ECLI:NL:RBOVE:2024:2480

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10801183 \ CV EXPL 23-4467
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil tussen onderbewindgestelden over gebruiksrecht van gezamenlijke woning na beëindiging relatie

In deze zaak gaat het om een huurrechtelijk geschil tussen twee onderbewindgestelden, hierna aangeduid als onderbewindgestelde 1 en onderbewindgestelde 2, die een relatie hebben gehad en samen een huurcontract voor een woning zijn aangegaan. Na de beëindiging van hun relatie is onderbewindgestelde 1 bij haar vader gaan wonen, terwijl onderbewindgestelde 2 in de gezamenlijke woning is gebleven. Beide partijen willen de huur van de woning met uitsluiting van de ander voortzetten. Onderbewindgestelde 1 vordert daarnaast terugbetaling van haar deel van de huurprijs over de periode dat zij niet in de woning woonde.

De kantonrechter heeft op 7 mei 2024 geoordeeld dat onderbewindgestelde 1 het recht heeft om de woning te gebruiken en dat onderbewindgestelde 2 de woning per 1 augustus 2024 moet verlaten. De vordering van onderbewindgestelde 1 tot terugbetaling van de huur is afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De zaak is behandeld door de kantonrechter in Zwolle, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 7 mei 2024. De betrokken partijen zijn vertegenwoordigd door hun respectieve bewindvoerders, en de zaak is geregistreerd onder zaaknummer 10801183 CV EXPL 23-4467.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10801183 \ CV EXPL 23-4467
Vonnis van 7 mei 2024
in de zaak van
BB&F SALLAND q.q.
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige goederen) van
[onderbewindgestelde 1] ,
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [onderbewindgestelde 1] ,
gemachtigde: mr. P. Keijzer,
(toevoeging onder nummer 5EC4813),
tegen
[partij] B.V. q.q.
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige goederen) van
[onderbewindgestelde 2] ,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [onderbewindgestelde 2] ,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte met producties van [onderbewindgestelde 2] ,
- de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hebben een relatie gehad. Zij zijn samen een huurcontract voor een woning aangegaan. De relatie is geëindigd en [onderbewindgestelde 1] is bij haar vader gaan wonen. Beide partijen willen de huur van de gezamenlijke woning met uitsluiting van de ander voortzetten. Daarnaast vordert [onderbewindgestelde 1] dat [onderbewindgestelde 2] haar het door haar betaalde deel van de huurprijs terugbetaalt over de periode dat zij bij haar vader heeft gewoond.
2.2.
De kantonrechter bepaalt dat [onderbewindgestelde 1] de woning mag gebruiken en dat [onderbewindgestelde 2] de woning per 1 augustus 2024 zal moeten verlaten. [onderbewindgestelde 2] hoeft de door [onderbewindgestelde 1] betaalde huur niet terug te betalen. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
De vermogens van [onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] zijn onder bewind gesteld. Zij worden daarom in deze procedure vertegenwoordigd door hun bewindvoerders.
3.2.
[onderbewindgestelde 1] en [onderbewindgestelde 2] hebben een relatie met elkaar gehad. Zij hebben laatstelijk samengewoond aan de [adres] . Op 19 april 2023 is de huurovereenkomst door beiden als huurder gesloten, met Vechtdal Wonen als verhuurder van de woning.
3.3.
De huurprijs en de vaste lasten van de woning bedragen € 919,09 per maand. Partijen hebben afgesproken dat [onderbewindgestelde 1] € 519,09 en [onderbewindgestelde 2] € 400,00 betaalt.
3.4.
In juni 2023 is de relatie geëindigd. [onderbewindgestelde 1] heeft de woning verlaten en woont sindsdien bij haar vader. Zij heeft haar deel van de huur en vaste lasten doorbetaald.

4.Het geschil

4.1.
[onderbewindgestelde 1] vordert (1) het uitsluitend gebruik van de woning, (2) dat [onderbewindgestelde 2] de woning ontruimt, (3) dat [onderbewindgestelde 2] haar deel van de huur terugbetaalt over de periode dat zij de woning niet heeft bewoond en (4) een veroordeling in de proces- en nakosten.
4.2.
De vordering onder 1 en 2 van [onderbewindgestelde 1] is gebaseerd op artikel 7:267 lid 7 BW. [onderbewindgestelde 1] legt aan haar vordering onder 3 ten grondslag dat sprake is van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
4.3.
[onderbewindgestelde 2] voert verweer. Daarnaast vordert [onderbewindgestelde 2] in reconventie (1) het uitsluitend gebruik van de woning en (2) dat [onderbewindgestelde 1] haar sleutels afgeeft.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
Het gebruiksrecht van het gehuurde
5.2.
Tussen partijen staat vast dat zij beiden contractueel medehuurder zijn van de voormalige gezamenlijke woning.
5.3.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 BW kan een huurder of een medehuurder vorderen dat de rechter zal bepalen dat één of meerdere van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zal voortzetten. Bij de vraag aan wie het gebruiksrecht van het gehuurde moet worden toegewezen, gaat het om een belangenafweging. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
5.4.
Hoewel voor beide partijen geldt dat het moeilijk zal zijn andere passende woonruimte te vinden, moeten naar het oordeel van de kantonrechter de belangen van [onderbewindgestelde 1] zwaarder wegen dan die van [onderbewindgestelde 2] . De kantonrechter weegt daarbij de volgende belangen mee.
(a) Reden van vertrek
5.5.
[onderbewindgestelde 1] stelt dat [onderbewindgestelde 2] fysiek geweld tegenover haar heeft gebruikt en dat de politie haar daarom heeft geadviseerd de woning te verlaten. [onderbewindgestelde 2] betwist dat en voert aan dat [onderbewindgestelde 1] de woning vrijwillig heeft verlaten. De kantonrechter is van oordeel dat de stelling en het verweer allebei niet zijn komen vast te staan en dat de reden van vertrek daarom in het midden zal worden gelaten.
(b) Financiële positie
5.6.
De financiële positie van partijen is van belang, omdat degene die de huur voortzet verondersteld moet worden zelfstandig de huurprijs te kunnen betalen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat beide partijen in staat zijn de woonlasten te betalen. [onderbewindgestelde 1] verdient weliswaar (iets) meer dan [onderbewindgestelde 2] en draagt maandelijks ook meer bij in de lasten, maar [onderbewindgestelde 2] heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij in aanmerking kan komen voor huurtoeslag, waardoor er onderaan de streep meer geld overblijft om te besteden. Tot dusver zijn de omstandigheden voor beide partijen niet wezenlijk verschillend.
(c) Sociaal leven, werk en begeleiding
5.7.
Vast staat dat [onderbewindgestelde 1] nagenoeg haar hele leven al in [plaats 1] heeft gewoond en dat zij daar ook familie heeft wonen. Daarnaast werkt [onderbewindgestelde 1] in de gemeente [gemeente] , waaronder [plaats 1] valt, via een werkvoorzieningsplek bij Larcom. Als [onderbewindgestelde 1] uit de gemeente [gemeente] zou moeten vertrekken, verliest zij haar baan. [onderbewindgestelde 2] komt oorspronkelijk uit [plaats 2] . Hij heeft nooit eerder in [plaats 1] gewoond totdat hij met [onderbewindgestelde 1] ging samenwonen. Daarvoor had hij een woonplek op woonlocatie van Victory Beschermd Wonen in [plaats 3] . [onderbewindgestelde 2] heeft een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor verblijf en begeleiding, inclusief dagbesteding, persoonlijke verzorging en behandeling. [onderbewindgestelde 2] ontvangt op dit moment ambulante begeleiding van Victory Wonen. Zijn werk bevindt zich in [plaats 4] . [onderbewindgestelde 2] heeft, zo verklaarde hij tijdens de zitting, op dit moment geen relatie.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat in de omstandigheden dat [onderbewindgestelde 1] nagenoeg haar hele leven in [plaats 1] heeft gewoond, haar familie daar ook woont en haar werk zich in deze gemeente bevindt, ligt besloten dat zij meer binding heeft met [plaats 1] (en dus de woning) dan [onderbewindgestelde 2] .
(d) Alternatieve woonruimte
5.9.
Beide partijen voeren aan geen (geschikte) alternatieve woonruimte te hebben. [onderbewindgestelde 1] woont op dit moment bij haar vader, maar stelt dat dit een onhoudbare situatie is. Tijdens de zitting heeft de begeleidster van [onderbewindgestelde 1] toegelicht dat [onderbewindgestelde 1] in het verleden ambulante begeleiding heeft gehad en zich goed heeft ontwikkeld, maar dat haar ontwikkeling en vermogen tot zelfstandigheid worden bedreigd nu ze weer bij haar (lichtverstandelijk beperkte) vader woont. [onderbewindgestelde 2] woont op dit moment in de gezamenlijke woning en krijgt ambulante begeleiding. Psycholoog [naam] , werkzaam bij ’s Heeren Loo, schreef in haar brief van 24 januari 2024 dat [onderbewindgestelde 2] bij uitzetting zou moeten terugvallen op een woonplek op de woonlocatie van Victory Beschermd Wonen in [plaats 3] . Tijdens de zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat er op dit moment geen plek is. Los daarvan is het volgens de psycholoog ook niet wenselijk dat hij terugkeert, omdat uit ervaring is gebleken dat [onderbewindgestelde 2] niet goed functioneert in een woonvorm in een groep. Psycholoog [naam] heeft verder verklaard dat ze [onderbewindgestelde 2] niet aan zijn lot zullen overlaten en dat hij kan terugvallen op begeleiding, via een plek bij de crisisopvang. [onderbewindgestelde 2] vreest dat hij terugvalt in middelengebruik als hij de woning moet verlaten. Tot slot hebben partijen zich ingeschreven bij de woningcoöperatie om voor een andere huurwoning in aanmerking te komen, maar dat heeft voor beiden nog niks opgeleverd.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat het belang van [onderbewindgestelde 1] zwaarder weegt dan dat van [onderbewindgestelde 2] . Vast staat dat de spanningen tussen [onderbewindgestelde 1] en haar vader oplopen en dat dat een negatief effect heeft op de vaardigheden die zij de afgelopen jaren heeft opgebouwd. Zij wordt in haar positieve ontwikkeling bedreigd. Hoewel het belang van [onderbewindgestelde 2] op dit punt ook evident is, is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is dat [onderbewindgestelde 2] niet kan terugvallen op een plek bij Victory Beschermd Wonen. De verklaring van de psycholoog rijmt niet met haar brief, waarin niet is benoemd dat er geen plek meer is op de woongroep. Afgezien daarvan heeft [onderbewindgestelde 2] een indicatie met verblijf en kan hij aanspraak maken op een passende plek bij Victory Beschermd Wonen of elders, bijvoorbeeld een tijdelijke plek in de crisisopvang, zoals benoemd door psycholoog [naam] . In zoverre is er voor hem wel een alternatief.
(e) De (inrichting van de) woning
5.11.
[onderbewindgestelde 1] brengt tot slot naar voren dat zijt de inboedel van de woning grotendeels heeft ingebracht. [onderbewindgestelde 2] voert aan dat hij de bij de woning behorende schuur gebruikt voor zijn crossautohobby en het opslaan van zijn gereedschap. De kantonrechter vindt beide belangen echter niet zo zwaarwegend om daaraan doorslaggevend gewicht toe te kennen.
Conclusie
5.12.
Het bovenstaande betekent dat de vordering van [onderbewindgestelde 1] tot het uitsluitend gebruik van de huurwoning zal worden toegewezen en de vordering van [onderbewindgestelde 2] daartoe zal worden afgewezen. De kantonrechter wil [onderbewindgestelde 2] echter enige tijd gunnen om de woning te verlaten en zal daarom bepalen dat hij met ingang van 1 augustus 2024 het huurrecht van de woning niet langer zal voortzetten. [onderbewindgestelde 2] zal worden veroordeeld om de woning uiterlijk per 31 juli 2024 te ontruimen.
De teruggevorderde huur
5.13.
De vordering tot terugbetaling van de door [onderbewindgestelde 1] betaalde huur in de periode dat zij niet in de woning woonde, zal worden afgewezen. De reden daarvan is dat de kantonrechter van oordeel is dat onvoldoende gesteld is dat sprake is van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking. De huurbetalingen zijn doorgelopen vanaf de bankrekening van [onderbewindgestelde 1] . Zij heeft aangegeven dat zij dat ook wilde, omdat zij geen betalingsachterstand wilde, zodat zij tegenover de verhuurder aanspraak zou kunnen blijven maken op de huurwoning. In die zin is sprake van een weloverwogen keuze. Partijen hadden een afspraak gemaakt over de verdeling van de huur en vaste lasten. Er is niet komen vast te staan dat er een andersluidende afspraak is gemaakt nadat [onderbewindgestelde 1] de woning had verlaten. Bovendien is [onderbewindgestelde 1] medehuurder, waardoor zij een betalingsverplichting heeft tegenover de verhuurder.
De proceskosten
5.14.
Omdat partijen een relatie hebben gehad en dit geschil voortvloeit uit het beëindigen van die relatie, zal de kantonrechter de proceskosten in conventie en in reconventie compenseren, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.15.
De kantonrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, ondanks het verzoek van [onderbewindgestelde 2] om dat niet te doen. Zij overweegt daartoe dat de belangenafweging in het voordeel van [onderbewindgestelde 1] is uitgevallen en dat het achterwege laten van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring aan dit vonnis betekenis zou ontzeggen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [partij] B.V. in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde 2] de huur van de woning, met ingang van 1 augustus 2024, niet langer voort te zetten en dat aan BB&F Salland in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde 1] met ingang van 1 augustus 2024 met uitsluiting van [onderbewindgestelde 2] het huurrecht toekomt van de woning,
6.2.
veroordeelt [partij] B.V. in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde 2] om de woning uiterlijk 31 juli 2024 te verlaten, onder afgifte van de sleutels aan [onderbewindgestelde 1] en met ontruiming van alle aan [onderbewindgestelde 2] toebehorende persoonlijke eigendommen,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024. (ED)