ECLI:NL:RBOVE:2024:2230

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
AWB_24_2106
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor schuilhut voor dieren

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, gericht tegen het besluit van 21 februari 2024, waarbij aan de derde-partij een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een schuilhut voor dieren. Verzoeker heeft op 10 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft op 12 maart 2024 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2024 behandeld, waarbij verzoeker, de gemachtigde van het college en vertegenwoordigers van de derde-partij aanwezig waren.

De voorzieningenrechter overweegt dat de bouw van de schuilhut op 9 april 2024 is voltooid, waardoor er geen spoedeisend belang meer is om de omgevingsvergunning te schorsen. Verzoeker heeft ook verzocht om het gebruik van de schuilhut op te schorten of te verbieden, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit waartegen bezwaar is gemaakt uitsluitend betrekking heeft op de bouw en dat er in beginsel geen ruimte is om dit verzoek toe te wijzen, tenzij in zeer uitzonderlijke omstandigheden. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen onhoudbare geluidsoverlast is aangetoond die significant is toegenomen door de bouw van de schuilhut.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 24/2106

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, het college,

gemachtigde: drs. ing. R. Mensink.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[boerderij]uit [plaats] , gemachtigde: mr. R. Oosterbroek.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker gericht tegen het besluit van 21 februari 2024, waarbij verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een schuilhut voor dieren.
Verzoeker heeft hiertegen op 10 maart 2024 bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoek op 12 maart 2024 aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van het college en [naam 1] en [naam 2] namens de derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorlopige voorzieningprocedure
2.1.
Als tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter,
die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningen-rechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beoordeling die de voorzieningenrechter hierin maakt is voorlopig van aard. De rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
De feiten en omstandigheden
2.2.
Op 17 december 2023 heeft de derde-partij bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een overkap-ping/schuilhut. Aangegeven is dat hiermee dieren kunnen schuilen tegen wind, regen en zon en het hooi droog ligt. Verweerder heeft geoordeeld dat de aanvraag voldoet aan de regels en eisen en daarom aan de derde-partij de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.4.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat niet alleen de verleende omgevingsvergunning voor bouwen wordt geschorst en daarmee de (verdere) bouw van de schuilhut wordt voorkomen maar ook het gebruik van de schuilhut wordt opgeschort c.q. verboden. Verzoeker heeft aangevoerd dat de geluidsoverlast, met name door de ezels, nu weer gelijk is en mogelijk erger dan voor het handhaven van de stal in het bosperceel. Verzoeker geeft aan al acht jaar te dealen met deze overlast. Verzoeker heeft ten slotte aangevoerd dat de overlast richting de zomer alleen maar zal toenemen.
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat per 9 april 2024 de bouw van de schuilhut is voltooid. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment geen sprake is van een spoedeisend belang om de omgevingsvergunning voor het bouwen te schorsen. Die schorsing zal immers als het gaat om de bouw geen effect meer kunnen sorteren.
2.6.
Zoals gesteld heeft verzoeker ook verzocht het gebruik van de schuilhut op te schorten dan wel te verbieden zolang niet op het bezwaar is beslist.
Nu het besluit waartegen het bezwaar zich richt uitsluitend gaat over het bouwen van de schuilhut, is er in beginsel geen ruimte om een dergelijk verzoek toe te wijzen, anders dan in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter hier geen sprake.
De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er voor hem, hangende de bezwaarprocedure, sprake is van onhoudbare geluidsoverlast en die geluidsoverlast significant is toegenomen door de bouw van de schuilhut vergeleken met de situatie voor de bouw. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat op vrij korte termijn - de planning is14 mei 2024 – het bezwaar zal worden behandeld door de bezwaarschriftencommissie en naar verwachting vrij snel daarna een beslissing op zijn bezwaar zal volgen.
3. De voorzieningenrechter wijst gelet op het voorgaande het verzoek (de verzoeken) af.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.