ECLI:NL:RBOVE:2024:2569

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
08.996046.20
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel en betalingsverplichting in strafzaak witwassen

Op 16 mei 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde was aangeklaagd voor het meermaals medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die verzocht om vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, dat werd geschat op €125.000,-. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en had een ontnemingsschikking getroffen, maar voldeed niet meer aan zijn betalingsverplichtingen. Tijdens de zitting op 2 mei 2024 heeft de officier van justitie haar vordering gehandhaafd, terwijl de raadsman van de veroordeelde, mr. J.C. Reisinger, geen inhoudelijk verweer voerde, maar wel opmerkte dat er al een bedrag van €90.466,96 was voldaan in het kader van de schikking.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 26 maart 2020 tot en met 6 april 2020 betrokken was bij verschillende overboekingen die leidden tot het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeerde dat het bedrag van €125.000,- terecht was vastgesteld op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen, indien de betaling niet zou plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.996046.20
Datum vonnis: 16 mei 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats]
[woonplaats] (Spanje).

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel zijnde een bedrag van € 125.000,--.

2.De procedure

Voorafgaande aan de openbare terechtzitting van 2 mei 2024 heeft de rechtbank beslist tot een schriftelijke uitwisseling van standpunten. Vervolgens zijn ingediend:
  • een conclusie van eis van de officier van justitie, gedateerd 16 april 2024;
  • een e-mail met bijlage van de raadsman van veroordeelde mr. J.C. Reisinger gedateerd 29 april 2024.
Deze stukken zijn aan het dossier toegevoegd.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 2 mei 2024. Op voornoemde terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gehandhaafd. De rechtbank heeft kennisgenomen van wat namens de veroordeelde door zijn raadsman mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht. De veroordeelde is op die terechtzitting niet verschenen.

3.De standpunten van partijen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aan haar vordering - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd.
Met de veroordeelde is op 5 oktober 2021 een ontnemingsschikking, als bedoeld in artikel 511c Wetboek van Strafvordering (verder Sv), tot stand gekomen. Door het CJIB is op 27 september 2023 gemeld dat de veroordeelde niet meer voldeed aan zijn betalingsverplichtingen. Vervolgens is deze ontnemingsvordering ingediend
.Gelet op artikel 511b Sv en artikel 6:4:18 Sv, is deze ontnemingsvordering tijdig ingediend.
De officier van justitie heeft haar vordering gebaseerd op het vonnis van deze rechtbank van 1 juli 2020 en hoofdstuk 6 van het OPV-001 (van procesdossier Masc-beil) en het daaraan ten grondslag liggende proces-verbaal van bevindingen genummerd als AMB-027.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting geen inhoudelijk verweer gevoerd. Wel is aangestipt dat veroordeelde reeds € 90.466,96 heeft voldaan in het kader van de schikking zoals bedoeld in artikel 511 c Sv. Het vonnis van 1 juli 2020 is nog niet onherroepelijk.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 1 juli 2020 onder meer veroordeeld voor het volgende strafbare feit:
-
feit 6: het misdrijf:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, gepleegd in de periode van 26 maart 2020 tot en met 6 april 2020.
4.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit artikel 36e, eerste lid, Sr volgt dat het Openbaar Ministerie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan indienen tegen degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit. Niet is vereist dat het vonnis onherroepelijk is.
De rechtbank stelt de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 125.000,--. De rechtbank ontleent dit bedrag aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen voor feit 6 zijn vervat, zoals weergeven in het vonnis in de strafzaak [1] en in het bijzonder AMB-027.
De rechtbank overwoog in haar vonnis van 1 juli 2020 dat medeverdachte [medeverdachte] op 26 maart 2020 op de bankrekening van zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. een geldbedrag van € 880.000,-- heeft ontvangen van [bedrijf 2] GmbH en vervolgens - in opdracht van veroordeelde - een bedrag van in totaal € 125.000,-- naar veroordeelde heeft overgemaakt.
De volgende overboekingen hebben plaatsgevonden:
- op 26 maart 2020 een overboeking van € 75.000,— naar [veroordeelde], met
bankrekeningnummer [rekeningnummer 1];
- op 29 maart 2020 een overboeking van € 25.000,— naar [veroordeelde], met
bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] 765;
- op 29 maart 2020 een overboeking van € 25.000,— naar [bedrijf 3] BV,
met bankrekeningnummer [rekeningnummer 3].
De FIOD heeft de geldstromen van voornoemde bedragen op voornoemde bankrekeningen onderzocht. [2] Hieruit blijkt dat veroordeelde de beschikking had over deze bankrekeningen en geldbedragen en dat hij de geldbedragen van deze bankrekeningen vervolgens privé heeft aangewend (bijvoorbeeld voor aflossing schulden, inkopen goederen/boodschappen) en/of heeft doorgeboekt/geparkeerd op andere bankrekeningen van onder meer zijn partner [naam], hun kinderen en/of andere personen. Deze feiten en omstandigheden alsmede de omvang van het verkregen voordeel zijn niet betwist door de verdediging.
4.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 125.000,--.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ter zitting is gebleken dat de officier van justitie en de raadsman het erover eens zijn dat veroordeelde in het kader van de eerdergenoemde ontnemingsschikking reeds een bedrag van € 90.466,96 heeft voldaan.

5.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 125.000,--;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 125.000,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door J.T. Pouw, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024
Buiten staat
Mr. F.M.A. ’t Hart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel van 1 juli 2020 met parketnummer 08.996046-20, pagina 10 en 11( onder het kopje ‘ten aanzien van feit 6’).
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 16 april 2020, dossiernummer 68314 van de Belastingdienst/FIOD (onderzoek Masc-Beil), pagina’s 394 tot en met 400, genummerd als AMB-027.