ECLI:NL:RBOVE:2024:2593

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
08.323877.22 (P), 08.259548.22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot afpersing, bedreiging en vernieling met gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing, bedreiging met geweld en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 521 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) opgelegd. De verdachte is schuldig bevonden aan het bedreigen van meerdere slachtoffers met een mes en een vuurwapen, en aan het vernielen van eigendommen van anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en ernstige verslavingsproblematiek, wat heeft bijgedragen aan zijn delictgedrag. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.323877.22 (P), 08.259548.22 (gev. ttz.)
Datum vonnis: 21 mei 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats],
nu verblijvende in [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 december 2022, 20 maart 2023, 6 juni 2023 en van 7 mei 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. L.J.H.M. Achten, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer 2] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat door de benadeelde partij [aangever 1] is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
t.a.v. 08.323877.22
feit 1:op 14 november 2022 in Hardenberg
primairgeprobeerd heeft [slachtoffer 1] te dwingen shag/sigaretten af te geven door bedreiging met een mes
subsidiair[slachtoffer 1] heeft bedreigd.
feit 2:op 14 november 2022 in Hardenberg geprobeerd heeft [slachtoffer 2] te dwingen shag/sigaretten af te geven door bedreiging met een mes
subsidiair[slachtoffer 2] heeft bedreigd.
feit 3:op 10 december 2022 in Venebrugge politieagent [verbalisant] heeft bedreigd door een vuurwapen gebaar te maken.
feit 4:op 10 december 2022 in Venebrugge zijn moeder [slachtoffer 3] heeft bedreigd.
t.a.v. 08.259548.22
feit 1:op 9 oktober 2022 in Hardenberg [slachtoffer 4] heeft bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp.
feit 2:op 8 oktober 2022 in Hardenberg (delen van) een pand of woning toebehorende aan [aangever 1] en/of Vechtdal Wonen onbruikbaar heeft gemaakt.
feit 3:op 8 oktober 2022 in Hardenberg (delen van) een aantal voorwerpen toebehorende aan [aangever 1] en/of Vechtdal Wonen heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
08.323877.22
1hij op of omstreeks 14 november 2022 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van shag (sigaretten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n), heeft een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, uit zijn jas gepakt en/of daarmee (op korte afstand) een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of met de punt van het mes in de richting van die [slachtoffer 1] gewezen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2022 te Hardenberg [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, uit zijn jas te pakken en/of daarmee (op korte afstand) een zwaaiende beweging te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en/of met de punt van het mes in de richting van die [slachtoffer 1] te wijzen;
2hij op of omstreeks 14 november 2022 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van shag (sigaretten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n),- heeft een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, uit zijn jas gepakt en/of daarmee (op korte afstand) een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] en/of met de punt van het mes in de richting van die [slachtoffer 2] gewezen en/of
- heeft tegen die [slachtoffer 2] gezegd: "Ik zou het maar geven, want ik steek het mes zo tussen je ribben",

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2022 te Hardenberg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, uit zijn jas te pakken en/of daarmee (op korte afstand) een zwaaiende beweging te maken in de richting van die [slachtoffer 2] en/of met de punt van het mes in de richting van die [slachtoffer 2] te wijzen en/of daarbij te zeggen: "Ik zou het maar geven, want ik steek het mes zo tussen je ribben" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3hij op of omstreeks 10 december 2022 te Venebrugge, gemeente Hardenberg [verbalisant], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door in de richting van die [verbalisant] met zijn (rechter)hand een vuurwapen gebaar te maken (door de wijsvinger en middelvinger naar voren te strekken, de duim omhoog te strekken en de ringvinger en pink te buigen) vanuit zijn binnenvoering, waarbij hij zijn had naar voren doet alsof hij een schot lost, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [verbalisant] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie, werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland;
4hij op of omstreeks 10 december 2022 te Venebrugge, gemeente Hardenberg [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of brandstichting, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik weer vrij ben, dan is het klaar en steek ik dit (de woning) in de brand en de Zwiese (zorginstelling waar [slachtoffer 3] verblijft) erbij" en/of "Mam je gaat eraan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
08.259548.22
1hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Hardenberg, althans Nederland, [slachtoffer 4], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door- een pistool, althans een vuurwapen, althans een daarop gelijkend (metalen) voorwerp, tegen de (linker)slaap, althans tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] te zetten en/of houden en/of- (hierbij) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen “Ik draag een .22” en/of dat het vuurwapen, althans het daarop gelijkende (metalen) voorwerp een .22 betrof, althans woorden van gelijke aard en/of strekking
2hij op of omstreeks 8 oktober 2022 te Hardenberg, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk, een gebouw, te weten (delen van) een pand en/of woning gelegen aan de Salland, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] en/of Vechtdal Wonen, in elk geval aan een ander of anderen toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3hij op of omstreeks 8 oktober 2022 te Hardenberg, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk,- een windlicht en/of- (bijbehorend) kastje en/of- een (tussen)deur en/of- een elektrische deurdranger en/of- een en/of meerdere plant(en) en/of- een en/of meerdere brandblusser(s) en/of- vloerbedekking,in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] en/of Vechtdal Wonen, in elk geval aan een ander of anderen toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.De voorvragen

De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 08.259548.22 nietig is, omdat een feitelijke omschrijving van de beweerdelijke vernielingen ontbreekt in de tenlastelegging en daarom niet is voldaan aan de in artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eis van opgave van het feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vernieling onder feit 2 ziet op het leegspuiten van de brandblussers, waardoor een deel van het gebouw tijdelijk onbruikbaar is geweest en geen gebruik kon worden gemaakt van de trappengang. De beschrijving van feit 2 is voldoende concreet en de exacte gedragingen hoeven niet nader omschreven te worden, waardoor de dagvaarding geldig is.
Artikel 261 Sv vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit zou zijn begaan. Daarnaast is vereist dat de dagvaarding de omstandigheden vermeldt waaronder het feit zou zijn begaan. Het moet voor alle procesdeelnemers duidelijk zijn waar de beschuldiging zich tegen richt. De verdachte moet weten waartegen hij zich heeft te verdedigen. Bij de beoordeling of de tenlastelegging een opgave van de feiten behelst, komt het er uiteindelijk op aan of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk is welke feitelijke gedragingen onderdeel van het strafbare feit zouden moeten uitmaken dat verdachte wordt verweten.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 voldoende specifieke verwijten behelst die in het dossier zijn terug te vinden en die ter zitting besproken zijn. Verdachte heeft ook adequaat gereageerd en kunnen reageren op de verdenking. De tenlastelegging is, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende feitelijk en voldoet aan de door de wet gestelde eisen. De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegd schriftelijk requisitoir – op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten allen (primair) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – overeenkomstig een aan de rechtbank overgelegde schriftelijke pleitnota – ten aanzien van het onder 08.323877.22 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en het onder 3 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 en 4 ten laste gelegde aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van het onder 08.259548.22 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van 08.323877.22, feit 1 primair [1]
Bewijsmiddelen
Op dinsdag 15 november 2022 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van bedreiging met een mes door een man, waarbij deze man om shag vroeg, op 14 november 2023 bij het station. [2]
Getuige [getuige 1] die bij [slachtoffer 1] was verklaart gelijkluidend. Hij zat naast [slachtoffer 1] op een bankje bij het station in Hardenberg. [3]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 7 mei 2024 verklaard dat hij die nacht aan het fietsen was en aardig aangeschoten was. Het klopt dat hij een mes heeft gericht op [slachtoffer 1] en gevraagd heeft om shag. Het was een impulsieve actie. [4]
Bewijsoverwegingen
Anders dan de raadsman heeft de rechtbank wel de overtuiging dat – door een mes te tonen – verdachte [slachtoffer 1] heeft willen dwingen tot het afgeven van shag en/of sigaretten. Verdachte trok het mes als reactie op het weigerende antwoord van [slachtoffer 1]. Het trekken van een mes in combinatie met het vragen om shag kan naar het oordeel van de rechtbank worden geduid als een poging tot afpersing nu verdachte met het mes tot doel had shag te krijgen. De rechtbank is op basis van de onder 4.3.1. uiteengezette bewijsmiddelen daarom van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot afpersing kan worden bewezen.
4.3.2.
Ten aanzien van 08.323877.22, feit 2 primair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de verklaring van verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte; [5]
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 15 november 2022. [6]
4.3.3.
Ten aanzien van 08.323877.22, feit 3
Bewijsmiddelen
Verbalisant [verbalisant] kreeg op 10 december 2022 de melding om naar de [adres] te gaan, het adres waar verdachte destijds woonde. [verbalisant] zag daar dat verdachte met zijn rechterhand een vuurwapengebaar maakte vanuit zijn binnenvoering in de richting van [verbalisant] en zijn collega’s. Verdachte had zijn wijs- en middelvinger naar voren gestrekt, de duim omhoog en de ringvinger en pink gebogen. Verdachte deed zijn hand naar voren en omhoog alsof hij een schot loste. [7]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 7 mei 2024 verklaard dat hij een vuurwapengebaar heeft gemaakt richting [verbalisant]. Verdachte heeft dit handgebaar op zitting nagedaan, waarbij hij zijn wijs- en middelvinger strekte, zijn ringvinger en pink introk en zijn duim omhoog deed. Verdachte heeft verder verklaard dat hij [verbalisant] zat was en bij zichzelf dacht ‘
ik kan hem wel schieten’en dat hij daarom dat gebaar maakte. [8]
Bewijsoverwegingen
Anders dan de raadsman heeft de rechtbank is de rechtbank van oordeel dat – door een vuurwapengebaar te maken – verdachte [verbalisant] heeft bedreigd. De rechtbank oordeelt dat sprake was van een bedreigend gebaar van verdachte waarbij de redelijke vrees zou kunnen zijn ontstaan dat verdachte daadwerkelijk een dergelijk feit zou kunnen plegen. Verdachte heeft bekend dat hij een dergelijk gebaar heeft gemaakt, omdat hij klaar was met [verbalisant] en ‘hem wel kon schieten’.
De rechtbank is op basis van de onder 4.3.3. uiteengezette bewijsmiddelen daarom van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging kan worden bewezen.
4.3.4.
Ten aanzien van 08.323877.22, feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin ,Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de verklaring van verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte; [9]
- het proces-verbaal van aangifte van verhoor getuige [slachtoffer 3] 11 december 2022; [10]
- het proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2022. [11]
4.3.5.
Ten aanzien van 08.259548.22, feit 1 [12]
Bewijsmiddelen
Op zondag 9 oktober 2022 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij die nacht omstreeks 00.30 uur op de fiets onderweg was naar huis, toen hij ter hoogte van het fietspad aan de Gramsbergerweg in Hardenberg net voorbij het tankstation tegen iemand aanbotste. Toen [slachtoffer 4] zijn excuses aanbood pakte de man iets uit zijn rechter jaszak. [slachtoffer 4] had het idee dat hij zag dat dit een vuurwapen was. De man hield dit voorwerp ongeveer een minuut tegen de linker slaap van [slachtoffer 4]. Het voorwerp voelde als een koud, metalen voorwerp. De man zei “
wat is jouw probleem?”en
“Ik draag een .22”of soortgelijke bewoordingen. Nadat de man het voorwerp wegstopte, hebben ze nog ongeveer een half uur met elkaar gesproken. De man vertelde onder andere aan [slachtoffer 4] dat hij [verdachte] heet. [slachtoffer 4] omschreef de man als blank, kaal, geen voortanden, zwarte kleding en rond de 30 á 40 jaar oud. [13]
[slachtoffer 4] heeft gedetailleerd verklaard over het voorwerp dat tegen zijn slaap werd gehouden, namelijk dat dit een zwart metalen voorwerp was dat koud aanvoelde. [slachtoffer 4] heeft ter onderbouwing verklaard dat hij door films en computerspellen zou weten hoe een vuurwapen eruit ziet. Daarbij zou de verdachte uitspraken hebben gedaan die bevestigen dat het om een vuurwapen of soortgelijk voorwerp zou gaan, waaronder
“Ik draag een .22”.Anders dan de raadsman heeft de rechtbank wel de overtuiging dat er een vuurwapen of een daarop gelijkend (metalen) voorwerp bij de bedreiging is gebruikt.
In het aanvullende verhoor van [slachtoffer 4] heeft hij gespecificeerd dat de man op een donkere herenfiets fietste, dat de man onder invloed leek en dat het voorwerp dat tegen zijn slaap werd gehouden zwart van kleur was. [14]
Verdachte, genaamd [verdachte], heeft ter zitting verklaard dat hij voortanden mist. [15]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer 4] heeft bedreigd.
De rechtbank is op basis van de onder 4.3.5. uiteengezette bewijsmiddelen daarom van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3.6.
Ten aanzien van 08.259548.22, feit 2 en feit 3
Bewijsmiddelen
Op zondag 9 oktober 2022 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van vernieling. [aangever 1] heeft verklaard dat er zaterdag 8 oktober 2022 omstreeks 22.30 uur beneden bij de deur van zijn flat werd aangebeld. Op de camera van de deurbel zag [aangever 1] verdachte voor de deur staan. [aangever 1] en verdachte kennen elkaar. [aangever 1] wilde verdachte niet naar binnen laten en heeft hem niet te woord gestaan. Verdachte was schijnbaar via een andere manier alsnog het gebouw binnengekomen, want verdachte belde even later meerdere keren aan bij de voordeur van [aangever 1]. [aangever 1] deed niet open, maar hoorde op gegeven moment veel lawaai. [aangever 1] is gaan kijken en zag dat verdachte allerlei spullen aan het vernielen was. [aangever 1] zag ook dat er een brandblusser was leeg gespoten en dat er een windlicht met kastje was vernield. Verdachte zou op meerdere verdiepingen aan het vernielen zijn geweest. [aangever 1] is direct weer naar binnen gegaan. [16] Een foto van het kapotte windlicht is in het dossier gevoegd. [17]
Op zondag 9 oktober 2022 heeft [aangever 2] namens Vechtdal Wonen aangifte gedaan van vernieling. [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 9 oktober 2022 samen met een rechercheur bij het gebouw “Salland” in Hardenberg is gaan kijken voor schade, omdat iemand daar vernielingen zou hebben gepleegd. [aangever 2] heeft geconstateerd dat er twee brandblussers zijn leeggespoten op de vloerbedekking van de eerste verdieping en in het trappenhuis. Op de vloerbedekking van de eerste verdieping zat ook een beschadiging, namelijk een rode streep. Twee meter van die streep lag een rode brandblusser. Daarnaast was op de tweede etage een elektrische deurdranger kapot gemaakt. De deurdranger hing er los bij. [18] Er zijn foto’s van de schade op de verschillende etages, waaronder de brandblussers, vloerbedekking en deurdranger, in het dossier gevoegd. [19]
Op 10 oktober 2022 is [getuige 2] als getuige gehoord. [getuige 2] heeft verklaard dat hij op zaterdagavond samen met zijn vrouw een man heeft gesproken in de flat. De man leek dronken te zijn. [getuige 2] gaf een signalement van de man. Het zou gaan om een blanke, magere man met weinig haar. De man zou twee boventanden missen. [20]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 7 mei 2024 verklaard dat hij die dag inderdaad bij het wooncomplex “Salland” in Hardenberg was om iemand te bezoeken. Deze persoon zou niet open hebben gedaan, waarop verdachte bij [aangever 1] heeft aangebeld in de hoop dat [aangever 1] zou weten waar die persoon was. Verdachte heeft ook verklaard dat hij in de hal van het gebouw met twee mensen heeft gesproken. [21]
Bewijsoverwegingen
Op basis van de voornoemde bewijsmiddelen staat vast dat er vernielingen zijn gepleegd in en aan het gebouw en van goederen van [aangever 1]. De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte de persoon is geweest die meerdere vernielingen heeft gepleegd in het gebouw “Salland” in Hardenberg.
De rechtbank is op basis van de onder 4.3.6. uiteengezette bewijsmiddelen daarom van oordeel dat de ten laste gelegde vernielingen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
08.323877.22:
1hij op 14 november 2022 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van shag (sigaretten), heeft een mes uit zijn jas gepakt en daarmee (op korte afstand) een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en met de punt van het mes in de richting van die [slachtoffer 1] gewezen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2hij op 14 november 2022 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van shag (sigaretten),- heeft een mes uit zijn jas gepakt en daarmee (op korte afstand) een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer 2] en met de punt van het mes in de richting van die [slachtoffer 2] gewezen en
- heeft tegen die [slachtoffer 2] gezegd: "Ik zou het maar geven, want ik steek het mes zo tussen je ribben", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3hij op 10 december 2022 te Venebrugge, gemeente Hardenberg [verbalisant], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door in de richting van die [verbalisant] met zijn (rechter)hand een vuurwapen gebaar te maken (door de wijsvinger en middelvinger naar voren te strekken, de duim omhoog te strekken en de ringvinger en pink te buigen) vanuit zijn binnenvoering, waarbij hij zijn hand naar voren doet alsof hij een schot lost, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [verbalisant] in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie, werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Nederland;
4hij op 10 december 2022 te Venebrugge, gemeente Hardenberg [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Als ik weer vrij ben, dan is het klaar en steek ik dit (de woning) in de brand en de Zwiese (zorginstelling waar [slachtoffer 3] verblijft) erbij" en "Mam je gaat eraan"
t.a.v. 08.259548.22:
1hij op 9 oktober 2022 te Hardenberg [slachtoffer 4], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door- een pistool, althans een vuurwapen, althans een daarop gelijkend (metalen) voorwerp, tegen de (linker)slaap van die [slachtoffer 4] te zetten en houden en- (hierbij) tegen die [slachtoffer 4] te zeggen “Ik draag een .22” en/of dat het vuurwapen, althans het daarop gelijkende (metalen) voorwerp een .22 betrof.
2hij op 8 oktober 2022 te Hardenberg opzettelijk en wederrechtelijk, een gebouw, te weten (delen van) een pand gelegen aan de Salland, toebehorende aan Vechtdal Wonen, heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt;
3hij op 8 oktober 2022 te Hardenberg, opzettelijk en wederrechtelijk,- een windlicht en- (bijbehorend) kastje en- een (tussen)deur en- een elektrische deurdranger en- een plant en- meerdere brandblussers en- vloerbedekking,toebehorende aan [aangever 1] en/of Vechtdal Wonen, in elk geval aan een ander of anderen toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 285, 317 en 350 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
08.323877.22
feit 1, primair en feit 2, primair:
telkens het misdrijf:
poging tot afpersing
feit 3:
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie
feit 4:
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting
08.259548.22
feit 1:
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2, feit 3:
telkens het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen/onbruikbaar maken

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd om aan de tbs-maatregel de voorwaarden, zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies van 23 april 2024 te verbinden. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om niet de tbs-maatregel op te leggen, omdat de noodzaak van die ingrijpende maatregel niet gebleken is. De verdediging heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Subsidiair heeft de verdediging, indien wel een tbs-maatregel wordt opgelegd, verzocht geen gevangenisstraf naast de maatregel op te leggen. Meer subsidiair verzoekt de verdediging om bij oplegging van de tbs-maatregel geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
7.3.1.
De ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onder meer twee pogingen tot afpersing. Hij heeft met een mes in zijn hand geprobeerd shag af te dwingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen – of een daarop gelijkend voorwerp – door dit voorwerp tegen de slaap van [slachtoffer 4] te zetten. Verdachte heeft met zijn handelen de slachtoffers de stuipen op het lijf gejaagd. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van dergelijke feiten lang kunnen doorwerken op de betrokkenen. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn moeder en wijkagent [verbalisant] en een aantal vernielingen in het flatgebouw “Salland”. Met deze feiten heeft verdachte overlast, angst en ongemak bij zijn slachtoffers veroorzaakt. Verdachte heeft daarbij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en/of op het eigendomsrecht van de slachtoffers. Het handelen van verdachte draagt daarnaast bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
7.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 5 april 2024. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte door de politierechter op 3 november 2022 nog is veroordeeld wegens een bedreiging en een vernieling.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 22 januari 2024, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, en D. Harari, psychiater en van het reclasseringsadvies van Iriszorg (hierna: de reclassering) van 23 april 2024.
De PBC-rapportage houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in.
Uit het onderzoek komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en ernstige verslavingsproblematiek van meerdere middelen. De autismespectrumstoornis werd al op kinderleeftijd vastgesteld in de vorm van een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO ('PDD-NOS'). Er is sprake van tekortkomingen in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties, zoals sociaal-emotionele wederkerigheid, de non-verbale communicatie en het ontwikkelen, handhaven en begrijpen van sociale relaties. Ook zijn er beperkte interesses en repetitieve gedragingen, waaronder idiosyncratisch taalgebruik, vasthouden aan hetzelfde en/of inflexibel gehecht
zijn aan routines, geritualiseerd gedrag en beperkte, gefixeerde interesses. De verslavingsproblematiek is vroeg in de puberteit begonnen met het gebruik van cannabis. Verdachte begon daarna al snel met het gebruik van cocaïne. Vanaf de adolescentie tot aan zijn aanhouding is aanhoudend sprake geweest van het gebruik van uiteenlopende middelen, waaronder cocaïne, heroïne, alcohol en cannabis, waarbij de middelen min of meer uitwisselbaar waren. Stoppogingen of pogingen het gebruik van middelen/alcohol onder controle te brengen faalden en het middelen/alcoholgebruik leidde bij verdachte tot ernstig maatschappelijk en sociaal disfunctioneren. Met betrekking tot de functie van het gebruik is het goed mogelijk dat middelengebruik compenseert voor kenmerken van de autismespectrumstoornis, zoals snel overprikkeld raken of sociale beperkingen. De verslavingsproblematiek is zo ernstig en langdurig dat gesproken kan worden van een op zichzelf staande stoornis.
Van de autismespectrumstoornis en de verslavingsproblematiek, was ook sprake in de periode van de ten laste gelegde feiten. De autismespectrumstoornis is pervasief aanwezig vanaf de kinderleeftijd en de verslavingsproblematiek heeft bij verdachte een chronisch karakter waarbij met name de stoornis in gebruik van alcohol, en vermoedelijk ook cocaïne, in die periode voorop stond. De indruk is dat vreemd, inconsistent en tegenstrijdig gedrag en uitspraken, zoals tijdens de klinische observatie werd gezien, toe te schrijven is aan de vastgestelde problematiek. Dit wordt versterkt door intoxicatie.
Al met al ging het met verdachte in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten slecht en was hij aan het afglijden. Er kan worden gesteld dat zijn beperkingen vanuit de pathologie zoals beschreven het afglijden versterkten, het gedrag beïnvloedden en zijn keuzevrijheid inperkten. De psycholoog en psychiater adviseren verdachte alle ten laste gelegde feiten, indien bewezen, tenminste in een verminderde mate toe te rekenen.
De dubbeldiagnoseproblematiek leidt tot een negatieve vicieuze cirkel en een toenemend alcohol- en middelengebruik, wat kan leiden tot zorgmijdend en gevaarzettend gedrag, waarbij escalatie niet valt uit te sluiten. De kans dat verdachte in de komende periode tot gewelddadig handelen zal komen, wordt ingeschat als hoog gezien de indicatoren binnen de historische en klinische domeinen, de zorgelijke risicohantering en het ontbreken van beschermende factoren. Wat er precies voor gezorgd heeft dat verdachte in het jaar voorafgaand aan het ten laste gelegde zo sterk ontregeld is geraakt en het gebruik van alcohol en vermoedelijk cocaïne zo sterk is toegenomen is niet goed in te schatten.
Verdachte heeft een klinische behandeling nodig die zich in eerste instantie richt op de verslavingsproblematiek. Middels een gesloten omgeving kan abstinentie worden gerealiseerd, en psycho-educatie en zelfhulpgroepen worden aangeboden. Gedurende de klinische behandeling wordt beveiligingsniveau 3 geadviseerd gezien het onvoorspelbare gedrag in het jaar voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten. De psychiater en psycholoog verwachten dat verdachte zich niet zal committeren aan een behandeling. Hij ziet zelf de noodzaak tot een behandeling niet en het ontbreekt hem aan ziektebesef en -inzicht. Om deze reden wordt ook verwacht dat de totale behandelduur langdurend zal zijn. Dit maakt dat een behandelkader in de vorm van bijzondere voorwaarden of een zorgmachtiging niet haalbaar wordt geacht en wordt een behandeling in het kader van een tbs-maatregel geadviseerd. Een behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden wordt gezien zijn functioneren in het PBC wel als haalbaar ingeschat.
De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft de voorwaarden geformuleerd en ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel geadviseerd. Daarnaast heeft de reclassering geadviseerd een GVM op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden opgelegd kunnen worden na afloop van de tbs-maatregel. Gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met de dubbeldiagnoseproblematiek die reeds langdurig bestaat is volgens de reclassering in geval van verdachte enkel een klinisch behandelingstraject in een strak juridisch kader van een tbs-maatregel voldoende passend en noodzakelijk. De reclassering is daarnaast van mening dat de tbs-maatregel met dwangverpleging bij overtreding van de tbs-maatregel met voorwaarden een voldoende stok achter de deur voor verdachte biedt om gemotiveerd te blijven.
De rechtbank acht de conclusies van de deskundigen inzichtelijk en gedegen onderbouwd. In de rapportages is helder en afdoende gemotiveerd hoe de deskundigen tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank neemt de conclusies daarom over en maakt die tot de hare. Dit brengt mee dat de rechtbank de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen.
7.3.3.
De gevangenisstraf
De rechtbank houdt – naast wat zij hiervoor heeft overwogen bij het bepalen van de duur van
de gevangenisstraf – rekening met straffen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen door
rechters zijn opgelegd. In dit geval heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een onder meer tweemaal een poging tot afpersing en een bedreiging met een wapen. Dit zijn feiten
waar rechters doorgaans forse gevangenisstraffen voor opleggen. Verdachte heeft al geruime tijd, een ruime zeventien maanden, in voorlopige hechtenis gezeten.
De rechtbank vindt het gelet op de aanwezige stoornissen en de persoon van verdachte erg van belang dat verdachte de juiste hulp en behandeling krijgt. Die behandeling is al gestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte is per 14 mei 2024 geplaatst bij FVK Bassalt.
De rechtbank zal daarom aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen langer dan de reeds ondergane tijd in voorarrest. De rechtbank acht, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de reeds ondergane tijd in voorarrest, met aftrek van het voorarrest. Dit komt neer op een gevangenisstraf voor de duur van 521 dagen.
7.3.4.
De tbs-maatregel
Gezien de ernst en blijvendheid van de stoornissen van verdachte, het hoge recidiverisico en de benodigde intensieve behandeling in een gedwongen kader is naar het oordeel van de rechtbank – naast een gevangenisstraf – een langdurige behandeling binnen een dwingend kader noodzakelijk. De rechtbank acht het noodzakelijk dat die behandeling plaatsvindt in het kader van de tbs-maatregel. De rechtbank overweegt daartoe dat de deskundigen allen gezien de complexiteit en hardnekkigheid van de dubbeldiagnoseproblematiek adviseren om de tbs-maatregel op te leggen. Mede gezien het gebrek aan ziekte- en probleeminzicht wordt verwacht dat verdachte een forse stok achter de deur nodig heeft om blijvend te committeren aan de behandeling en dat de totale behandelduur langdurend zal zijn. In deze omstandigheden acht de rechtbank het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden niet afdoende. De tbs-maatregel acht de rechtbank nodig ter bescherming van de algemene veiligheid van personen.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging op grond van artikel 37a Sr is voldaan. Poging tot afpersing is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel. Daarnaast is de rechtbank op basis van de hiervoor genoemde rapportages van oordeel dat er zonder adequate behandeling een reële kans op herhaling bestaat. Een intensieve behandeling in een gedwongen kader is noodzakelijk voor het terugdringen van het hoge recidiverisico.
Ingevolge artikel 38d, eerste lid, Sr geldt de terbeschikkingstelling voor de tijd van twee jaren. Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon of personen, is sprake van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.
Gezien de inhoud van de adviezen van het PBC en de reclassering is naar het oordeel van de rechtbank de tbs maatregel met voorwaarden passend. De verdachte heeft zich bereid verklaard mee te willen werken aan de voorwaarden. De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel met voorwaarden aan verdachte opleggen. Aan deze maatregel zal de rechtbank de voorwaarden verbinden, zoals die door de reclassering zijn geformuleerd in haar rapport van 23 april 2024.
De rechtbank zal bevelen dat de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er een risico bestaat dat verdachte opnieuw agressief en strafbaar zal handelen, waarbij inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit van personen.
Om het recidivegevaar in te perken kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z Sr, worden opgelegd. Nu de tbs-maatregel aan verdachte wordt opgelegd, en de bescherming van de veiligheid van anderen dit nodig maakt, is aan de voorwaarden voor het opleggen van de GVM-maatregel voldaan. De rechtbank acht oplegging van de GVM-maatregel proportioneel en noodzakelijk, omdat dit aanvullende kader – indien ingevuld na de tbs-maatregel – een ruimer forensisch vangnet biedt. De rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
8.1.1.
De vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit vergoeding van de immateriële schade.
8.1.2.
De vordering van [aangever 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade van € 300,00 bestaat uit een vernielde kandelaar, schilderij en overige vernielde decoratie. Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.500,00 gevorderd.
8.1.3.
De vordering van Vechtdal Wonen
[aangever 2], hiertoe gemachtigd, heeft zich namens Vechtdal Wonen als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 708,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- aankoop en installering van twee brandblussers: € 406,77;
- reiniging van de brandblusservloeistof: € 71,25;
- aannemerskosten voor onderhoud: € 145,18.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] geheel toewijsbaar is inclusief wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [aangever 1] toewijsbaar is voor een bedrag van € 100,00 aan materiële schade en dat hij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, omdat het exacte bedrag aan materiële schade onvoldoende is onderbouwd en de onderbouwing van de immateriële schade ziet op feiten die niet aan verdachte ten laste zijn gelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van Vechtdal Wonen toewijsbaar is tot een bedrag van € 623,20 en dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, aangezien het overige bedrag niet onderbouwd wordt met de bij de vordering gevoegde facturen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de vordering van [aangever 1] stelt de raadsman zich primair op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen, aangezien vrijspraak is bepleit. Indien de rechtbank wel komt tot een bewezenverklaring stelt de raadsman zich op het standpunt dat [aangever 1] in zijn geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Met betrekking tot de vordering van Vechtdal Wonen stelt de raadsman zich primair op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen, aangezien vrijspraak is bepleit. Indien de rechtbank wel komt tot een bewezenverklaring refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1.
De vordering van [slachtoffer 2]
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gelet op wat de rechtbank eerder in dit vonnis heeft vastgesteld over het handelen van verdachte waarvan [slachtoffer 2] het slachtoffer is geworden, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de door verdachte begane normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde in dit geval onmiskenbaar met zich brengen dat zij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Er is inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2].
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte met het onder 08.323877.22 feit 2, primair bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 2] toegewezen kan worden voor het gehele bedrag. De hoogte van de vordering is niet door de raadsman betwist. De rechtbank komt de hoogte van de gevorderde immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank houdt daarbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De rechtbank wijst de vordering toe tot het gevorderde bedrag van
€ 800,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 november 2022.
8.4.2.
De vordering van [aangever 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 08.259548.22 feit 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank is echter van oordeel dat de benadeelde partij geen enkele onderbouwing aan de rechtbank heeft overgedragen ter begroting van het bedrag aan materiële schade. De benadeelde partij heeft tevens de kosten van een vernield schilderij gevorderd, welke vernieling in de onderhavige zaak niet ten laste is gelegd. Ten aanzien van het windlicht acht de rechtbank zich onvoldoende in staat haar schattingsbevoegdheid te gebruiken om de omvang van die schade naar billijkheid vast te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte door het onder 08.259548.22 feit 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank overweegt hiertoe dat de benadeelde partij in zijn vordering gebeurtenissen heeft aangehaald zoals stalkingen, bedreigingen en fysiek geweld. Deze feiten zijn niet aan verdachte in de onderhavige zaak ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat het causale verband tussen het ten laste gelegde en de gestelde psychische gevolgen onvoldoende is onderbouwd en ook onvoldoende aannemelijk is geworden op de terechtzitting. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de gehele vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.4.3.
De vordering van Vechtdal Wonen
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 08.259548.22, feit 2 en 3, bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank is – net als de officier van justitie – van oordeel dat de vordering deels toewijsbaar is tot een bedrag van € 623,20, aangezien dit bedrag onderbouwd is met bij de vordering gevoegde facturen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat het overige bedrag niet onderbouwd wordt met de bij de vordering gevoegde facturen.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade zal daarom deels worden toegewezen tot een bedrag van
€ 623,20, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 8 oktober 2022.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De raadsman heeft zich hier niet tegen verzet.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2], aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 16 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank zal geen schadevergoedingsmaatregel opleggen ten aanzien van de vordering van Vechtdal Wonen. Aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f Sr, ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde (meestal een natuurlijk persoon) het innen van het aan hem verschuldigde uit handen te nemen. Nu de benadeelde partij een niet-natuurlijk persoon, zijnde een woningstichting, betreft die in staat moet worden geacht zelf, waar benodigd, tot incasso over te gaan, ziet de rechtbank af van het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38, 38a, 57 en 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
t.a.v. 08.323877.22
feit 1, primair en feit 2, primair:
telkens het misdrijf:
poging tot afpersing.
feit 3:
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie.
feit 4:
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brandstichting.
t.a.v. 08.259548.22
feit 1:
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 2, feit 3:
telkens het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen/onbruikbaar maken.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
521 dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden;
algemene voorwaarden
  • betrokkene maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • betrokkene laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen.
  • betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • betrokkene helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • betrokkene werkt mee aan huisbezoeken.
  • betrokkene geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • betrokkene werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
bijzondere voorwaarden
- als de reclassering dat nodig vindt en betrokkene daarmee instemt, kan betrokkene voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
- betrokkene laat zich opnemen in forensisch klinische setting met een hoog beveiligingsniveau en verblijfsintensiteit (FG3), die zich in eerste instantie richt op zijn verslavingsproblematiek. Hij werkt mee aan een klinische behandeling in Forensische Verslavingskliniek (FVK) Basalt of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Hierna kan doorstromen naar de open behandelkliniek (beveiligingsniveau 1) van Piet Roorda in Apeldoorn, onderdeel uitmaken van het resocialisatietraject, mocht dit door de behandelaren in overleg met de reclassering nodig worden geacht. Hierna of aansluitend op bovengenoemde behandeling laat betrokkene zich opnemen in FPA Boog of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij aandacht is voor zijn autismespectrumstoornis. Als de kliniek in overleg met de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- betrokkene laat zich behandelen door Polikliniek IrisZorg en/of Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling volgt aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van (zuchtremmende) medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- betrokkene werkt mee aan een verblijf in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, mocht dit in het kader van het verdere resocialisatietraject door de reclassering nodig worden geacht. Het verblijf volgt aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
- betrokkene gebruikt geen alcohol en drugs voor zover en zolang de reclassering dit nodig acht. Hij werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en/of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
- betrokkene heeft (nadat hij de klinische behandeling met goed gevolg heeft afgerond) een zinvolle dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of (vrijwilligers)werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
- beveelt dat deze maatregel en de bijbehorende voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 800,00, bestaande uit immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij ten aanzien van het onder 08.323877.22 onder 2 primair bewezen verklaarde feit van een bedrag van
€ 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 08.323877.22 onder 2 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
16 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
De vordering van de benadeelde partij [aangever 1].
- bepaalt dat de benadeelde partij
[aangever 1]ter zake van het onder 08.259548.22 onder 3 bewezen verklaarde feit in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
De vordering van de benadeelde partij Vechtdal Wonen
- wijst de vordering van de benadeelde partij
Vechtdal Wonentoe tot een bedrag van
€ 623,20, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij ten aanzien van de onder 08.259548.22 onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten van een bedrag van
€ 623,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Drenth, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
Buiten staat
Mr. S.H. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2022533977. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 16.
3.Pagina 23.
4.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 7 mei 2024.
5.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 7 mei 2024.
6.Pagina 28.
7.Pagina 10 en 11.
8.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 7 mei 2024.
9.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 7 mei 2024.
10.Pagina 13 en 14.
11.Pagina 10, zesde alinea.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met nummer PL0600-2022466970 Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
13.Pagina 35.
14.Pagina 38.
15.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 7 mei 2024.
16.Pagina 14.
17.Pagina 17.
18.Pagina 23.
19.Pagina 25 tot en met 34.
20.Pagina 20.
21.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 7 mei 2024.