In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, gericht tegen het besluit van 21 februari 2024, waarbij aan de derde-partij een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een schuilhut voor dieren. Verzoeker heeft op 10 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft op 12 maart 2024 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2024 behandeld, waarbij verzoeker, de gemachtigde van het college en vertegenwoordigers van de derde-partij aanwezig waren.
De voorzieningenrechter overweegt dat de bouw van de schuilhut op 9 april 2024 is voltooid, waardoor er geen spoedeisend belang meer is om de omgevingsvergunning te schorsen. Verzoeker heeft ook verzocht om het gebruik van de schuilhut op te schorten of te verbieden, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit waartegen bezwaar is gemaakt uitsluitend betrekking heeft op de bouw en dat er in beginsel geen ruimte is om dit verzoek toe te wijzen, tenzij in zeer uitzonderlijke omstandigheden. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onhoudbare geluidsoverlast is aangetoond die significant is toegenomen door de bouw van de schuilhut.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en is openbaar uitgesproken.