2.1.Op 4 januari 2024 heeft verweerder echter aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd. Verzoekster heeft tegen dit besluit eveneens bezwaar gemaakt. Daarmee is voldaan aan de vereiste connexiteit zoals volgt uit artikel 8:81 van de Awb om het verzoek om voorlopige voorziening in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter acht zich om die reden bevoegd.
3. In het verzoekschrift van 2 januari 2024 heeft verzoekster aangegeven dat zij momenteel in een financiële noodsituatie verkeert. Voor het voorzien in de kosten van het levensonderhoud van beide vennoten alsook het kunnen dragen van alle vaste lasten is zij afhankelijk van de inkomsten die zij genereert bij het openen van de pizzeria. Indien zij de deuren van de pizzeria nog langer niet kan openen, zal een faillissement moeten worden aangevraagd. Verzoekster heeft in dat kader onder meer haar jaarrekening over 2023 overgelegd. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande voldoende aanleiding een spoedeisend belang aan te nemen.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met het wijzigen van de rechtsvorm de eerder afgegeven exploitatievergunning is komen te vervallen. Een kenmerk van een exploitatievergunning is namelijk dat deze altijd gebonden is aan de (rechts)persoon. Indien deze wijzigt, dient een nieuwe exploitatievergunning te worden aangevraagd en verliest de eerdere exploitatievergunning zijn geldigheid. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat niet enkel sprake is van een wijziging van de rechtsvorm, maar ook van de leidinggevenden van het horecabedrijf.
5. Verzoekster voert aan dat – anders dan verweerder betoogd – geen sprake is geweest van een wijziging van leidinggevenden. Daarnaast stelt verzoekster zich op het standpunt dat zij nog altijd in het bezit is van een geldige exploitatievergunning. Met (enkel) de omzetting van de rechtsvorm is de vergunning van [bedrijf 1] van rechtswege overgegaan naar de vof. Met het openen van de pizzeria is om die reden niet gehandeld in strijd met het verbod in artikel 2.28, eerste lid, van de APV. Verweerder heeft daarmee ten onrechte de last onder dwangsom opgelegd.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dienen bij deze beslissing de belangen van partijen te worden afgewogen, waarbij moet worden bekeken of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat met hetgeen ter zitting naar voren is gebracht betwijfeld kan worden of het standpunt van verzoekster dat geen sprake is van een wijziging van leidinggevenden klopt. Wat daar ook van zij, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van de verandering van de rechtsvorm van de onderneming een nieuwe exploitatievergunning nodig is. De voorzieningenrechter volgt verweerder erin dat uit het persoonsgebonden karakter van een exploitatievergunning volgt dat de vergunning niet overdraagbaar is. De vergunning kan daarmee niet – zoals verzoekster stelt – van rechtswege overgaan naar de nieuw opgerichte vof.
8. Vastgesteld is dat verweerder aan verzoekster tot op heden de benodigde exploitatievergunning voor [bedrijf 2] vof niet heeft verleend, zodat met het openen van de pizzeria – in ieder geval op 28 december 2023 – sprake is van een overtreding van artikel 2.28, eerste lid van de APV.
9. In het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift heeft verweerder een beginselplicht tot handhavend optreden. Er kan slechts van handhavend optreden worden afgezien als sprake is van concreet zicht op legalisering of als sprake is van andere bijzondere omstandigheden die maken dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Op de zitting hebben partijen aangegeven dat de aanvraag voor een exploitatievergunning van 6 december 2023 inmiddels (opnieuw) buiten behandeling is gesteld. Daarmee ontbreekt een concreet zicht op legalisatie. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat verzoekster – zoals zij heeft aangegeven – de inkomsten nodig heeft, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als zodanig worden aangemerkt.
10. Onder de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft waardoor de gevraagde voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.