Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
feit 1) en de eerbaarheid heeft geschonden door aan haar zijn ontblote geslachtsdeel te tonen en in haar bijzijn te masturberen (
feit 2).
voornoemde [slachtoffer] en/of
3.De bewijsmotivering
4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.
5.De strafbaarheid van verdachte
6.De op te leggen straf of maatregel
- een onvoorwaardelijke taakstraf van zestig uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van drie jaren, met daarbij de oplegging van een bijzondere voorwaarde, zijnde: een contactverbod met aangeefster.
7.De schade van benadeelde
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is;
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
toetot een bedrag van
wijstde vordering van de benadeelde partij
afvoor het bedrag van
€ 65,78;
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1,658,90 (zegge: éénduizend zeshonderd achtenvijftig euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 26 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
een deel van € 750,00 niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.