ECLI:NL:RBOVE:2024:2583
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
Op 17 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij het Openbaar Ministerie (OM) de rechtbank verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vast te stellen. De verdachte was eerder vrijgesproken in de hoofdzaak, wat leidde tot de vraag of het OM ontvankelijk was in zijn vordering. De officier van justitie had op 29 maart 2024 een vordering ingediend voor een bedrag van € 70.329,94, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de openbare terechtzitting op 6 mei 2024, waar de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, werd het standpunt van het OM gepresenteerd, dat de ontnemingsvordering moest worden afgewezen gezien de vrijspraak van de verdachte. De verdediging stelde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was en vroeg om een eventuele schadevergoeding te beperken tot € 10.000,00. De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak van de verdachte, het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. L.J.C. Hangx, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.