ECLI:NL:RBOVE:2024:2235

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/08/312829 / KG RK 24/169
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zaak

Op 24 april 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. A.M.S. Kuipers, rechter in een civiele zaak. De verzoeker heeft op 4 april 2024 een wrakingsverzoek ingediend, waarin hij stelde dat mr. Kuipers partijdig was. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2024 had de verzoeker zijn bezwaren geuit, maar de wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De verzoeker had ook aangevoerd dat mr. Kuipers het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden, maar de wrakingskamer oordeelde dat het aan de rechter is om de regie over de zitting te voeren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van mr. Kuipers. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/312829 / KG RK 24/169
Beslissing van 24 april 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Bij (ongedateerde) brief, ontvangen op 4 april 2024, heeft verzoeker verzocht tot wraking van mr. A.M.S. Kuipers, rechter in deze rechtbank, en in de hoedanigheid van kantonrechter belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder 10721187 CV EXPL 23-3520. In deze zaak is op 2 april 2024 een mondelinge behandeling gehouden.
1.2.
Mr. Kuipers heeft niet berust in de wraking en heeft op 9 april 2024 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 2 april 2024 heeft de wrakingskamer op 15 april 2024 ontvangen. Verzoeker is ook in het bezit gesteld van dit proces-verbaal.
1.4.
Verzoeker heeft op 15 april 2024 aanvullende stukken in het geding gebracht.
1.5.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 17 april 2024 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Mr. Kuipers is, met kennisgeving, niet verschenen. De griffier heeft tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek aantekeningen gemaakt.

2.De beoordeling

2.1.
Bij het begin van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de voorzitter van de wrakingskamer aan verzoeker meegedeeld dat het wrakingsverzoek dat de rechtbank op 4 april 2024 heeft ontvangen ter beoordeling voorligt. In dat verband is verzoeker ook meegedeeld dat de op 15 april 2024 door hem ingediende stukken buiten beschouwing zullen blijven, voor zover daarmee het oorspronkelijke wrakingsverzoek nader is uitgewerkt c.q. aangevuld. Reden daarvoor is dat volgens artikel 37 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alle aan het verzoek ten grondslag gelegen feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Uit die bepaling, in samenhang bezien met lid 4, volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden, die aan verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Dat dit laatste het geval is, is niet gesteld of gebleken.
2.2.
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of sprake is van omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat mr. Kuipers in de zaak van verzoeker vooringenomen is, dan wel dat de bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet geobjectiveerd zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is.
2.3.
Het uitgangspunt is dat mr. Kuipers vanwege haar aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat zij vooringenomen is. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit de partijdigheid of vooringenomenheid van mr. Kuipers of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kunnen worden afgeleid.
2.4.
Uit de enkele omstandigheid dat mr. Kuipers zich (mogelijk) niet heeft voorgesteld, kan de (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid niet worden afgeleid. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 2 april 2024 is verzoeker kenbaar gemaakt dat mr. Kuipers (in principe) de behandelend kantonrechter zou zijn. Verzoeker heeft ook niet duidelijk gemaakt aan mr. Kuipers dat hij niet wist wie zij was. Ook de omstandigheid dat mr. Kuipers eerder een zaak heeft behandeld waarbij verzoeker en Domijn betrokken waren, brengt volgens vaste rechtspraak niet mee dat zij naar objectieve maatstaven niet langer vermoed wordt onpartijdig te zijn. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken, als sprake is van bijzondere omstandigheden. Van zulke omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken (en daarover heeft verzoeker ook niets gesteld). Dat
mr. Kuipers tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2024 een uitleg heeft gegeven over de status en waarde van het vonnis van 14 februari 2023 (in de zin van gezag van gewijsde en kracht van gewijsde) kan naar haar aard geen grond voor wraking opleveren. Het staat een rechter vrij, zeker tijdens een mondelinge behandeling, om partijen voor te houden wat hij tot dan toe uit de processtukken en hetgeen hierover ter zitting is toegelicht, heeft afgeleid.
2.5.
Uit dat wat verzoeker naar voren heeft gebracht, begrijpt de wrakingskamer dat verzoeker meent dat mr. Kuipers het beginsel van hoor en wederhoor en het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Zo heeft mr. Kuipers hem wel kritische vragen gesteld, terwijl zij deze aan Domijn niet heeft gesteld. Daarnaast werd alles wat hij naar voren bracht volgens verzoeker in de kiem gesmoord, terwijl (de vertegenwoordiger van) Domijn alle gelegenheid kreeg om het woord te voeren. Daardoor heeft verzoeker het gevoel gekregen dat mr. Kuipers de zaak niet eerlijk behandelde. De wrakingskamer overweegt hierover dat het aan de rechter is om de regie over de zitting te voeren. Daaronder valt het al dan niet aan het woord laten van een partij, het zo nodig onderbreken van een partij die aan het woord is, het al dan niet inhoudelijk bespreken van standpunten of ingediende stukken en het al dan niet onderzoeken of er ruimte is voor een schikking. Niet is komen vast te staan dat mr. Kuipers hierbij een grens heeft overschreden. Uit het proces-verbaal van de zitting komt naar het oordeel van de wrakingskamer een beeld naar voren dat mr. Kuipers zich juist (ook) welwillend heeft opgesteld tegenover verzoeker. Zo heeft zij bij verzoeker navraag gedaan over welke onderwerpen hij een oordeel van haar wilde hebben, omdat bepaalde vorderingen niet (op de juiste plek) in de dagvaarding waren opgenomen.
2.6.
Verzoeker heeft daarnaast diverse inhoudelijke aspecten van de zaak met nummer 10721187 CV EXPL 23-3520 aan de orde gesteld. Deze inhoudelijke aspecten kunnen geen grond voor wraking opleveren. Daarover kan de wrakingskamer dan ook geen oordeel vellen.
2.7.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, stelt de wrakingskamer vast dat niet is gebleken van (een schijn van) vooringenomenheid of (een schijn van) partijdigheid. De slotsom is dan ook dat het verzoek tot wraking ongegrond zal worden verklaard.

3.De beslissing

De wrakingskamer
3.1.
verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A.E. Zweers, M.M. Verhoeven en E. Venekatte in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A.M. Booijink en in openbaar uitgesproken op
24 april 2024.
de voorzitter
Buiten staat:
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.