ECLI:NL:RBOVE:2024:2371

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
AK_23_72
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbouw in strijd met bestemmingsplan en welstandseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 2 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitbouw op zijn perceel behandeld. Eiser had op 11 april 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd, maar deze werd op 5 juli 2022 afgewezen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht was, omdat de beoogde uitbouw in strijd is met het bestemmingsplan, de goede ruimtelijke ordening en de redelijke eisen van welstand. De rechtbank legt uit dat het perceel onder de werking van het bestemmingsplan 'Stadshagen I' valt, waarbinnen specifieke bestemmingen zijn vastgesteld, waaronder 'Wonen' en 'Waterstaat – Waterkering'. De rechtbank stelt vast dat de beoogde uitbouw niet voldoet aan de eisen die aan bijbehorende bouwwerken zijn gesteld, en dat de welstandscommissie heeft geadviseerd dat de uitbouw leidt tot een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden. Eiser had geen watervergunning overgelegd voor de beoogde uitbouw, en de rechtbank concludeert dat verweerder niet verplicht was om de omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/72
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.H.M. Berenschot),
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,verweerder
(gemachtigde: J. van Raalte).
Inleiding
1. Eiser heeft op 11 april 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een uitbouw op het perceel [woonplaats] . In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de handhaving van de afwijzing van 5 juli 2022 van zijn aanvraag.
1.1. Met het bestreden besluit van 23 november 2022 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek ter zitting is geschorst omdat de rechtbank partijen heeft verzocht om nadere stukken aan te leveren. Partijen hebben de gevraagde stukken aan de rechtbank doen toekomen en ermee ingestemd dat de rechtbank het beroep zonder nadere zitting afdoet. De rechtbank heeft daarom het onderzoek, zonder nadere zitting, gesloten op 28 maart 2024.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2. Verder merkt de rechtbank op dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet is op dit beroep echter nog het recht van toepassing zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit. De artikelen die in deze uitspraak worden genoemd betreffen dan ook steeds de artikelen zoals die ten tijde van dat besluit golden.
Feiten
4. Het perceel [woonplaats] valt onder de werking van het bestemmingsplan ‘Stadshagen I’. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering. Op het bouwvlak rust daarnaast nog de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’.
5. Op 15 oktober 2021 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het [locatie] dat is aangewezen als gemeentelijk monument. Met de omgevingsvergunning van 4 april 2022 is deze vergunning gewijzigd om extra aanpassingen aan het [locatie] mogelijk te maken. Het bouwplan waarop deze omgevingsvergunning ziet is de bouw van een schuurwoning welke is verbonden met het [locatie] . Van de schuurwoning is ongeveer 60m2 buiten het bouwvlak gebouwd.
6. Op 8 maart 2022 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een schuur. De schuur heeft een oppervlakte van ongeveer 56m2 en is gebouwd buiten het bouwvlak.
7. In de brief van 22 juni 2022 heeft de welstands-/monumentencommissie ‘Het Oversticht’ geconcludeerd dat de thans beoogde uitbouw leidt tot een onaanvaardbare aantasting van monumentale waarden en in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het advies van de commissie dateert van 14 juni 2022 (kenmerk [kenmerk 1] ).
Het standpunt van verweerder
8. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat deze - kort gezegd - in strijd is met het bestemmingsplan, een goede ruimtelijke ordening en de redelijke eisen van welstand.
Verweerder stelt verder dat het bepaalde in artikel 31 van het bestemmingsplan vergunningsvrij bouwen in de weg staat. Daarnaast is de locatie van de beoogde uitbouw niet gelegen in het achtererfgebied en is vergunningsvrij bouwen om die reden ook niet aan de orde.
Verweerder stelt dat eiser bij zijn aanvraag geen watervergunning voor de beoogde uitbouw heeft overgelegd. Daarnaast stelt verweerder dat ook al zou eiser een watervergunning hebben die wel ziet op de beoogde uitbouw, daarmee nog niet is voldaan aan de afwijkingsvoorwaarden van het bestemmingsplan en de daarbij vereiste belangenafweging.
Verweerder stelt zich, voor wat betreft de invulling van het begrip ‘bijbehorende bouwwerken’, op het standpunt dat alle op het perceel gebouwde vierkante meters buiten het bouwvlak meegerekend moeten worden om te bepalen of het maximum van 100m2 is bereikt. Op het perceel is een schuur van ongeveer 56m2 gebouwd en is ongeveer 60m2 van de schuurwoning buiten het bouwvlak gebouwd. Het maximum aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwblok is volgens verweerder dus al bereikt. Verweerder stelt dat het deel van de schuurwoning dat buiten het bouwvlak valt niet moet worden aangemerkt als hoofdgebouw maar als bijbehorend bouwwerk omdat volgens het bestemmingsplan buiten het bouwblok geen hoofdgebouwen zijn toegestaan. Om een deel van het hoofdgebouw aan te kunnen merken als bijbehorend bouwwerk is het volgens verweerder niet vereist dat dit bouwwerk functioneel of bouwkundig te onderscheiden moet zijn van de rest van het hoofdgebouw. Verweerder verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Wat betreft de beroepsgrond over welstand voert verweerder primair aan dat eiser deze grond pas in beroep heeft aangevoerd. Vanwege de ex-tunc toetsing stelt verweerder primair dat deze grond buiten beschouwing moet blijven en subsidiair stelt verweerder dat eiser deze grond niet heeft onderbouwd.
Het standpunt van eiser
9. Eiser stelt allereerst dat de beoogde uitbouw vergunningsvrij zou zijn als de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering niet van toepassing zou zijn. De uitbouw wordt immers gebouwd op het achtererfgebied. Vergunningsvrije bouwwerken worden niet getoetst aan redelijke eisen van welstand.
Eiser stelt ten tweede dat hij reeds in het bezit is van een watervergunning en hij vraagt zich dan ook af waarop de vereiste omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 30 van het bestemmingsplan, nog ziet. Omdat eiser al beschikt over een watervergunning voor de bouw van de woning en de schuur had verweerder volgens eiser moeten toetsen of waterschapbelangen zich tegen de bouw verzetten.
Eiser stelt ten derde dat het deel van de schuurwoning dat buiten het bouwvlak is gebouwd niet meetelt voor de maximaal toegestane 100m2 bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak. De schuurwoning moet volgens eiser namelijk in zijn geheel worden aangemerkt als hoofdgebouw en niet gedeeltelijk als bijbehorend bouwwerk.
Eiser stelt ten vierde dat het welstandadvies in strijd is met de welstandsnota, de commissie heeft daarnaast ten onrechte de Erfgoedverordening in haar beoordeling betrokken. Het bouwplan voldoet volgens eiser wel aan de welstandscriteria. De inhoud van het welstandsadvies schuurt volgens eiser met de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan nadrukkelijk biedt. De stedenbouwkundige kan wel wat vinden van de massa van het bouwwerk, maar bij welstandsoverwegingen is volgens eiser geen ruimte meer voor planologische of stedenbouwkundige argumenten.
Tot slot stelt eiser dat het bouwplan voldoet aan de regels voor bijbehorende bouwwerken. De algemene afwijkingsregels in artikel 34.2 van het bestemmingsplan zijn daarom niet van toepassing.
Had verweerder op basis van een watervergunning een omgevingsvergunning moeten verlenen?
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat op het perceel [woonplaats] de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ rust en dat tussen partijen niet in geschil is dat voor de beoogde uitbouw een omgevingsvergunning vereist is. Eiser stelt immers dat ‘als’ de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ niet van toepassing zou zijn, de uitbouw vergunningsvrij zou zijn.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat, omdat hij in het bezit zou zijn van een watervergunning, verweerder er vanuit had moeten gaan dat er vanuit waterstaatkundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de beoogde uitbouw. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat eiser in het bezit is van een watervergunning voor de beoogde uitbouw. Eiser heeft deze watervergunning immers niet overgelegd. Wel heeft eiser een watervergunning overgelegd die ziet op de bouw van een schuur [1] . Uit de omstandigheid dat aan eiser deze watervergunning is verleend heeft verweerder niet hoeven af te leiden dat dan ten behoeve van onderhavig bouwplan ook wel een watervergunning zal worden verleend. Daarnaast volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de op grond van in artikel 30.3 van het bestemmingsplan, voor de beoogde uitbouw, vereiste omgevingsvergunning is gebaseerd op een ander wettelijk kader dan een watervergunning. Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt namelijk verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en een watervergunning op grond van de Waterwet. Verweerder is bevoegd om vergunningen te verlenen op grond van de Wabo en het dagelijks bestuur van het Waterschap is bevoegd om vergunningen te verlenen op grond van de Waterwet. Op basis van het wettelijke kader wordt door het bevoegde bestuursorgaan na ontvangst van een vergunningaanvraag een beoordeling van de feiten en omstandigheden gemaakt. In de praktijk zou dit er toe kunnen leiden dat een watervergunning wordt verleend voor een activiteit waarvoor geen omgevingsvergunning wordt of kan worden verleend. Verweerder hoeft dus geen omgevingsvergunning te verlenen omdat door het dagelijks bestuur van het Waterschap een watervergunning zou zijn verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het deel van de schuurwoning buiten het bouwvlak een bijbehorend bouwwerk?
11. De rechtbank overweegt allereerst dat het [locatie] samen met de schuurwoning moet worden aangemerkt als hoofdgebouw en woning [2] . Het [locatie] en de schuurwoning zijn immers met elkaar verbonden (complex van ruimten) en in gebruik als woning en verwezenlijken daarmee de geldende woonbestemming. Het [locatie] en de schuurwoning zijn grotendeels gelegen binnen het bouwvlak en zijn daarnaast bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder de vierkante meters van de schuurwoning die buiten het bouwvlak zijn gebouwd (60m2) op goede gronden heeft aangemerkt als bijbehorend bouwwerk. In artikel 22.2.2 van het bestemmingsplan is namelijk bepaald dat buiten het bouwvlak alleen bijbehorende bouwwerken gebouwd kunnen worden. De op 15 oktober 2021 verleende omgevingsvergunning (zie 5) ziet op een schuurwoning die qua bouw- en goothoogte in strijd is met het bestemmingsplan en niet volledig binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat in genoemde omgevingsvergunning het volgende is overwogen (pagina 9 onder het kopje: “het stedenbouwkundig beeld en cultuurhistorie”): “De woning valt voor een groot deel buiten het bouwvlak. Qua oppervlakte past dit binnen de
maximale oppervlakte voor bebouwing buiten het bouwvlak.”De rechtbank begrijpt hieruit dat verweerder bij de beslissing op die aanvraag reeds gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om maximaal 100 m2 bebouwing toe te staan buiten het bouwvlak. De uitleg die verweerder nu heeft gegeven is daarmee consistent met de uitleg die verweerder heeft toegepast in de omgevingsvergunning van 15 oktober 2021. Verweerder heeft daarom nu terecht geconcludeerd dat het deel van schuurwoning dat is gelegen buiten het bouwblok is aan te merken als uitbreiding van een hoofdgebouw en dus als bijbehorend bouwwerk. Hiervoor is het, gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] niet noodzakelijk dat het bijbehorende bouwwerk functioneel of bouwkundig te onderscheiden moet zijn van het hoofdgebouw. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat buiten het bouwblok reeds meer dan 100m2 bebouwing (bijbehorende bouwwerken) is gerealiseerd en dat de beoogde uitbouw om die reden in strijd is met het bepaalde in artikel 22.2.2, van het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kon verweerder het welstandadvies aan de afwijzing ten grondslag leggen?
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling dat het bouwplan wel voldoet aan de welstandscriteria niet nader heeft onderbouwd, ook heeft eiser geen contra-expertise overgelegd waaruit blijkt dat het bouwplan wel voldoet aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie is een deskundig te achten adviescollege waarop verweerder in beginsel mag vertrouwen. De rechtbank volgt de niet onderbouwde stelling van eiser daarom niet.
De stelling over het ten onrechte toetsen aan de Erfgoedverordening heeft eiser ook niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt deze stelling daarom niet. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de beoogde uitbouw is verbonden met de schuurwoning welke (grotendeels) gerealiseerd is binnen het bouwvlak waarop de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ rust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom ook de invloed van de beoogde uitbouw op de cultuurhistorische waarden mogen beoordelen.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat aan het negatieve welstandsadvies planologische en stedenbouwkundige argumenten ten grondslag gelegd zouden zijn waardoor de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt worden ingeperkt. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank overweegt dat de welstandstandtoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt [4] .
Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het welstandsadvies van de commissie van 14 juni 2022, gesteld dat het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, zoals neergelegd in de welstandsnota. Uit het welstandsadvies blijkt dat de welstands-/monumentencommissie adviseert op grond van de Wabo, de gemeentelijke erfgoedverordening en het gebied ‘Stadshagen ’ naast de criteria voor monumenten in de welstandsnota van de Gemeente Zwolle.
In het welstandsadvies is het volgende opgemerkt:

Het voorliggende voorstel betreft een uitbreiding van het woonhuis dat recentelijk is gebouwd achter het tolhuisje. De nieuwe uitbreiding wordt voorgesteld als een platte deels transparante aanbouw/serre aan de rechterzijgevel.
De commissie heeft bezwaar tegen het voorstel. De monumentale status van het complex heeft betrekking op het historische [locatie] . Het nieuw geplaatste woonhuis is daarachter los geplaatst met een eenvoudige zo veel mogelijk ondergeschikte vormgeving. Deze toevoeging op het erf is ondanks zijn uitstraling een fors volume.
Er is in het voortraject ook op gewezen dat deze massa ook het maximaal haalbare is in relatie tot het (bescheiden) [locatie] en de maat van het erf.
Daarnaast is de voorgestelde nieuwe aanbouw in maat, situering en vormgeving niet aansluitend op de bestaande opbouw en architectuur van het (nieuwe) woonhuis dat een ingetogen en schuurachtig karakter heeft. Vanuit de schuurtypologie is het niet logisch nog een aanbouw/serre te maken. De forse maatvoering en duidelijke positie naast de woning maakt de aanbouw ook niet ondergeschikt maar zorgt voor een onnavolgbare samenstelling van volumes die afbreuk doen aan het karakter van het erf en de cultuurhistorische opbouw.
Tenslotte doet meer bebouwing afbreuk aan het erf door de afname van het groen dat nu nog aanwezig is op het erf. Deze landelijke context van het [locatie] geeft ook zijn betekenis aan de dijk.”
De rechtbank stelt vast dat uit het welstandsadvies voldoende blijkt hoe het bouwplan aan de hand van de criteria uit de welstandsnota is beoordeeld en waarom dit tot de conclusie moet leiden dat het bouwplan in dit opzicht niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het feit dat de commissie in deze beoordeling ook het volume en de massa van het bouwwerk heeft meegenomen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat hiermee de gestelde bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan worden ingeperkt. De commissie moet gelet op de beoordelingscriteria uit de welstandnota immers beoordelen of het beoogde bouwwerk ondergeschikt is aan de hoofdmassa en of het beoogde bouwwerk voldoende aansluit op de belendende bebouwing [5] . Daarnaast overweegt de rechtbank dat op het perceel reeds gebruik is gemaakt van de maximale bouwmogelijkheden voor bijhorende bouwwerken (zie 11). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gelet op het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo de aangevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen afwijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het betaalde griffierecht niet terug en krijgt eiser ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Weeda, rechter, in aanwezigheid van J.V. Poeles, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Bestemmingsplan Stadhagen I

Artikel 1 Begrippen
1.2
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;
1.25
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.54
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;
1.96
woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 22 Wonen
22.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
eengezinshuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor beroep aan huis;
bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
garageboxen ten behoeve van woningen
opritten, parkeervoorzieningen en paden;
voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
geluidwerende voorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
infrastructurele voorzieningen;
met de daarbij behorende:
tuinen en erven;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak.
22.2
Bouwregels
22.2.1
Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:
er mogen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goothoogte, en/of bouwhoogte in meters niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
ter plaatse van de aanduiding 'kap' dienen hoofdgebouwen afgedekt te worden door een lessenaarsdak, waarvan de nok zich moet bevinden boven de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw;
in afwijking van het bepaalde onder c moet ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' de nok zich bevinden boven de van de weg afgekeerde gevel van het hoofdgebouw;
ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een doorgang door de bebouwing te worden vrijgehouden ten behoeve van een langzaam verkeersverbinding en/of een autodoorgang;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' mag op de eerste bouwlaag niet worden gebouwd.
22.2.2
Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
er mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, maar er mogen geen zelfstandige hoofdgebouwen worden gebouwd;
een gebouw mag niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport';
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, welke gelegen zijn op het erf dat zich bevindt:
1. binnen deze bestemming;
2. buiten het bouwvlak;
3. achter de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van dat gedeelte van het erf tot een maximum van 100 m²;
de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag:
1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
2. indien vrijstaand niet meer dan 3 meter bedragen;
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen.
[
22.2.3 t/m 22.2.5]
22.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
een goede woonsituatie;
de verkeersveiligheid;
e mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
de sociale veiligheid;
een goede milieusituatie;
de bescherming van de groenstructuur;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
22.4
Afwijken van de bouwregels
22.4.1
Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
het bepaalde in de aanhef van artikel 22.2.1 om toe te staan dat een bouwvlak wordt vergroot, mits daardoor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
het bepaalde in artikel 22.2.1 onder b om toe te staan dat de goothoogte en/of bouwhoogte van een bouwwerk wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;
het bepaalde in artikel 22.2.1 onder c om toe te staan dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een dak met een andere kapvorm of een plat dak;
het bepaalde in artikel 22.2.1 onder d om toe te staan dat de nok zich op een andere plaats bevindt;
het bepaalde in artikel 22.2.2 onder b om toe te staan dat een gebouw wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport', mits de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
het bepaalde in artikel 22.2.2 onder d2 om toe te staan dat de goothoogte van een vrijstaand bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;
het bepaalde in artikel 22.2.2 onder e om toe te staan dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt vergroot tot niet meer dan 7 meter;
et bepaalde in artikel 22.2.3 onder b om toe te staan dat de goothoogte van een garagebox wordt vergroot tot niet meer dan 4 meter;
het bepaalde in artikel 22.2.3 onder c om toe te staan dat de bouwhoogte van een garagebox wordt vergroot tot niet meer dan 7 meter.
22.4.2
Voorwaarden
De in artikel 22.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het stedenbouwkundig beeld;
de woonsituatie;
de verkeersveiligheid;
e parkeergelegenheid;
de sociale veiligheid;
de milieusituatie;
de groenstructuur;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 29 Waarde - Cultuurhistorie
29.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen.
29.2
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd ten behoeve van deze bestemmingen dan overeenkomstig de volgende regels:
bij nieuwbouw van bouwwerken welke zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied en bij vergroting of verandering van bestaande bouwwerken welke zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied, mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen;
van de aanvrager van een omgevingsvergunning kan in het belang van de bescherming van de cultuurhistorische waarden worden verlangd om een rapport over te leggen waaruit blijkt dat in voldoende mate met de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
29.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de cultuurhistorische waarden wordt gedaan.
29.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1
Verboden werkzaamheden
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het pleisteren of verven van bouwwerken, voor zover dit zichtbaar is vanaf openbaar toegankelijk gebied;
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.
29.4.2
Toegestane werkzaamheden
Het in artikel 29.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
29.4.3
Voorwaarden
De in artikel 29.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud of herstel van de cultuurhistorische waarden van de gronden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen.
Artikel 30 Waterstaat - Waterkering
30.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen langs het Zwarte Water en het Zwolle - IJsselkanaal;
dijken en kaden;
de waterhuishouding;
met daaraan ondergeschikt:
uiterwaarden;
bergingsvijvers;
wegen en paden;
parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
30.2
Bouwregels
30.2.1
Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
30.2.2
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' worden gebouwd.
30.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.
30.3
Afwijken van de bouwregels
30.3.1
Bevoegdheid
Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 30.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.
30.3.2
Voorwaarden
De in artikel 30.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:
geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 30.1;
vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
30.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 30.1 wordt gedaan.
30.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.5.1
Niet voor Waterstaat - Waterkering
Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:
door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 30.1;
vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
30.5.2
Voor Waterstaat - Waterkering
Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur.

Voetnoten

1.Watervergunning met kenmerk [kenmerk 2].
2.Zie hiervoor de begripsomschrijvingen in artikel 1.54 en 1.96 van het bestemmingsplan
3.Zie de uitspraken van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515 r.o. 2.3 en 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1465, r.o. 9.1 en 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2013, r.o. 3.4
4.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling n 20 april 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1139 en 10 april 2029 ECLI:NL:RVS:2019:1129.
5.Zie hiervoor de Welstandsnota 2022 van de gemeente Zwolle, Stadshagen (7).