onder de door de StAB vastgestelde spuiwaterdebieten ligt en dat de luchtwassystemen gedurende die periode nooit een jaar achtereen voldoende spuiwater hebben geproduceerd. De rechtbank is van oordeel dat het op grond van deze gegevens aannemelijk is dat de door de luchtwassystemen gerealiseerde ammoniakreductie in de genoemde periode significant lager was dan 85% en dat deze systemen dus niet goed werkten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de luchtwassystemen ondanks de veel lagere spuiwaterproductie dan verwacht mocht worden op grond van de door de StAB aangepaste spuiwaterdebieten wel goed hebben gewerkt. Uit de door eiser overgelegde metingen van de ammoniakemissie uit de stallen kan niet worden afgeleid dat de luchtwassystemen goed werken. Daarbij is van belang dat niet bekend is of degene die deze metingen heeft uitgevoerd gespecialiseerd is in het uitvoeren van dergelijke metingen, dat de stalomstandigheden en de dieraantallen ten tijde van de metingen niet bekend zijn en dat niet is aangetoond wat het ammoniakgehalte van de lucht was voor deze lucht door de luchtwassers ging. Uit de omstandigheid dat de luchtwassystemen automatisch spuien op basis van de geleidbaarheid van het waswater kan evenmin worden afgeleid dat deze systemen goed werken.
5.3.11.Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiser er onvoldoende zorg voor heeft gedragen dat de huisvestingssystemen in de stallen 5a, 7 en 11 worden gebruikt en onderhouden overeenkomstig de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor een goede werking van die systemen en dat hij daarmee artikel 3.123, derde lid, van het Activiteitenbesluit heeft overtreden. Hieruit volgt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom.
Is lastonderdeel 1 voldoende duidelijk en concreet?