ECLI:NL:RBOVE:2024:2258

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10776488 \ CV EXPL 23-4241
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huur en facturen na verhuur van een machine

In deze civiele zaak heeft eiser, een besloten vennootschap, gedaagde aangeklaagd voor het niet betalen van facturen die verband houden met de huur van een machine. Gedaagde heeft de machine gehuurd en stelt dat hij een van de facturen niet hoeft te betalen vanwege andere gemaakte afspraken. De kantonrechter heeft op 23 april 2024 uitspraak gedaan. De procedure begon met een dagvaarding op 23 oktober 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord op 5 januari 2024, en een mondelinge behandeling op 22 maart 2024. Eiser heeft gedaagde vier facturen gestuurd voor de huur van de machine, maar gedaagde heeft slechts één factuur betaald. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de facturen voor de huur van de machine moet betalen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 838,53 aan hoofdsom, plus rente en kosten. De kantonrechter heeft de vordering van eiser grotendeels toegewezen en gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10776488 \ CV EXPL 23-4241
Vonnis van 23 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
uit [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. A.M.B. Kops-van Sante,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [bedrijf],
uit [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend zonder gemachtigde.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft een machine van [eiser] gehuurd. [eiser] heeft [gedaagde] daarvoor facturen gestuurd. [gedaagde] stelt dat hij één van de facturen niet hoeft te betalen omdat er andere afspraken zijn gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de factuur wel moet betalen en legt dit hierna uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 oktober 2023;
  • de conclusie van antwoord van 5 januari 2024;
  • de akte overlegging producties en vermindering van eis van [eiser] van 12 maart 2024;
  • de mondelinge behandeling van 22 maart 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft voor een aantal maanden een PE extruder link 20/30 machine van [eiser] gehuurd.
3.2.
Over het terugbrengen van de machine hebben partijen – voor zover hier van
belang – de volgende e-mailwisseling.
Op 17 januari 2023 schrijft [eiser] aan [gedaagde]:
“Kunnen wij deze machine deze week retour halen?”
Op 18 januari 2023 reageert [gedaagde]:

Ik heb deze week nog een paar uur nodig op een klus waar we tgv de regen afgelopen weekend niet verder konden […]
Ik bteng de machine uiterlijk maandag terug dan heb ik iets speling Ik heb totaal ongeveer 12 dagen gebruimt op dat werk […]”
Op 19 januari 2023 antwoordt [eiser]:

Prima, we zien hem maandag verschijnen!”
Op 27 februari 2023 schrijft [eiser]:

Ik ben deze echt even nodig deze week voor een andere klant. Kan ik hem van de week retour laten halen?”
[gedaagde] reageert op 2 maart 2023:

De machine staat op [adres] ivm alarm die we daar gebveb Tot 17 uur is daar sowiesi iemand”
[eiser] antwoordt op dezelfde dag:

Komt goed [gedaagde]!”
3.3.
De machine wordt op 3 maart 2023 door [eiser] bij [gedaagde] opgehaald.
3.4.
[eiser] heeft [gedaagde] voor de huur van de machine de volgende vier facturen gestuurd:
Factuur [nummer 1] van 18 januari 2023 voor de huur van november 2022 van € 290,40
Factuur [nummer 2] van 18 januari 2023 voor de huur van december 2022 van € 290,40
Factuur [nummer 3] van 6 maart 2023 voor de huur van januari 2023 van € 290,40
Factuur [nummer 4] van 6 maart 2023 voor de huur van februari 2023 van € 290,40
3.5.
Tussen juli en september 2023 stuurt [eiser] meerdere sommatiebrieven aan [gedaagde] waarin [gedaagde] wordt verzocht de facturen, de rente en buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
3.6.
Op 3 augustus 2023 betaalt [gedaagde] factuur [nummer 1].
3.7.
Omdat de overige facturen niet zijn betaald, is [eiser] deze procedure gestart.

4.Het geschil

Wat vordert [eiser]?
4.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.378,19. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom van € 1.128,93, de wettelijke handelsrente berekend tot en met 3 oktober 2023 van € 79,92 en de incassokosten van € 169,34. Daarnaast vordert [eiser] de wettelijke handelsrente over € 1.128,93 vanaf 4 oktober 2023. [eiser] vordert ook veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Wat vindt [gedaagde] daarvan?
4.2.
[gedaagde] stelt de factuur [nummer 1] te hebben betaald. Hij erkent dat hij de facturen [nummer 2] en [nummer 3] nog moet betalen en voert verweer tegen de vordering tot betaling van factuur [nummer 4]. Volgens hem zijn er afspraken gemaakt waardoor hij factuur [nummer 4] niet verschuldigd is.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig voor de beslissing van de kantonrechter, verder ingegaan.

5.De beoordeling

[gedaagde] moet de facturen [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4] betalen
5.1.
[eiser] erkent dat [gedaagde] factuur [nummer 1] op 3 augustus 2023 heeft betaald. [eiser] heeft bij akte haar eis met € 290,00 verminderd.
5.2.
Waar [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord heeft aangevoerd dat de borg ter hoogte van € 32,67 nog in mindering moet worden gebracht op de vordering van [eiser], is tijdens de mondelinge behandeling duidelijk geworden en heeft [gedaagde] erkend, dat [eiser] dit in haar dagvaarding al heeft gedaan.
5.3.
[gedaagde] erkent dat hij factuur [nummer 2] en factuur [nummer 3] moet betalen. De kantonrechter zal dan ook dit deel van de vordering toewijzen. Daarmee blijft de betaling van factuur [nummer 4] voor de huur van februari 2023 ter beoordeling over.
5.4.
Het staat vast dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] voor elke maand dat hij de machine huurt, 8 dagen huur moet betalen. Het staat ook vast dat de machine de gehele maand februari 2023 bij [gedaagde] heeft gestaan.
5.5.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de factuur voor de huur van februari 2023 moet betalen omdat de machine de gehele maand bij [gedaagde] stond en [gedaagde] de machine niet eerder heeft teruggebracht. De huur is volgens [eiser] daardoor blijven doorlopen.
5.6.
[gedaagde] betwist niet dat hij op woensdag 18 januari 2023 per e-mail aan [gedaagde] heeft aangegeven de machine nog een paar uur nodig te hebben en de machine uiterlijk maandag (23 januari 2023) terug te brengen. [gedaagde] betwist ook niet dat hij de machine op die maandag niet heeft teruggebracht. Dat [eiser] op 27 februari 2023 aangeeft de machine nodig te hebben, vervolgens op 2 maart 2023 bericht de machine te komen ophalen en dit de volgende dag ook doet, wordt door [gedaagde] ook niet betwist.
5.7.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] vrij snel na zijn e-mail van 18 januari 2023 te kennen gegeven dat zij machine komt ophalen. Dat [eiser] de machine pas daadwerkelijk begin maart ophaalt, terwijl [gedaagde] de machine al in januari had afgemeld en in februari niet heeft gebruikt, komt volgens [gedaagde] niet voor zijn rekening.
5.8.
Dit verweer slaagt niet. [gedaagde] onderbouwt niet dat er kort na zijn e-mail van 18 januari 2023 is afgesproken dat [eiser] de machine zou komen ophalen. [gedaagde] heeft desgevraagd op de mondelinge behandeling niet kunnen zeggen wanneer een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er geruim tijdverloop is geweest tussen het moment dat [gedaagde] op 18 januari 2023 aangeeft de machine te komen brengen en het bericht op 27 februari 2023 van [eiser] dat zij de machine nodig heeft en hem retour wil halen. Dat er in de tussentijd contact is over het ophalen of zelfs afspraken daarover zijn gemaakt, is niet voldoende onderbouwd gesteld en evenmin gebleken.
5.9.
Het gevolg is dat niet is komen vast te staan dat [eiser] de machine eerder dan 2 maart 2023 zou ophalen. De toezegging van [gedaagde] om de machine op 23 januari 2023 terug te brengen, vormt daarom voor de kantonrechter het uitgangspunt. Dat [gedaagde] de machine in januari heeft afgemeld en in februari niet heeft gebruikt – nog los van het feit dat [gedaagde] daarvoor geen onderbouwing biedt – maakt het voorgaande niet anders.
5.10.
Nu [gedaagde] de machine ondanks zijn toezegging daartoe op 23 januari 2023 en ook daarna niet heeft teruggebracht, is hij de gehele huur voor de maand februari verschuldigd. De vordering van [eiser] tot betaling van factuur [nummer 4] zal de kantonrechter toewijzen.
5.11.
Met de toewijzing van de veroordeling tot betaling van factuur [nummer 2], factuur [nummer 3] en factuur [nummer 4] – waarvan de borgsom van € 32,67 wordt afgetrokken – zal [gedaagde] in totaal € 838,53 aan hoofdsom aan [eiser] moeten betalen.
[gedaagde] moet de rente gedeeltelijk betalen
5.12.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente van € 79,92. Deze rente is berekend tot 3 oktober 2023 over de hoofdsom van € 1.128,93. In deze hoofdsom ligt factuur [nummer 1] nog besloten. Zoals hierboven uiteengezet, staat vast dat [gedaagde] deze factuur van op 3 augustus 2023 heeft betaald. Dit betekent dat de wettelijke handelsrente over factuur [nummer 1] niet tot 3 oktober, maar tot 3 augustus 2023 loopt. De kantonrechter zal de wettelijke rente over factuur [nummer 1] daarom toewijzen tot 3 augustus 2023. Op grond van artikel 6:119a lid 1 BW zal de wettelijke rente ingaan op de dag die volgt op de vervaldatum van de factuur. De wettelijke handelsrente over de overige facturen zal de kantonrechter ook toewijzen, meer specifiek vanaf de dag die volgt op de uiterste dag van betaling van de betreffende factuur.
[eiser] moet de buitengerechtelijke incassokosten vergoeden
5.13.
[eiser] vordert € 169,34 aan vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke incassokosten zijn de kosten die [eiser] heeft gemaakt om, in een poging om een gang naar de kantonrechter te voorkomen, betaling van [gedaagde] te ontvangen.
5.14.
Met betrekking tot de hoogte van het bedrag dat gevorderd kan worden, gaat de wetgever uit van een vaste vergoeding waarbij geabstraheerd wordt van de kosten die [eiser] daadwerkelijk heeft gemaakt. De hoogte van de vergoeding is alleen gerelateerd aan de hoogte van de verschuldigde hoofdsom.
5.15.
[eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Voldoende is gebleken dat [gedaagde] als gevolg van deze werkzaamheden factuur [nummer 1] heeft betaald. Het bedrag van de factuur (€ 290,40) wordt daarom niet afgetrokken van de hoofdsom voor de berekening van de verschuldigde vergoeding.
5.16.
De kantonrechter stelt vast dat de gevorderde vergoeding in lijn is met de staffel en het maximum behorend bij de hoofdsom van € 1.128,93 zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zodat het bedrag van € 169,34 zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten vergoeden
5.17.
[gedaagde] zal grotendeels in het ongelijk worden gesteld en zal daarom de proceskosten van [eiser] moeten vergoeden. De proceskosten zijn de kosten die [eiser] heeft gemaakt om deze procedure te voeren. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten zijn de kosten die [eiser] maakt om [gedaagde] ertoe te brengen aan het vonnis te voldoen.
5.18.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
110,55
- griffierecht
322,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(1/2 punt × € 135,00)
totaal
770,05
5.19.
Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, [gedaagde] ook de kosten van de betekening moet betalen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 838,53;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] de wettelijke handelsrente als bedoeld in 6:119a BW te betalen over € 290,40, vanaf de dag na de vervaldatum van factuur [nummer 1] tot aan 3 augustus 2023;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] de wettelijke handelsrente als bedoeld in 6:119a BW te betalen over factuur [nummer 2], factuur [nummer 3] en factuur [nummer 4] vanaf de dag na de vervaldatum van de desbetreffende factuur tot aan de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] de buitengerechtelijke incassokosten van € 169,34 te betalen;
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] de proceskosten van € 770,05 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.