ECLI:NL:RBOVE:2024:2360

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
ak_23_2145
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tegemoetkoming scholieren op basis van Wtos voor buitenlandse onderwijsinstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die onderwijs volgt aan een buitenlandse onderwijsinstelling voor het IB/VWO-diploma, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had verzocht om een tegemoetkoming voor scholieren op grond van artikel 2.9 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos), maar de minister weigerde deze tegemoetkoming omdat de onderwijsinstelling niet onder de in de wet genoemde categorieën valt. De rechtbank oordeelde dat de minister de tekst van de wet correct had toegepast en dat er geen ruimte was voor een evenredigheidstoets bij een gebonden bevoegdheid. Echter, de rechtbank vond dat de minister onvoldoende had gekeken naar de mogelijkheid om de hardheidsclausule toe te passen, gezien de specifieke omstandigheden van eiseres, zoals het wegvallen van kinderbijslag en de financiële gevolgen daarvan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De minister moet ook het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/2145

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister),

gemachtigde: mr. G.J.M. Naber.

Inleiding

1.1
Bij besluit van 15 mei 2023 heeft de minister eiseres meegedeeld dat zij van april 2023 tot en met juni 2023 geen recht heeft op een tegemoetkoming scholieren.
1.2
Met het bestreden besluit van 18 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , moeder en gemachtigde van eiseres, zoals aangekondigd, en de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van de minister heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , volgt een opleiding op het [onderwijsinstelling] ( [onderwijsinstelling] ) voor het IB/VWO-diploma. Omdat zij 18 jaar is geworden en daarom geen recht meer heeft op kinderbijslag heeft zij de minister op 5 mei 2023 verzocht haar een tegemoetkoming scholieren toe te kennen. Hierop heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld in de Inleiding.

Standpunt van partijen

3.1
De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een tegemoetkoming scholieren, omdat de opleiding waarvoor eiseres staat ingeschreven niet voldoet aan de criteria van opleidingen die de wetgever heeft vastgesteld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos), waarvoor een tegemoetkoming scholieren mogelijk is. Dit is wettelijk geregeld en de minister mag de inhoud van de wet niet beoordelen. Wel wordt meegewogen of er niet voorbij wordt gegaan aan de bedoeling van de wetgeving. Er moet financiële ondersteuning worden geboden voor scholieren zodat een scholier onderwijs kan volgen. In het algemeen geldt voor onderwijs dat één van de doelen is dat scholieren en studenten opgeleid worden. Scholieren kunnen verschillende keuzes maken met betrekking tot het onderwijs. Wanneer een scholier ervoor kiest om onderwijs te volgen aan een onderwijsinstelling die niet valt onder de genoemde categorieën van opleidingen waarvoor tegemoetkoming scholieren mogelijk is, volgt er een afwijzing van die aanvraag voor tegemoetkoming scholieren. Dit geldt voor alle scholieren in diezelfde situatie. Daarom ziet de minister geen strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Voor toepassing van de hardheidsclausule ziet de minister geen aanleiding. Toepassing van de hardheidsclausule kan als toepassing van de wet tot onredelijke resultaten leidt. Dit kan het geval zijn als het in strijd is met de bedoelding van de wetgever of als het niet is voorzien door de wetgever. Hiervan is volgens de minister in dit geval geen sprake.
3.2
Eiseres stelt – kort samengevat – dat de weigering van de tegemoetkoming scholieren weliswaar juridisch klopt, maar voorbij gaat aan de bedoeling van de wet en in strijd is met haar rechten. Er is geen rekening gehouden met internationale verdragen ten aanzien van grondrechten. Volgens eiseres is de minister onvoldoende ingegaan op hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd. De minister gebruikt in zijn bestreden besluit drogredenen om de tegemoetkoming af te wijzen. Door de tegemoetkoming te weigeren wordt het voor leerlingen van ouders met een modaal inkomen lastig gemaakt om naar het [onderwijsinstelling] te gaan en wordt de kloof tussen deze leerlingen en de elite vergroot. Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiseres is er wel aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. Toepassing van de wet leidt in haar geval wel tot onredelijke resultaten. De leerplichtambtenaar heeft toestemming gegeven voor de opleiding. De ouders van eiseres kregen wel kinderbijslag, maar eiseres krijgt in dezelfde situatie geen tegemoetkoming.
3.3
Het aangevoerde geeft de minister geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen.

Wettelijk kader

4.1
In hoofdstuk 4 van de Wtos is de tegemoetkoming voor scholieren van 18 jaar of ouder in het voortgezet onderwijs geregeld.
4.2
Op grond van artikel 2.9 van de Wtos kan voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 in aanmerking komen een scholier die is ingeschreven;
a. aan een school die op grond van de WVO 2020, de WEC (Wet op de expertisecentra) of de Experimentenwet onderwijs volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractactiviteiten niet is mede begrepen;
aan een op grond van artikel 2.66 van de WVO 2020 aangewezen school;
aan een school die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt;
voor een cursus die wordt bekostigd op grond van artikel 4.28 WVO 2020; of
voor bij ministeriële regeling aangewezen onderwijs, vergelijkbaar met de onderdelen a tot en met d.
4.3
Op grond van artikel 11.4, eerste lid, van de Wtos kan de minister voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit is een zogenoemde hardheidsclausule.

Beoordeling door de rechtbank

5.1
De rechtbank stelt vast dat het [onderwijsinstelling] waar eiseres onderwijs volgt, geen onderwijsinstelling is die recht geeft op een tegemoetkoming voor scholieren op grond van artikel 2.9 van de Wtos. Het [onderwijsinstelling] valt niet onder één van de in dit artikel bedoelde categorieën. Eiseres voldoet dus niet aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming voor scholieren op grond van de Wtos.
5.2
De in artikel 2.9, onderdelen a. tot en met d. van de Wtos opgesomde scholen zijn enkel scholen in Nederland, waardoor de tegemoetkoming gekoppeld is aan onderwijs aan scholen in Nederland. Kennelijk baseert de minister daarop dat in onderdelen a. tot en met e. per definitie alleen Nederlandse scholen worden verstaan. Dit laat echter onverlet dat bij ministeriële regeling op grond van onderdeel e. scholen kunnen worden aangewezen, waarbij niet (expliciet) de voorwaarde is gesteld dat dit scholen in Nederland moeten zijn. Op dit moment zijn geen buitenlandse scholen aangewezen, maar de rechtbank acht het niet uitgesloten dat er op enig moment voor wordt gekozen bij ministeriële regeling één of meer buitenlandse scholen aan te wijzen, waarvoor een tegemoetkoming kan worden verleend. Voor zover de minister zich aldus in deze zaak op het standpunt stelt dat artikel 2.9 van de Wtos enkel kan zien op scholen in Nederland, is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt niet (geheel) juist is. Dit laat echter onverlet dat onderdelen a. tot en met d. zien op scholen binnen Nederland en dat op dit moment geen scholen buiten Nederland zijn aangewezen op grond van artikel 2.9, onderdeel e., van de Wtos, zodat op dit moment op grond van deze bepalingen geen tegemoetkoming kan worden verleend, indien onderwijs wordt gevolgd aan een school buiten Nederland.
5.3
De bevoegdheid om een tegemoetkoming te verstrekken op grond van artikel 2.9 van de Wtos betreft een gebonden bevoegdheid. Dit betekent dat de minister geen keuzevrijheid heeft om een tegemoetkoming te verstrekken aan een scholier, die onderwijs volgt aan een school, die niet kan worden aangemerkt als een school bedoeld in de onderdelen a. tot en met e. In zoverre was de minister dan ook niet gehouden eiseres op grond van artikel 2.9 van de Wtos een tegemoetkoming te verstrekken.
5.4
De rechtbank kan de stelling van eiseres dat het besluit in strijd is met de intentie van de wetgever niet volgen. De tekst van 2.9 van de Wtos is duidelijk. Deze verzet zich tegen verstrekking van een tegemoetkoming aan scholieren, die onderwijs volgen aan een school die niet onder deze bepaling valt.
5.5
Voor een evenredigheidstoets als bedoeld in artikel 3:4, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bij een gebonden bevoegdheid geen ruimte. De rechter mag een wet in formele zin niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen. Dit betekent dat de rechter niet mag oordelen over de belangenafweging zoals deze in de formele wet reeds is gemaakt of geacht moet worden te zijn gemaakt door de wetgever. Dit ligt anders als de wetgever bij de totstandkoming van een wet bijzondere omstandigheden niet of niet volledig onder ogen heeft gezien en die omstandigheden meebrengen dat strikte toepassing van de wet zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (de zogenoemde ‘contra-legemtoepassing’). Die omstandigheden kunnen gelegen zijn in het handelen van het bestuursorgaan bij de uitvoering of toepassing van de wettelijke bepaling. Verder kan het gaan om gevolgen van de toepassing van de wettelijke bepaling die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien. Als hiervan sprake is, kan de bestuursrechter de wet in een concreet geval buiten toepassing laten wegens strijd met algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, of (ander) ongeschreven recht. In dit geval ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding. Hoewel de uitwerking van de regelgeving voor eiseres nadelig kan uitpakken, bestaat voor eiseres ook mogelijkheid om onderwijs te volgen aan een wel aangewezen instelling. Het is dus niet zo dat de regelgeving eiseres per definitie van een tegemoetkoming uitsluit. In zoverre kan strikte toepassing van de wetgeving dan ook niet geacht worden zozeer in strijd te zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing daarom achterwege zou moeten blijven.
5.6
De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Voor een in dit kader geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is vereist dat aan een scholier in eenzelfde positie, dus bijvoorbeeld op dezelfde school of een andere school die niet onder artikel 2.9 van de Wtos valt, wel een tegemoetkoming is toegekend. Dit is niet gebleken. De scholen die eiseres noemt voldoen wel aan de kwalificaties voor het verkrijgen van een tegemoetkoming op grond van de Wtos. Dat die scholen onderdeel zouden uitmaken van dezelfde stichting als de school, waar eiseres onderwijs volgt, is daarbij niet van belang.
Dat leden van het Koninklijk Huis wel de tegemoetkoming hebben ontvangen heeft eiseres niet onderbouwd. Daarbij wijst de rechtbank erop dat alleen dan sprake zou kunnen zijn van een ongelijke behandeling, als de leden van het Koninklijk Huis die tegemoetkoming op grond van de Wtos zouden ontvangen, hetgeen in het geheel niet is gesteld of gebleken.
5.7
Gelet op het vorenstaande resteert alleen nog de vraag of wat eiseres aanvoert voor de minister aanleiding had moeten zijn om de hardheidsclausule toe te passen.
In uitzonderlijke omstandigheden kan aanleiding bestaan voor toepassing van artikel 11.14, eerste lid, van de Wtos. In dit geval ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het bestaan van zo’n uitzonderlijke situatie. Eiseres heeft onbetwist gesteld dat zij onderwijs mocht volgen op het [onderwijsinstelling] . Zij heeft een brief van 28 juni 2022 van de leerplichtambtenaar overgelegd, waaruit blijkt dat aan de ouders van eiseres vrijstelling is verleend van de verplichting om te zorgen dat eiseres als leerling van een school in Nederland staat ingeschreven. De moeder van eiseres heeft tot het 18e jaar van eiseres kinderbijslag ontvangen voor eiseres. Eiseres heeft aangevoerd dat zij onevenredig hard wordt geraakt door het wegvallen van de kinderbijslag en het niet toekennen van een tegemoetkoming, nu zij volwassen is. Ter zitting heeft de moeder van eiseres verklaard dat de school in India eigenlijk niet te betalen is, nu eiseres geen tegemoetkoming ontvangt en er een financieel gat is ontstaan na het wegvallen van de kinderbijslag.
De rechtbank is van oordeel dat de minister deze omstandigheden van eiseres in de primaire fase en in bezwaar onvoldoende heeft afgewogen. Weliswaar heeft de minister in het bestreden besluit aandacht besteed aan de hardheidsclausule, maar de rechtbank stelt vast dat daaruit niet kan worden afgeleid of de minister onderzoek heeft gedaan naar de concrete (financiële) omstandigheden van eiseres. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat op de minister op grond van artikel 3:2 van de Awb een verplichting rust om actief onderzoek te doen naar de gevolgen die de besluitvorming voor eiseres heeft. De minister had dus moeten onderzoeken of eiseres door het wegvallen van de kinderbijslag en het niet verstrekken van de tegemoetkoming op grond van de Wtos wellicht in de situatie zou kunnen raken dat zij haar opleiding niet zou kunnen continueren en die gevolgen vervolgens had moeten afwegen tegen het belang van de minister om in het geval van eiseres geen tegemoetkoming toe te kennen. De rechtbank is van oordeel dat de minister die afweging alsnog dient te maken.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het vorenstaande, moet het bestreden besluit in strijd worden geacht met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 augustus 2023;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.