ECLI:NL:RBOVE:2024:2583

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
08-344725-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

Op 17 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij het Openbaar Ministerie (OM) de rechtbank verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vast te stellen. De verdachte was eerder vrijgesproken in de hoofdzaak, wat leidde tot de vraag of het OM ontvankelijk was in zijn vordering. De officier van justitie had op 29 maart 2024 een vordering ingediend voor een bedrag van € 70.329,94, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de openbare terechtzitting op 6 mei 2024, waar de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, werd het standpunt van het OM gepresenteerd, dat de ontnemingsvordering moest worden afgewezen gezien de vrijspraak van de verdachte. De verdediging stelde dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was en vroeg om een eventuele schadevergoeding te beperken tot € 10.000,00. De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak van de verdachte, het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. L.J.C. Hangx, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-344725-21
Datum vonnis: 17 mei 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] (China),
wonende aan de [woonplaats].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op 29 maart 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e Sr, wordt geschat vaststelt en de verdachte de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 70.329,94.

2.De procedure

De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak op de openbare terechtzitting van
6 mei 2024. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op de terechtzitting van 6 mei 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, gelet op de gevorderde vrijspraak van verdachte in de hoofdzaak.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. Gelet op de bepleite vrijspraak kan worden gesteld dat verdachte geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Subsidiair is door de raadsman verzocht om, in het geval van een veroordeling, het toe te wijzen bedrag te verminderen tot maximaal € 10.000,00. Er zijn volgens de raadsman geen aanwijzingen dat de hennepplantage eerder bestond dan op 1 mei 2021 en in dat geval kan er maar één oogst zijn geweest. De opbrengst van die oogst moet minimaal door drie personen worden gedeeld. Bovendien kan hooguit sprake zijn van medeplichtigheid van verdachte, waarbij het niet voor de hand ligt dat verdachte een gelijk deel van de opbrengst heeft ontvangen als de huurder van het pand.

3.De beoordeling van de vordering

Nu verdachte bij vonnis van deze rechtbank van 17 mei 2024 is vrijgesproken van de feiten waarop de ontnemingsvordering van de officier van justitie is gegrond, dient het Openbaar Ministerie in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. J. Wentink en
mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J. ten Brink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.