ECLI:NL:RBOVE:2024:2525

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
ak_24_1884
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van artikel 13 van de AOW en de gevolgen voor eisers pensioen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 15 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) behandeld. Eiser, die zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, is van mening dat het niet redelijk is dat zijn AOW-pensioen pas per 1 januari 2024 wordt aangepast, nu een wijziging van artikel 13 van de AOW heeft plaatsgevonden die de korting vanwege schuldige nalatigheid op zijn pensioen opheft. Eiser stelt dat hij gediscrimineerd wordt en doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij vindt dat hij anders wordt behandeld dan anderen die na 1 januari 2024 AOW-gerechtigd zijn en schuldig nalatig zijn geweest in het betalen van AOW-premies.

De rechtbank oordeelt dat de wetgever bewust heeft gekozen om de korting pas vanaf 1 januari 2024 te laten vervallen, en dat het niet aan de bestuursrechter is om deze keuze te heroverwegen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de strikte toepassing van de wet rechtvaardigen. Bovendien blijft het karakter van de AOW-opbouw ongewijzigd, en de Belastingdienst blijft openstaande premievorderingen incasseren. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/1884

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb, verweerder,

gemachtigde: mr. M.R. Schuurman.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Svb om eisers pensioen dat hij op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt per 1 januari 2024 niet langer te verlagen vanwege schuldige nalatigheid.
1.2
Met het bestreden besluit van 7 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de Svb bij dat besluit gebleven. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de Svb deelgenomen. Eiser is niet verschenen.

Wat aan de besluitvorming vooraf ging

2.1
In drie afzonderlijke besluiten van 23 januari 2014 heeft de Svb vastgesteld dat eiser schuldig nalatig is de AOW-premies over de jaren 2004, 2005 en 2006 te betalen. In het besluit van 23 september 2014 heeft de Svb het bezwaar dat eiser tegen deze besluiten heeft gemaakt, ongegrond verklaard. In de uitspraak van 19 november 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:5163) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep dat eiser daartegen heeft ingesteld gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb het motiveringsgebrek dat er was, in beroep heeft hersteld en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 september 2014 in stand blijven.
2.2
Eiser heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van 20 oktober 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2017:3832) de uitspraak van de rechtbank bevestigd, voorzover aangevochten.
2.3
Met het oog op de wijziging van artikel 13 van de AOW – waarmee de korting vanwege schuldige nalatigheid vervalt vanaf 1 januari 2024 – is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor in de inleiding uiteen is gezet.

Standpunten van partijen

3.1
De Svb verhoogt het AOW-pensioen dat eiser ontvangt per 1 januari 2024. Eisers AOW-pensioen was verlaagd, omdat eiser schuldig nalatig was de AOW-premies over de jaren 2004, 2005 en 2006 te betalen. Door een wijziging van artikel 13 van de AOW wordt eisers pensioen niet langer verlaagd vanwege schuldige nalatigheid. De Svb sluit daarbij aan bij de datum waarop de wetswijziging in werking treedt en dat is op 1 januari 2024. Volgens de Svb is het niet mogelijk om eisers AOW-pensioen eerder dan 1 januari 2024 aan te passen.
3.2
Eiser stelt – samengevat weergegeven – dat het niet redelijk is om het AOW-pensioen pas met ingang van 1 januari 2024 aan te passen. Volgens eiser is het besluit van de Svb in strijd met de redelijkheid en billijkheid en handelt de Svb onrechtmatig.
Eiser vindt dat hij wordt gediscrimineerd en hij doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser is van mening dat hij anders wordt behandeld dan personen die na 1 januari 2024 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en schuldig nalatig zijn geweest de AOW-premie te betalen. Eiser verwijst ook naar de gang van zaken rondom de toeslagenaffaire. Slachtoffers van de toeslagenaffaire zijn gecompenseerd en dat moet in zijn geval ook gebeuren, aldus eiser.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank beoordeelt of de Svb er terecht van af heeft gezien eisers AOW-pensioen eerder dan 1 januari 2024 aan te passen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. In de kern komt het er op neer dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of ruimte bestaat om eisers AOW-pensioen met ingang van een eerdere datum dan 1 januari 2024 aan te passen.
4.2
Door een wijziging van artikel 13 van de AOW is het schuldig nalatig zijn met het betalen van premie geen grondslag meer voor het toepassen van een korting op het AOW-pensioen [1] . Op 1 januari 2024 is deze wijziging van de AOW in werking getreden [2] . De wetgever heeft uit oogpunt van – kort gezegd – uitvoerbaarheid, regeldruk en handhaafbaarheid door de Svb en de Belastingdienst bewust de keuze gemaakt om de korting vanwege schuldige nalatigheid pas vanaf 1 januari 2024 te laten vervallen [3] .
4.3
Het is niet aan de bestuursrechter om daarover te oordelen [4] . Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet of niet volledig onder ogen heeft gezien en die met zich meebrengen dat strikte toepassing van de wet zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Verder is het zo dat het karakter van de AOW-opbouw ongewijzigd blijft. In de situatie na 1 januari 2024 blijft de Belastingdienst een openstaande premievordering incasseren en wel op dezelfde wijze als andere premie- en belastingvorderingen. Het niet betalen van de AOW-premie blijft dus niet zonder gevolgen.
4.4
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat aan een AOW-gerechtigde in eenzelfde positie als eiser, wél een eerdere aanpassing van het AOW-pensioen heeft gekregen. Dit is niet gebleken. Ook is de situatie van eiser niet vergelijkbaar of gelijk te stellen met de situatie van iemand die eerst na 1 januari 2024 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt en op wie de korting vanwege het schuldig nalatig door de wijziging van artikel 13 van de AOW niet langer wordt toegepast. Die personen ontvingen voor 1 januari 2024, anders dan eiser, immers ook geen AOW en bevinden zich dan ook niet in een vergelijkbare positie met eiser.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, en mr. T.J. Thurlings-Rassa en mr. A. Stockmann-Dutkusu, leden, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Invorderingswet 1990 in verband met het afschaffen van de mogelijkheid om schuldig nalatig te verklaren bij het niet of niet geheel betalen van de premie voor de volksverzekeringen (Stb. 2023, nr. 381).
2.Besluit van 8 november 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Invorderingswet 1990 in verband met het afschaffen van de mogelijkheid om schuldig nalatig te verklaren bij het niet of niet geheel betalen van de premie voor de volksverzekeringen (Stb. 2023, nr. 408).
3.Memorie van toelichting, Kamerstukken II 2022/23, 36 309, nr. 3.
4.Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet.