3.3Het oordeel van de rechtbank
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De feiten en omstandigheden
Met toepassing van het hiervoor beschreven juridisch kader op deze zaak, stelt de rechtbank op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting het volgende vast:
Op 27 september 2022 vond op de kruising van de Emmastraat en De Hagen, gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Rijssen-Holten, een verkeersongeval plaats waarbij een bestuurder van een personenauto en een bestuurster van een fiets betrokken waren.
Verdachte reed als bestuurder van de personenauto over De Hagen en reed in de richting van de Kerkstraat. De fietsster, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) kwam vanuit de Emmastraat en fietste in de richting van de Enterstraat. De wegsituatie betreft een gelijkwaardige kruising en ter plaatse waren geen bijzonderheden van toepassing. De ter plaatse toegestane maximum snelheid bedroeg 30 kilometer per uur. Tijdens het verkeersongeval was het helder weer, wel was het wegdek nat. Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, bestaande uit een gebroken onderbeen, een gebroken sleutelbeen, een gebroken nekwervel en een hersenschudding.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij over De Hagen reed. Verdachte is ter plaatse bekend met de verkeerssituatie. Door de lange muur aan De Hagen kon hij pas bij de kruising zien of er verkeer van rechts kwam. Toen verdachte over De Hagen reed zag hij een groepje jongens aan zijn linkerkant fietsen dat veel kabaal maakte. Dat trok zijn aandacht. Verdachte was afgeleid door het groepje jongens aan zijn linkerkant en heeft hierdoor niet dan wel onvoldoende gelet op de weg van rechts. Terwijl verdachte reed hoorde hij op enig moment een harde klap tegen de auto. Verdachte is meteen gestopt en toen hij uit de auto stapte zag hij een vrouw en een fiets voor zijn auto op straat liggen. Bij de kruising had verdachte de fietsster die van rechts kwam niet gezien. Verdachte heeft haar geen voorrang verleend. Verdachte was op dat moment niet in bezit van zijn rijbewijs. Het rijbewijs lag volgens verdachte bij het CBR divisie vorderingen.
Getuige [getuige] heeft onder meer verklaard dat hij heeft gezien dat een auto de kruising met De Hagen naderde en dat de auto geen vaart minderde. Op hetzelfde moment fietste een vrouw over het kruispunt. Op het kruispunt kwam de auto met de fietser in botsing.
In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte bij het naderen van de kruising van De Hagen met de Emmastraat niet of in onvoldoende mate naar rechts heeft gekeken, en grotendeels naar links heeft gekeken omdat hij was gefocust op de groep jongens die hem kennelijk van links naderden. Gelet hierop kan niet gesproken worden van een momentane, dat wil zeggen kortdurende onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Verdachte heeft vervolgens, door – terwijl hij de kruising naderde en deze overstak – zonder vaart te verminderen of te stoppen niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor de verkeerssituatie ter plaatse, terwijl zijn zicht op de Emmastraat werd belemmerd door een muur en een boom. Daardoor heeft verdachte niet gezien dat [slachtoffer] van rechts naderde om de kruising over te steken. Verdachte had haar voorrang moeten verlenen. Verdachte was door voornoemde omstandigheden niet in staat om zijn personenauto tijdig tot stilstand te brengen. Als gevolg daarvan heeft de aanrijding plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] gewond is geraakt.
Het geheel aan gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziende, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen merkt de rechtbank het rijgedrag van verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
De rechtbank acht bewezen dat door het ongeval aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. De rechtbank baseert zich hierbij mede op de zich in het dossier bevindende verklaring van [slachtoffer] met betrekking tot haar letsel en het verloop daarvan en de geneeskundige verklaring ten aanzien van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het geschorste rijbewijs van verdachte (feit 2) stelt de rechtbank vast dat zich in het dossier een schriftelijk besluit van het CBR bevindt van 22 maart 2022 met betrekking tot de rijgeschiktheid van verdachte dat per gewone post en aangetekend is verstuurd. In het dossier bevindt zich verder een politieregistratie over verdachte van 9 mei 2022 met betrekking tot het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en een verhoor van verdachte waarin hij gewezen is op de ongeldigheid. Ter zitting heeft verdachte onder meer verklaard dat hij niet in het bezit is van zijn rijbewijs en dat het rijbewijs ten tijde van het ongeval fysiek bij het CBR lag. Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. De enkele stelling van verdachte dat hij niet op de hoogte was van de schorsing van zijn rijbewijs acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde.