ECLI:NL:RBOVE:2024:2366

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
10869150 \ CV EXPL 24-39
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan winkelraam door fiets van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (eiseres) en een gedaagde, die in dienst was van eiseres. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de gedaagde voor schade aan het winkelraam van eiseres, veroorzaakt door een onbekende derde die opzettelijk tegen de fiets van gedaagde heeft getrapt. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door zijn fiets vlak voor het winkelraam te parkeren, in strijd met de lokale Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Gedaagde betwist deze aansprakelijkheid en stelt dat hij niet gewaarschuwd is en dat de schade niet aan hem kan worden toegerekend.

De kantonrechter heeft allereerst de bevoegdheid om de zaak te behandelen beoordeeld en besloten deze zelf te behandelen, ondanks dat de hoofdregel is dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Vervolgens heeft de rechter de argumenten van beide partijen tegen elkaar afgewogen. De rechter oordeelt dat het enkele feit dat de fiets eigendom is van gedaagde, niet automatisch betekent dat hij ook aansprakelijk is voor de schade die door een derde is veroorzaakt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat gedaagde de APV heeft overtreden en dat de stelling dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld onvoldoende onderbouwd is.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade aan het winkelraam. Eiseres is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in aansprakelijkheidskwesties en de toepassing van het relativiteitsvereiste in het kader van onrechtmatige daad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10869150 \ CV EXPL 24-39
Vonnis van 30 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: A. Lazendic, Groene Hart Juristen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. Hendriks.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord, en
- de mondelinge behandeling van de zaak op 11 april 2024.
1.2.
Hierop is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
[gedaagde] , destijds in dienst van [eiseres] , heeft in de nacht van 15 op 16 juli 2023 zijn fiets laten staan vlak voor het winkelraam van de winkel van [eiseres] in [vestigingsplaats] . Die nacht heeft een onbekend gebleven persoon opzettelijk tegen de fiets van [gedaagde] getrapt, waardoor de fiets tegen het winkelraam kwam, dat daarop brak. De gebeurtenis is vastgelegd door de beveiligingscamera van [eiseres] . Op basis van de camerabeelden kan niet worden vastgesteld wie de dader is. De vraag in deze procedure is of de eigenaar van de fiets, [gedaagde] , aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade aan het raam.
2.2.
[eiseres] , niet verzekerd voor deze schade, wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de schade aan het raam. Het vervangen en opnieuw beletteren kostte € 3.495,48. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door zijn fiets op die plek neer te zetten en is hij aansprakelijk voor de schade op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). [gedaagde] is in ieder geval één keer door de bedrijfsleider van [eiseres] gewaarschuwd de fiets daar niet neer te zetten. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met de lokale Algemene plaatselijke verordening (APV), heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiseres] en heeft hij gehandeld in strijd met de door hem in acht te nemen zorgvuldigheid. [gedaagde] moet volgens [eiseres] ook veroordeeld worden tot betaling van de wettelijke rente en de (buiten-)gerechtelijke kosten.
2.3.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Hij betwist, kort gezegd, dat hij gewaarschuwd is en dat hij aansprakelijk is voor de schade. Volgens [gedaagde] is niet aan de eisen voor een schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad voldaan.

3.De beoordeling door de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter dient allereerst ambtshalve te beoordelen of hij bevoegd is van de vordering van [eiseres] kennis te nemen. Gelet op de hoofdregel ‘tenzij de wet anders bepaalt is bevoegd de rechter van de woonplaats van de gedaagde, art. 99 Rv’ en het Zaaksverdelingsreglement in samenhang met het daarop gebaseerde Besluit interne relatieve bevoegdheid van de rechtbank Overijssel, beide gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, is voor de behandeling van deze zaak in beginsel de kantonrechter te Zwolle de aangewezen rechter. De kantonrechter ziet echter, gelet op de grondslag van de vordering van [eiseres] en art. 102 Rv., aanleiding de zaak niet (intern) te verwijzen maar om deze zelf te beoordelen (het schade toebrengende feit heeft zich immers voorgedaan in [vestigingsplaats] ).
3.2.
De vraag is of [gedaagde] onder de gegeven omstandigheden aansprakelijk kan worden gehouden voor de door [eiseres] geleden schade. Het enkele feit dat de fiets eigendom is van [gedaagde] , brengt nog niet mee dat hij ook aansprakelijk is voor schade die door een derde met deze fiets is veroorzaakt. [gedaagde] moet een persoonlijk verwijt gemaakt kunnen worden. De wet bepaalt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, verplicht is de schade te vergoeden die de ander daardoor lijdt. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (artikel 6:162 BW). Er bestaat geen verplichting tot schadevergoeding als de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (artikel 6:163 BW, het zogenaamde relativiteitsvereiste).
In strijd gehandeld met de APV?
3.3.
Het standpunt van [eiseres] dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de fiets in strijd met de APV voor de winkel te plaatsen, wordt verworpen. Dat baseert de kantonrechter op het volgende.
3.4.
[eiseres] heeft de tekst van artikel 2.51 van de APV overgelegd:
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of
b. daardoor die ingang versperd wordt.
3.5.
[gedaagde] heeft de toelichting op dit artikel overgelegd:
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het plaatsen van voertuigen is op verschillende plaatsen geregeld, steeds met een wisselende bedoeling: de instandhouding van het plantsoen, het tegengaan van diefstal of verkeersbelangen. In dit artikel gaat het om de voorkoming van overlast.
Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden, terwijl de eigenaar heeft aangegeven dat dit niet wordt gewenst, of waardoor de toegang tot het gebouw wordt gehinderd, geeft vaak aanleiding tot klachten. Artikel 2:51 geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.
3.6.
Volgens [eiseres] dient het artikel zo te worden gelezen dat er een komma moet worden gelezen achter het woord “plaatsen”, zodat het zonder meer al verboden is een fiets op een openbare plaats te plaatsen. Ook al heeft [gedaagde] de fiets niet tegen het raam gezet, dan nog is in strijd met dit artikel gehandeld.
[gedaagde] betwist deze lezing van de tekst en is van mening dat uit de tekst volgt dat voor overtreding van het artikel juist een voorwaarde is dat de fiets tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek wordt geplaatst of daar te laten staan.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de lezing van [gedaagde] de juiste. [gedaagde] handelde dan ook alleen in strijd met dit artikel indien hij 1) zijn fiets
tegenhet raam of raamkozijn van [eiseres] heeft gezet én 2) [eiseres] uitdrukkelijk heeft verklaard dit niet te willen.
3.7.
[gedaagde] heeft de stelling van [eiseres] inhoudende dat zij minimaal één keer tegen [gedaagde] heeft gezegd dat hij zijn fiets daar niet neer mocht zetten, voldoende gemotiveerd betwist. Hierdoor is niet vast komen vast te staan dat [gedaagde] de APV heeft overtreden. Bovendien wordt niet voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW nu de toelichting op het artikel duidelijk maakt dat de strekking van het artikel is om overlast en (daaruit voortvloeiende) klachten te voorkomen; de bepaling strekt niet ter bescherming van het raam van [eiseres] . Dat betekent dat ook indien wel was komen vast te staan dat [gedaagde] zijn fiets
tegenhet raam of raamkozijn van [eiseres] had gezet én dat [eiseres] hem uitdrukkelijk had gezegd dit niet te willen, [gedaagde] op deze grond niet aansprakelijk was voor de door [eiseres] geleden schade.
Inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres] ?
3.8.
Het verwijt van [eiseres] dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met het eigendomsrecht van [eiseres] , en dat [gedaagde] daarom aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade, is naar het oordeel van de kantonrechter vergezocht en onvoldoende voor toewijzing van de vordering op grond van onrechtmatige daad. Volgens [eiseres] heeft zij een klein strookje grond vóór het raamkozijn in eigendom en is het best mogelijk dat de fiets van [gedaagde] daar (al dan niet gedeeltelijk) op stond. In combinatie met de door haar gegeven waarschuwingen aan [gedaagde] zou dit volgens [eiseres] onrechtmatig handelen opleveren.
De kantonrechter oordeelt dat het parkeren van een fiets op een openbaar toegankelijk strookje grond, ongeacht wie daarvan de eigendom bezit, op zich niet onrechtmatig is. Daarbij komt dat de kantonrechter hiervoor al oordeelde dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] tegen [gedaagde] heeft gezegd dat hij zijn fiets daar niet neer mocht zetten. Weliswaar heeft [eiseres] bewijs aangeboden van haar stelling op dit punt en heeft zij voorts gesteld dat [gedaagde] ook is gewaarschuwd door de aanwezigheid van een rode “verboden te parkeren” sticker op een deur (geheel aan de linkerzijde van de winkel), maar de kantonrechter gaat daaraan voorbij. De reden daarvoor is dat ook op dit punt niet voldaan is aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW. Dat [gedaagde] zijn fiets niet zou mogen parkeren op die plek strekt immers niet tot bescherming van het raam van [eiseres] . Gezien de plek ervan ziet deze sticker uitsluitend op het belang dat de deur niet (door fietsen) wordt geblokkeerd. Daarbij zou ook een door [eiseres] aan [gedaagde] gegeven waarschuwing niet zien op het voorkomen van schade zoals die door [eiseres] in de nacht van 15 op 16 juli 2023 is geleden, maar op andere (verkeers)belangen, zoals onbelemmerde doorgang voor voetgangers. De kantonrechter merkt daarbij op dat het plaatsten van een fiets voor de winkel weliswaar mogelijk voetgangers ietwat belemmert, maar dat geldt in gelijke mate voor de reclameobjecten die [eiseres] zelf voor haar winkel heeft geplaatst (zoals blijkt uit de door partijen overgelegde, deels verouderde, afbeeldingen van de locatie).
Is in strijd gehandeld met de in acht te nemen zorgvuldigheid?
3.9.
Ook het standpunt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade omdat hij heeft gehandeld in strijd met een voor hem geldende zorgvuldigheidsnorm, door zijn fiets daar te plaatsen, wordt verworpen. Door het plaatsen van de fiets voor het winkelraam heeft [gedaagde] geen zodanig gevaarzettende situatie in het leven geroepen dat hij daarvan had moeten afzien. [eiseres] heeft een punt waar zij stelt dat het plaatsen van fietsen naast een object altijd het risico met zich brengt dat de fiets door, bijvoorbeeld, een windvlaag omwaait en schade veroorzaakt, maar dat levert niet per definitie een onrechtmatige daad op. In elk geval strekt die norm ook hier niet tot het voorkomen van schade zoals die hier is geleden. [gedaagde] had er in redelijkheid geen rekening mee hoeven te houden dat een derde
s’ nachts zo hard tegen zijn fiets zou trappen dat het winkelraam zou worden beschadigd.
3.10.
Tot slot is ook het ter zitting nog aangedragen, en door [gedaagde] betwiste, standpunt van [eiseres] dat er (ook) sprake is geweest van een gebrekkige zaak als bedoeld in art. 6:173 BW, door de fiets daar zo te plaatsen, vergezocht en wordt verworpen, nu gesteld noch gebleken is dat de schade aan het raam het gevolg is geweest van een gebrek aan de fiets van [gedaagde] .
3.11.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en dient [eiseres] , als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te betalen. De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 542,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] ook de kosten van de betekening betalen;
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.