ECLI:NL:RBOVE:2024:2411

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/08/24/124 F
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid na vordering uit hoofde van een vonnis

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure. De verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van de besloten vennootschap [bedrijf 1] B.V. De verzoekster heeft een opeisbare vordering van € 59.166,17 op [bedrijf 1], voortvloeiend uit een vonnis van 19 december 2023. Daarnaast zijn er andere onbetaalde vorderingen, waaronder een vordering van Rabobank. De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf 1] in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen, aangezien zij meer schulden bij meer dan één schuldeiser onbetaald laat.

De rechtbank heeft het verweer van [bedrijf 1] dat het verzoek moet worden afgewezen, verworpen. [bedrijf 1] had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 19 december 2023 en stelde dat het verzoek misbruik van recht was. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering van de verzoekster op dit moment vaststaat en dat er voldoende grond is voor de faillietverklaring. De rechtbank heeft de faillietverklaring uitgesproken en mr. M.M. Verhoeven benoemd tot rechter-commissaris en mr. G.M. Volkerink tot curator.

De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 1, 2, 4, 6 en 14 van de Faillissementswet en de rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om deze procedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenares in Nederland ligt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht - Faillissementen
Zittingsplaats Zwolle
Faillissementsnummer : C/08/24/124 F
Uitspraakdatum : 30 april 2024

Vonnis tot faillietverklaring

Rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken.
Door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1]
hierna te noemen: “ [verzoekster] ”
advocaat mr. S.A.C.A. van Vloten, advocaat te Zwolle
is een verzoekschrift ingediend tot faillietverklaring van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1] B.V., handelende onder de namen
[bedrijf 2] , [bedrijf 3] ,
ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer [kvk-nummer] ,
statutair gevestigd [vestigingsplaats 2] ,
kantoorhoudende te [adres] ,
hierna te noemen: “ [bedrijf 1] ”.

De procedure

Op 5 april 2024 is ter griffie van deze rechtbank ontvangen een door mr. Van Vloten namens [verzoekster] ingediend verzoekschrift met bijlagen strekkende tot faillietverklaring van [bedrijf 1] .
Bij e-mail van 25 april 2024 heeft de heer [naam] namens [bedrijf 1] een verweerschrift ingediend.
Het verzoekschrift is op 30 april 2024 behandeld in raadkamer van deze rechtbank in aanwezigheid van:
  • mr. Van Vloten, voornoemd en
  • de heer [naam] , (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] .
Van de behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.

Het standpunt van [verzoekster]

verzoekt de rechtbank om [bedrijf 1] in staat van faillissement te verklaren. Aan haar verzoek heeft [verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd.
[bedrijf 1] verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. [verzoekster] heeft uit hoofde van een vonnis van 19 december 2023 een opeisbare vordering op [bedrijf 1] . Inclusief rente, kosten, schadevergoeding en de kosten van de faillissementsaanvraag bedraagt deze vordering € 59.166,17.
Naast de vordering van [verzoekster] laat [bedrijf 1] ook andere vorderingen onbetaald, waaronder een vordering van Rabobank. Door [verzoekster] is beslag ten laste van [bedrijf 1] gelegd onder Rabobank. Dat beslag heeft doel getroffen voor € 7.779,36. Uit de verklaring derdenbeslag blijkt echter dat Rabobank een voor verrekening vatbare tegenvordering op [bedrijf 1] heeft die groter is dan de vordering die [verzoekster] op [bedrijf 1] heeft. Hierdoor wordt de executie van het vonnis van 19 december 2023 gefrustreerd en dat maakt dat [verzoekster] belang heeft bij de faillissementsaanvraag.

Het standpunt van [bedrijf 1]

voert verweer tegen het verzoek en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Daartoe voert [bedrijf 1] het volgende aan.
[bedrijf 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 19 december 2023 en zij acht het zeer aannemelijk dat het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd. Dat hoger beroep wordt op 14 mei 2024 behandeld en in die procedure zal worden gevraagd om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van 19 december 2023 te schorsen. [verzoekster] probeert door de faillissementsaanvraag onder het hoger beroep uit te komen en maakt daarmee misbruik van recht.
Daarnaast is het zo dat [verzoekster] het [bedrijf 1] onmogelijk heeft gemaakt om nog een onderneming te exploiteren. [verzoekster] heeft de cilindersloten van het huurpand vervangen, waardoor [bedrijf 1] geen toegang meer heeft tot het pand van waaruit [bedrijf 1] een wasstraat exploiteert. Daarnaast is het zo dat door [verzoekster] beslag is gelegd op de roerende goederen in datzelfde pand. Deze goederen zijn echter geen eigendom van [bedrijf 1] , maar van [bedrijf 4] B.V. Het beslag heeft dan ook geen doel getroffen, hetgeen in hoger beroep zal worden aangetoond.
Tenslotte is aangevoerd dat er sprake is van financiering door Rabobank, echter staat [bedrijf 1] in goed contact met Rabobank en heeft Rabobank te kennen gegeven het hoger beroep te willen afwachten.

De beoordeling

Ter beoordeling van het verzoek dient de rechtbank allereerst vast te stellen of summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van de aanvrager van het faillissement. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het vonnis van 19 december 2023, uit hoofde waarvan [verzoekster] een vordering op [bedrijf 1] heeft, is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daarmee staat vast dat [verzoekster] op dit moment een opeisbare vordering op [bedrijf 1] heeft. Uit de door [bedrijf 1] overgelegde appèldagvaarding blijkt niet dat [bedrijf 1] aan het gerechtshof verzoekt om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen. [bedrijf 1] heeft evenmin andere stukken in het geding gebracht waaruit dat zou blijken, maar zelfs wanneer dat wel het geval zou zijn, maakt dat nog niet dat de vordering op dit moment niet opeisbaar is. Het verweer van [bedrijf 1] dat in de procedure in hoger beroep schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden gevraagd, wordt dan ook door de rechtbank gepasseerd, waarmee de rechtbank tot de conclusie komt dat het vorderingsrecht van [verzoekster] op dit moment vaststaat.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat [bedrijf 1] naast haar vordering ook nog een vordering van Rabobank onbetaald laat. [bedrijf 1] heeft erkend dat Rabobank een vordering uit hoofde van een financiering heeft. De rechtbank begrijpt het verweer van [bedrijf 1] zo dat Rabobank deze vordering op dit moment niet opeist. Dat verweer kan [bedrijf 1] niet baten. Om te kunnen vaststellen dat sprake is van een faillissementstoestand moet sprake zijn van meer dan één schuld bij meer dan één schuldeiser en moet tenminste één van die vorderingen opeisbaar zijn. Die situatie doet zich hiervoor: er is sprake van twee schuldeisers, [verzoekster] en Rabobank met ieder een vordering, en, zoals hiervoor overwogen, de vordering van [verzoekster] is opeisbaar.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [bedrijf 1] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, nu zij meer schulden bij meer dan één schuldeiser onbetaald laat.
Hetgeen verder door partijen naar voren is gebracht kan onbesproken blijven.
Op grond van de artikelen 1, 2, 4, 6 en 14 van de Faillissementswet alsmede het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad is de rechtbank bevoegd deze hoofdprocedure te openen, aangezien het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenares in Nederland ligt.

De beslissing

De rechtbank:
- verklaart
[bedrijf 1] B.V.voornoemd, in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris het lid van deze rechtbank mr. M.M. Verhoeven en stelt aan tot curator mr. G.M. Volkerink, advocaat te Zwolle;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan de gefailleerde gerichte brieven.
Gewezen en uitgesproken te Zwolle op de openbare terechtzitting van 30 april 2024 te
11:29 uur door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, lid van voormelde enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van A.B. Knook, griffier.