ECLI:NL:RBOVE:2024:2237

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
312033 KG RK 24-146
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele zaak over bouwconstructiegerelateerde advieswerkzaamheden

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 24 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. M.T. Bos, kantonrechter. De verzoeker, die betrokken was bij een civiele procedure over een geschil met een gedaagde partij, diende op 19 maart 2024 een wrakingsverzoek in, nadat hij zich onheus behandeld voelde tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2024. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien het pas vijf dagen na de zitting was ingediend, terwijl de verzoeker en zijn gemachtigde tijdens de zitting geen signalen van partijdigheid of onpartijdigheid van de rechter hadden geuit.

De wrakingskamer overwoog dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat de rechter partijdig was of de schijn van partijdigheid had gewekt. De vragen die de rechter stelde, waren volgens de wrakingskamer onderdeel van haar taak en niet ongepast. De verzoeker had zich tijdens de zitting niet verzet tegen de opmerkingen van de wederpartij, die hij als beledigend ervoer. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de klachten van de verzoeker niet voldoende waren om tot een wraking te komen. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 312033 KG RK 24-146
Beslissing van 24 april 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 19 maart 2024 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. M.T. Bos (hierna: mr. Bos), kantonrechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder nummer 10734842 CV EXPL. 23-3627.
1.2.
mr. Bos heeft niet berust in de wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 17 april 2024 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde D.A. Holtvoort (verbonden aan Deurwaarderskantoor Wigger Van het Laar in Almelo),
- mr. Bos.

2.De feiten

2.1.
In de civiele zaak met kenmerk 10734842 CV EXPL. 23-3627 heeft op 14 maart 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De zaak gaat, kort samengevat, over de vraag of de in die zaak gedaagde partij aan [verzoeker] een bedrag van € 4.000,00 moet betalen voor door [verzoeker] verrichte (bouw)constructiegerelateerde advieswerkzaamheden.
2.2.
[verzoeker] heeft hierna op 19 maart 2024 (via zijn gemachtigde) het verzoek tot wraking van de rechter mr. Bos ingediend.
2.3.
Van de mondelinge behandeling van de zaak op 14 maart 2024 is een proces-verbaal opgemaakt.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
1. 1-e vraag van de rechter was gericht aan mij en ging over de constructieve uitgangspunten.
Voor mij was onduidelijk wat bedoeld werd, de uitgangspunten van de offerte, de
uitgangspunten voor het aanvragen van de vergunning of de uitgangspunten voor de
berekening. De rechter kon dat niet duiden. Dit was zeer verwarrend.
2. 2-e vraag ging over de onderbouwing van mijn nota. De rechter verwijd mij dat ik destijds voor de onderbouwing van mijn offerte van 27 april 2022 geen uren had aangegeven. De rechter merkt op dat dit volgens haar gebruikelijk is. Mijn antwoord daarop kan haar kennelijk niet overtuigen. Ook vraagt zij waar mijn uiteindelijke nota op is gebaseerd. Uit de stukken blijkt duidelijk en behoeft geen enkele toelichting. Dit alles is zeer schofferend.
3. De rechter geeft aan dat ze het moeilijk vind en richt vervolgens, met ontoelaatbare hulp
van de familie [naam] alle pijlen op mij.
4. Verder merkt zij op dat ik verzuimd had om na de bespreking van 11 mei 2022 een offerte
respectievelijk opdrachtbevestiging te sturen aan de heer [naam]. Gezien het duidelijke
mailverkeer van 4 en 5 mei 2022 is deze opmerking respectloos en intimiderend.
5. Door de gemachtigde van de familie [naam] wordt betoogd dat ik volgens hen expres het afmaken van de nodige berekening en tekeningen heb vertraagd om de heer [naam] onder druk te zetten. Dit is ronduit laster en smaad. De rechter laat dit toe en wordt dit op
geen enkele manier gecorrigeerd. Frustrerend.
6. Dat de berekening en tekeningen klaar zijn wordt door de rechter ontkend omdat ik ze niet opgestuurd zou hebben naar de heer [naam]. We hebben duidelijk onze beweegredenen aangegeven. Dit wordt afgedaan als nu te laat. Kennelijk ben ik in de ogen van de rechter een leugenaar en bedrieger.
7. Richting de familie [naam] zijn er geen enkele vragen en worden al hun beweringen als
zoete koek aanvaard.
8. Ik wordt gevraagd tot een overleg op de gang om tot een schikking te komen. Na het
eerste overleg was al duidelijk dat de familie [naam] daar niet toe bereid was. We werden
nogmaals voor de 2-e keer de gang opgestuurd. Daarvoor werd ik door de rechter behoorlijk onder druk gezet. Dit was ronduit chantage.
Conclusie:
Gezien de vragen van de rechter heeft deze niet alle stukken voor de zitting ingelezen. De
rechter heeft de zitting niet voldoende voorbereid. De rechter beschuldig ik van tunnelvisie
en vooringenomenheid. Er is tijdens de zitting alleen maar door de rechter op mij ingehakt.
Werkelijk choquerend en frustrerend. Ik voel mij als Nederlander tijdens de zitting
gediscrimineerd, beledigd en vernedert. Daardoor hebben we onze kant van het verhaal
niet voldoende kunnen ventileren. Dit is geen eerlijke rechtspraak.
Toen ik na de zitting in mijn auto stapte heb ik om me heen gekeken en vroeg mij af of ik
wel in het Nederland was. Tijdens de zitting leek het net of deze plaats vond in een of
ander corrupt land.
[verzoeker] heeft de gronden nader toegelicht en doen toelichten op de zitting van de wrakingskamer.

4.Het standpunt van mr. Bos

4.1.
Volgens mr. Bos is het verzoek niet tijdig ingediend en moet [verzoeker] niet-ontvankelijk worden verklaard. [verzoeker] noch zijn gemachtigde heeft tijdens de zitting (of direct erna) laten weten dat haar aanpak op zitting de schijn van vooringenomenheid of onpartijdigheid heeft gewerkt en er zijn geen redenen aangevoerd waarom het verzoek pas vijf dagen na de zitting is ingediend.
4.2.
Ook inhoudelijk gezien moet het verzoek volgens mr. Bos worden afgewezen. Dat zij het dossier onvoldoende heeft doorgenomen wordt betwist en kan volgens haar ook overigens geen grond voor wraking opleveren. Het is juist dat zij kritische vragen heeft gesteld aan [verzoeker] maar dat hoort ook bij haar taak als rechter. De vordering van [verzoeker] riep deze vragen op.
4.3.
Het kan kloppen dat door de wederpartij opmerkingen zijn gemaakt die door [verzoeker] als beledigend werden ervaren, maar [verzoeker] noch zijn gemachtigde heeft op enig moment gevraagd de wederpartij wat dat betreft een halt toe te roepen. Mr. Bos betwist te hebben gelachen zoals wordt gesuggereerd.
4.4.
Tot slot betwist mr. Bos dwingend te zijn geweest in de schikkingsfase, zoals [verzoeker] stelt. Na de eerste schorsing bleek dat partijen erg ver uit elkaar lagen en was [verzoeker] stellig dat hij niet nog eens wilde overleggen. De intentie van de tweede keer schorsen was om [verzoeker] en zijn gemachtigde de ruimte te geven te bespreken of hetgeen daarvóór was gezegd iets zou veranderen in de bereidheid van [verzoeker].
[verzoeker] en zijn gemachtigde stemden daar volgens mr. Bos mee in.

5.De beoordeling

Verzoek tijdig?

5.1.
Op grond van artikel 37 Rv. moet een wrakingsverzoek ingediend worden zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten of omstandigheden (...) bekend zijn’ uit artikel 37 lid 1 Rv betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond(en) tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. Hier vloeien de feitelijke gronden voor wraking voort uit de mondelinge behandeling op 14 maart 2024, welke zitting [verzoeker] kort gezegd van begin tot einde als vreselijk heeft ervaren hetgeen door [verzoeker] en zijn gemachtigde met zware termen grotesk is beschreven. De wrakingskamer is van oordeel dat onder deze omstandigheden van een ‘korte tijd voor beraad’ niet meer kan worden gesproken als het verzoek pas vijf dagen later wordt ingediend. Uit hetgeen ter zitting van de wrakingskamer daaromtrent naar voren is gebracht is niet gebleken van een rechtvaardiging voor het tijdsverloop tussen het moment dat verzoeker bekend is geworden met de wrakingsgronden, op 14 maart 2024, en het indienen van het wrakingsverzoek op 19 maart 2024. Dit klemt nog eens temeer nu [verzoeker] zich gedurende de gehele periode, waaronder tijdens de zitting, heeft doen bijstaan door een professionele procesvertegenwoordiger.
5.2.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat niet aan de eis van artikel 37 lid 1 Rv is voldaan en dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De wrakingskamer zal verzoeker derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek.
Ten overvloede
5.3.
De wrakingskamer overweegt ten overvloede dat het verzoek zou zijn afgewezen als het verzoek inhoudelijk zou zijn beoordeeld. De wrakingskamer licht dit hierna toe.
5.4.
De vraag die de wrakingskamer inhoudelijk zou moeten beoordelen is of de rechter partijdig is of dat zij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege haar aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat zij vooringenomen is.
5.5.
[verzoeker] en zijn gemachtigde hebben het verzoek ter zitting toegelicht en aangevuld naar aanleiding van het proces-verbaal van de zitting van 14 maart 2024. Naast de klachten in het verzoekschrift klaagt [verzoeker] ook over de volgorde van de zitting, die anders zou zijn dan gebruikelijk en waarvoor, anders dan in het proces-verbaal staat, geen toestemming is gegeven. Ook klaagt hij over de inhoud van het proces-verbaal: er zitten fouten in en het is zeker niet compleet. Zo is niet opgenomen dat de rechter haar bewondering en lof heeft uitgesproken naar de gedaagde partij over de bouw van de woning en ook niet opgenomen in het proces-verbaal is de inmenging door de griffier in de schikkingsfase.
5.6.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter de regie voert op de zitting en geen toestemming behoeft om een volgorde ter zitting (beginnen met stellen van vragen door de rechter of beginnen met een toelichting door partijen) te bepalen. Dat het proces-verbaal vermeldt dat partijen toestemming hebben gegeven voor de tijdens de mondelinge behandeling gevolgde volgorde, terwijl [verzoeker] stelt dat deze toestemming niet is gegeven, is, wat daar ook van zij, geen grond voor wraking. Daaruit kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. Dat geldt ook voor hetgeen [verzoeker] heeft gesteld over de gestelde omissie in het proces-verbaal over de inmenging door de griffier; ook daaruit kan niet worden afgeleid dat de rechter partijdig is of dat zij die indruk bij verzoeker heeft gewekt.
5.7.
De klacht dat het proces-verbaal niet vermeldt dat de rechter bewondering en lof voor de gedaagde partij had (en ten opzichte van hem een andere houding had) betreft het door [verzoeker] ervaren gevoel van ongelijke behandeling op de zitting, daar waar het gaat om de bejegening en ongelijke hoeveelheid en kritische vragen aan hem ten opzichte van de gedaagde partij. Verzoeker heeft het hierover in de klacht over de gestelde omissie in het proces-verbaal en in de klachten van verzoeker onder de punten 1, 2, 3, 4, 6 en 7.
De wrakingskamer overweegt dat het tot de taak van de rechter behoort om op basis van de processtukken (en over dat wat de rechter mist bij de processtukken, bijvoorbeeld een onderbouwing) kritische vragen te stellen. In de wijze van vraagstelling komt de rechter een grote mate van vrijheid toe. Als de rechter aan de ene partij kritische vragen stelt betekent dat nog niet dat de rechter ook kritische vragen moet stellen aan de wederpartij en de hoeveelheid vragen hoeft ook niet gelijk te zijn. In de situatie dat de rechter meent dat bepaalde documenten missen staat het de rechter vrij om daarover (kritische) vragen te stellen. Dat kan voor verzoeker onverwacht zijn gekomen en als heel ongemakkelijk zijn ervaren, maar dat betekent niet dat daaruit voortvloeit dat de rechter vooringenomen is. De wrakingskamer kan uit de gestelde vragen, zoals die zijn opgenomen in het proces-verbaal en de vragen die [verzoeker] in zijn verzoekschrift heeft vermeld, geen vooringenomenheid afleiden en overigens vindt de wrakingskamer de door verzoeker gehanteerde kwalificaties als “zeer schofferend” “respectloos en intimiderend” en in de ogen van de rechter “een leugenaar en bedrieger zijn” te zwaar aangezet en niet passen bij de vragen en de gedragingen en uitingen van de rechter.
5.8.
Ook de klachten 5 en 8 kunnen naar het oordeel van de wrakingskamer niet leiden tot de conclusie dat de rechter partijdig is (geweest) of dat zij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Als het zo is dat door de gedaagde partij werd betoogd dat [verzoeker] expres de nodige berekeningen en tekeningen heeft vertraagd om de gedaagde partij onder druk te zetten is dit geen door de rechter toegelaten “smaad en laster”. Het staat de gedaagde partij op zich vrij dergelijke suggesties te doen en het is dan aan [verzoeker] om dat al dan niet te betwisten. Om een dergelijke suggestie te kwalificeren als smaad en laster gaat te ver en is in elk geval geen reden om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter, als die niet op zo’n moment ingrijpt.
5.9.
In de laatste klacht 8 wordt geklaagd over het onder druk zijn gezet door de rechter in de schikkingsfase. Vooral het (herhaaldelijk) er op wijzen dat “als partijen er vandaag uitkomen, zij van de zaak af zijn en het anders aan de rechter is”, heeft [verzoeker] ervaren als druk en hij kwalificeert de gang van zaken rondom de tweede schorsing zelfs als chantage. De wrakingskamer overweegt dat in civiele zaken doorgaans aan het eind van de mondelinge behandeling wordt afgetast of partijen zelf tot een oplossing kunnen komen, zonder dat een vonnis wordt gewezen. Daarbij is het geven van een voorlopig oordeel mogelijk, zeker als dat kan helpen bij het oplossen van het geschil of een deel daarvan. De wrakingskamer constateert dat partijen er na een eerste overleg niet uit waren gekomen, en dat zij daarna nog met de rechter hebben gesproken over een oplossing en vervolgens een voorlopig oordeel is gegeven. Volgens [verzoeker] was dat ongevraagd, volgens het proces-verbaal “waren partijen bereid het voorlopig oordeel aan te horen”. De lezingen lopen verder uiteen. Volgens de rechter was de tweede schorsing bedoeld als een mogelijkheid voor [verzoeker] om met zijn gemachtigde te overleggen, volgens [verzoeker] werd hij onder druk gezet om als het ware met minder genoegen te nemen dan hij wilde. Bij deze gang van zaken staat vast dat het volgens de gemachtigde van [verzoeker] “haar eigen keuze” is geweest om een tweede keer met [verzoeker] de gang op te gaan en dat de rechter op enig moment heeft gezegd ”ik probeer u niet te dwingen” of iets van die strekking. Mogelijk is er sprake geweest van een miscommunicatie tussen de rechter en [verzoeker]. De rechter heeft in dit verband ook gesteld dat zij dit een volgende keer anders zou doen. De vraag die de wrakingskamer echter moet beantwoorden is of uit deze gang van zaken partijdigheid van de rechter moet worden afgeleid, en dat is niet het geval.
5.10.
Formeel wordt verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, gelet op hetgeen in 5.1. en 5.2. is overwogen.

6.De beslissing

De wrakingskamer
6.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A.E. Zweers, E. Venekatte en M.M. Verhoeven, in tegenwoordigheid van de griffier, en in openbaar uitgesproken op 24 april 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.