ECLI:NL:RBOVE:2024:2226

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
ak_23_1882
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten in IJsselmuiden

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 24 april 2024, wordt het beroep van [eisers] tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten in IJsselmuiden beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de tuinders die beroep hebben ingesteld, belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, omdat hun plannen voor eigen huisvesting mogelijk worden bemoeilijkt door de vergunning die aan Esprit is verleend. De rechtbank verklaart het beroep van de tuinders ongegrond, omdat de door hen aangevoerde gronden niet voldoende zijn om de omgevingsvergunning te vernietigen. De rechtbank stelt vast dat de vergunning in overeenstemming is met de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Crisis- en herstelwet (Chw). De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning voor de huisvesting van maximaal 120 arbeidsmigranten in 70 wooneenheden kan worden gehandhaafd, ondanks de bezwaren van de tuinders. De rechtbank wijst erop dat de vergunning ook voorschriften bevat die de huisvesting beperken tot arbeidsmigranten die in de polder werken, en dat het college voldoende mogelijkheden heeft om deze voorschriften te handhaven. De rechtbank benadrukt dat de behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten in de polder groot is, en dat het college in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het project financieel uitvoerbaar is. De rechtbank verklaart het beroep van de tuinders ongegrond en bevestigt de geldigheid van de omgevingsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1882

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eisers] B.V. en anderen, allen uit [vestigingsplaats] ( [eisers] ), eisers

(gemachtigde: mr. A. Vreugdenhil),
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen(het college), verweerder
(gemachtigde: W.R. Beukhof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Esprit Real Estate II B.V.uit Holten (Esprit) (gemachtigde: mr. S.P.M. Schaap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eisers] tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten in IJsselmuiden. Het college heeft deze vergunning bij besluit van 28 maart 2023 (het bestreden besluit) verleend aan Esprit.
1.1.
[eisers] hebben bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Afdeling heeft het beroep doorgestuurd naar de rechtbank, omdat niet de Afdeling maar de rechtbank bevoegd is om daarvan kennis te nemen.
1.2.
Esprit en het college hebben de rechtbank verzocht om het beroep versneld te behandelen. De rechtbank heeft deze verzoeken toegewezen.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Esprit heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] namens [eisers] , de gemachtigde van [eisers] , [naam 5] namens het college, de gemachtigde van het college, [naam 6] namens Esprit en de gemachtigde van Esprit. De rechtbank heeft het beroep gevoegd behandeld met de beroepen van Esprit en een aantal omwonenden tegen het bestreden besluit. Deze beroepen zijn geregistreerd onder zaaknummers ZWO 23/1881 en ZWO 23/1883. Na de zitting heeft de rechtbank de behandeling van de zaken weer gesplitst en zij doet in alle zaken afzonderlijk uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
2. De rechtbank beoordeelt of de omgevingsvergunning voor het realiseren van een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eisers] .
3. De rechtbank is van oordeel dat [eisers] belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank geven de door hen aangevoerde gronden geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.1.
Esprit wil op het perceel aan de [adres] (de projectlocatie) een gebouw realiseren voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De projectlocatie ligt in de Koekoekspolder (de polder). In de polder is een groot (glas)tuinbouwgebied gelegen.
4.2.
In de polder werken honderden arbeidsmigranten. Zij worden op dit moment op verschillende locaties in Kampen en IJsselmuiden gehuisvest. Daarnaast woont een deel van hen buiten de gemeente Kampen, omdat in de gemeente onvoldoende woonlocaties aanwezig zijn. Omdat de arbeidsmigranten veel reguliere woningen bezet houden, verspreid wonen over verschillende locaties en de bedrijven uit de polder een aantrekkelijke werkgever voor hen willen blijven, zijn omstreeks 2018 gesprekken op gang gekomen over de realisatie van woonlocaties voor arbeidsmigranten in de polder zelf. Dit heeft ertoe geleid dat de raad van de gemeente Kampen (de raad) op 30 januari 2020 beleid heeft vastgesteld in de vorm van de “Bouwsteen Huisvesting arbeidsmigranten” (de beleidsregel). Daarbij is de keuze gemaakt om te starten met twee pilots voor het grootschalig huisvesten van arbeidsmigranten in de polder (met elk 120 plekken). Dit is ook neergelegd in een convenant dat is afgesloten tussen (onder meer) Esprit en de gemeente. In dit convenant is de voorwaarde opgenomen dat de te huisvesten arbeidsmigranten werken in de polder.
4.3.
Op 7 december 2021 heeft Esprit een omgevingsvergunning aangevraagd voor het ontwikkelen van een migrantenhuisvesting op de projectlocatie (het project).
4.4.
De raad heeft op 8 december 2022 een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) afgegeven voor het project. De raad heeft aan deze vvgb een aantal voorwaarden verbonden.
4.5.
In het bestreden besluit heeft het college aan Esprit een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een gebouw voor de huisvesting van arbeidsmigranten, met kantoorfunctie en logiesruimte voor maximaal 120 personen (in 70 wooneenheden) op de projectlocatie (het complex) voor een periode van 15 jaar. De vergunning ziet (voor zover in deze zaak van belang) op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De door de raad aan de vvgb verbonden voorwaarden zijn door het college als voorschriften aan deze vergunning verbonden. Daarnaast is aan de vergunning (onder meer) het voorschrift verbonden dat de huisvesting uitsluitend mag worden gebruikt door arbeidsmigranten die werken in de polder.
4.6.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Koekoekspolder 2014” (het bestemmingsplan) heeft de projectlocatie de bestemming “Agrarisch-Glastuinbouw”. Het project is in strijd met planregels die gelden voor deze bestemming, omdat binnen deze bestemming geen gebouw voor de huisvesting van maximaal 120 personen toegestaan is. Om toch mee te kunnen werken aan het project heeft het college gebruik gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan zoals neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo.
Welk recht is in deze zaak van toepassing?
5. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing is op de in het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning. Of dit het geval is, is onder meer van belang voor het moment waarop de gronden van het beroep en een eventueel hoger beroep moeten worden ingediend, of een aanvullend beroepschrift mag worden ingediend en voor de snelheid waarmee het beroep en een eventueel hoger beroep moeten worden behandeld. In het bestreden besluit en de mededeling en bekendmaking daarvan staat niet dat de Chw van toepassing is.
5.1.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat de Chw niet van toepassing is, omdat het gaat om een tijdelijke vergunning en deze geen betrekking heeft op het type woningen waarvoor deze wet is bedoeld. Zij voeren aan dat het bouwplan niet voorziet in nieuwe duurzame woningen die voldoen aan de hoogste EPC-normen. Zij verwijzen daarbij naar de wetsgeschiedenis van de Chw. [1]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de Chw wel van toepassing is. Uit artikel 1.1, eerste lid, van de Chw, gelezen in samenhang met categorie 3.1 van bijlage I van de Chw, volgt dat de Chw onder meer van toepassing is op omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van elf of meer woningen. In dit geval is sprake van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van de genoemde bepaling van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning maakt de bouw mogelijk van een gebouw voor de huisvesting van maximaal 120 arbeidsmigranten in 70 wooneenheden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze wooneenheden worden aangemerkt als woningen in de zin van categorie 3.1 van bijlage I van de Chw. Daarbij is van belang dat elke wooneenheid zal bestaan uit twee slaapkamers of één woon-/slaapkamer met daarnaast een toilet, een douche en een kookgelegenheid. Hieruit volgt dat de wooneenheden beschikken over eigen (woon)voorzieningen. [2] Dat de vergunning is verleend voor een periode van 15 jaar doet er niet aan af dat sprake zal zijn van de bouw van elf of meer woningen. In (bijlage I bij) de Chw worden geen eisen gesteld aan de duur van de periode waarvoor de woningen worden gebouwd. Verder geldt dat het gebouw en de wooneenheden moeten voldoen aan de duurzaamheidseisen uit het Bouwbesluit 2012.
5.3.
De rechtbank overweegt dat [eisers] op grond van artikel 1.6, tweede lid, van de Chw hun beroepsgronden moesten indienen binnen de beroepstermijn. [eisers] hebben dit niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan hen dit echter niet worden tegengeworpen, omdat in het bestreden besluit niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dit ook niet is meegedeeld in de bekendmaking en mededeling van dit besluit. Ook is bij het besluit en de bekendmaking daarvan niet vermeld dat de gronden in het beroepschrift moesten worden opgenomen en dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, als binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend. Het is niet aannemelijk dat [eisers] anderszins wisten of konden weten dat na afloop van de beroepstermijn geen gronden meer konden worden aangevoerd. Daarom bestaat er geen aanleiding om het beroep van [eisers] niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat zij binnen de beroepstermijn geen beroepsgronden hebben aangevoerd. [3]
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet (Ow) en de Invoeringswet Ow in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Ow blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Ow het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in dit geval ingediend op 7 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Uit artikel 4.62, tweede lid, van de Invoeringswet Ow en de memorie van toelichting bij die wet volgt dat ook de Chw op dit beroep van toepassing blijft. [4]
Zijn [eisers] belanghebbenden bij de omgevingsvergunning?
7.1.
Het college en Esprit stellen zich op het standpunt dat geen van [eisers] kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de omgevingsvergunning. Drie van [eisers] wonen of zijn gevestigd op ongeveer 400 meter van de projectlocatie. De andere tuinders wonen of zijn gevestigd op meer dan 900 meter van die locatie. Zij hebben geen zicht op die locatie en ervaren geen milieugevolgen van het project. Daarom heeft het bestreden besluit voor hen geen gevolgen van enige betekenis. Volgens het college en Esprit kunnen de ondernemingen van [eisers] ook niet op basis van een concurrentiebelang als belanghebbende worden aangemerkt, omdat deze niet binnen hetzelfde verzorgingsgebied en hetzelfde marksegment werkzaam zijn als Esprit. [eisers] houden zich immers niet bezig met het huisvesten van arbeidsmigranten in de polder. Het college is ermee bekend dat [eisers] bij hun bedrijven arbeidsmigranten willen huisvesten. Die vorm van huisvesten is volgens het college echter niet gebaseerd op een bedrijfsmatig verdienmodel, maar vormt enkel een bijzaak om als werkgever aantrekkelijker te zijn voor arbeidsmigranten. Het college is van mening dat dit onvoldoende is om een concurrentiebelang aan te nemen en daarom als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Ook als sprake zou zijn van een concurrentiebelang, is volgens het college en Esprit geen sprake van een rechtstreeks belang. Daarbij is van belang dat de omgevingsvergunning het gevolg is van (onder meer) een beleidskeuze van de raad voor complexgewijze, grootschalige huisvesting en dat de vergunning daarom niets van doen heeft met de wens van [eisers] zelf. Of deze vergunning al dan niet standhoudt, heeft dan ook geen enkel gevolg voor de vraag of [eisers] zelf bij hun bedrijven arbeidsmigranten kunnen huisvesten. Daarbij is vooral van belang of de raad die vorm van huisvesting wil toestaan. De behoefte is groot genoeg.
7.2.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat zij een concurrentiebelang hebben bij het bestreden besluit. Daartoe voeren zij aan dat ze zelf ook huisvesting willen realiseren voor arbeidsmigranten en dat dit wordt bemoeilijkt doordat het college aan Esprit een omgevingsvergunning heeft verleend voor het project
7.3.
De rechtbank is het met [eisers] eens dat zij belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Zij zal dit hierna uitleggen.
7.3.1.
Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen belanghebbenden bij de bestuursrechter beroep instellen tegen een besluit. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende. [5]
7.3.2.
De rechtbank is het met het college en Esprit eens dat de afstand tussen de woningen en bedrijven van [eisers] en de projectlocatie zo groot is dat kan worden uitgesloten dat [eisers] gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de huisvesting van arbeidsmigranten op de projectlocatie. [6] [eisers] hebben dit ook niet betwist. Het geschil beperkt zich daarom tot de vraag of [eisers] een concurrentiebelang hebben en of zij om die reden kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden.
7.3.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag welke rol het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit inhoudelijk mag spelen. Om als concurrent te kunnen worden aangemerkt, moet men activiteiten ontplooien binnen hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied als de voorziene ontwikkeling. [7] Ook potentiële concurrenten kunnen als belanghebbende worden aangemerkt als zij concrete plannen hebben en zijn begonnen met de uitvoering daarvan. [8] Het is aan de partij die stelt (potentiële) concurrent te zijn om dit aannemelijk te maken. Ook voor een partij die kan worden aangemerkt als concurrent, geldt dat zij alleen belanghebbende is bij een besluit dat één of meer van haar concurrenten betreft als haar belang daar rechtstreeks bij is betrokken. Of dat het geval is, hangt af van de aard van het besluit en de gevolgen die de concurrent daarvan ondervindt. [9] Bij de beoordeling van de belanghebbendheid van concurrenten wordt niet de correctie via het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ gehanteerd. [10]
7.3.4.
De rechtbank overweegt dat [eisers] onweersproken hebben gesteld dat zij de grootste glastuinbouwbedrijven in de polder exploiteren en dat zij de inleners zijn van het overgrote deel van de arbeidsmigranten die in de polder werken. Uit het dossier en wat op de zitting is besproken, blijkt dat [eisers] plannen hebben om in het kader van hun bedrijfsvoering zelf huisvesting voor arbeidsmigranten in de polder te realiseren en dat deze plannen zijn geconcretiseerd door het indienen van een principeverzoek. De rechtbank is van oordeel dat daarmee ook een begin is gemaakt met de uitvoering van deze plannen. Dat dit principeverzoek is afgewezen, doet daar niet aan af.
7.3.5.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de plannen van [eisers] om zelf huisvesting voor arbeidsmigranten te realiseren (op zijn minst) worden bemoeilijkt doordat het college aan Esprit een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van huisvesting voor arbeidsmigranten op de projectlocatie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de beleidsregel voorziet in twee pilots voor dergelijke huisvesting en dat nu voor twee pilots omgevingsvergunningen zijn verleend. Daarnaast geldt dat de vraag naar huisvesting door [eisers] zal afnemen door iedere andere huisvesting voor arbeidsmigranten die in de polder wordt gerealiseerd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat [eisers] op het gebied van de huisvesting van arbeidsmigranten in de polder concurreren met Esprit en dat hun belang rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit. Dat [eisers] geen projectontwikkelaar zijn zoals Esprit, dat hun bedrijfsvoering zich niet primair richt op huisvesting en dat zij een andere vorm van huisvesting willen aanbieden dan Esprit (namelijk kleinschaligere huisvesting bij hun bedrijven), doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Ook is daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet van belang of [eisers] winst willen behalen met het aanbieden van huisvesting. Het is voldoende dat zij deze huisvesting willen aanbieden in het kader van hun bedrijfsvoering en dat dit (op zijn minst) wordt bemoeilijkt door het bestreden besluit.
7.3.6.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat [eisers] belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit en dat hun beroep tegen dat besluit ontvankelijk is.
Zijn de vergunningsvoorschriften toereikend en handhaafbaar?
8.1.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat het voorschrift dat de huisvesting van arbeidsmigranten uitsluitend gebruikt mag worden door arbeidsmigranten die werkzaam zijn in de polder niet handhaafbaar is en zij vrezen dat dit voorschrift niet zal worden nageleefd. [eisers] voeren aan dat bij een controle slechts een deel van de bewoners aanwezig zal zijn. Bovendien zijn steekproefsgewijze controles volgens hen ontoereikend, omdat toezichthouders alleen aan de hand van de inleenovereenkomsten tussen uitzendbureaus en inleners kunnen vaststellen waar de arbeidsmigranten werken. Die overeenkomsten zijn niet in het bezit van de arbeidsmigranten of degene die hen huisvest. Verder voeren [eisers] aan dat in de voorschriften niet is voorzien in een betrouwbaar nachtregister op basis waarvan kan worden gecontroleerd welke arbeidsmigranten in het complex zijn gehuisvest en waar zij werken. De vrees van [eisers] wordt versterkt doordat de andere recent vergunde huisvestingslocatie voor 120 arbeidsmigranten in de polder vanaf het begin is ingezet als opvanglocatie van vluchtelingen uit Oekraïne, terwijl de vergunning voor dat project ook het voorschrift bevat dat de huisvesting uitsluitend mag worden gebruikt door arbeidsmigranten die werken in de polder. Bovendien heeft een wethouder van de gemeente Kampen gezegd dat vluchtelingen gaan vóór arbeidsmigranten en dat niet is gezegd dat die andere locatie zal worden gebruikt voor arbeidsmigranten als de Oekraïners weer weg zijn.
8.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat het voorschrift handhaafbaar is. Esprit moet zich aan het voorschrift houden en daarom is het in eerste instantie aan haar om zich ervan te vergewissen dat degenen die in het complex wonen daadwerkelijk in de polder werken. Volgens het college kan Esprit dat op verschillende manieren doen en is het niet aan het college om voor te schijven hoe Esprit dit moet doen. In het kader van de controle kan het college bij arbeidsmigranten, tuinders, uitzendbureaus en Esprit navragen waar de arbeidsmigranten wonen en werken. Daartoe biedt de Awb volgens het college voldoende mogelijkheden. Het college is van mening dat bij de andere huisvestingslocatie sprake is van een andere situatie. Op die locatie stond al een aantal chalets. Toen de oorlog in Oekraïne uitbrak is die locatie aangewezen voor de opvang van Oekraïners. Op dat moment liep het vergunningstraject nog en was dus nog niet zeker of de vergunning zou worden verleend. Bovendien was de noodzaak om opvang aan te bieden destijds groot. Inmiddels is die noodzaak minder groot. Daarnaast geldt dat voor het onderhavige project al wel een vergunning is verleend en dat het complex nog niet is gerealiseerd.
8.3.
De rechtbank ziet in wat [eisers] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit voorschrift niet in redelijkheid toereikend heeft kunnen achten met het oog op het belang van een goede ruimtelijke ordening. Mede gelet op wat het college heeft aangevoerd, doet zich niet de omstandigheid voor dat op voorhand duidelijk is dat dit voorschrift niet kan worden gehandhaafd. De rechtbank begrijpt dat [eisers] , gelet op de manier waarop de andere locatie wordt gebruikt en de opmerkingen van de wethouder daarover, twijfels hebben over de manier waarop het complex gebruikt zal gaan worden. Het college heeft echter toereikend gemotiveerd waarom de omstandigheden van dit geval niet vergelijkbaar zijn met de omstandigheden die hebben geleid tot het afwijkende gebruik van de andere locatie. Daarom geeft de omstandigheid dat hetzelfde voorschrift bij de andere locatie niet wordt nageleefd geen aanleiding om aan te nemen dat het voorschrift in dit geval niet kan (en zal) worden gehandhaafd. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Is het project financieel uitvoerbaar?
9.1.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat het project financieel onuitvoerbaar is, omdat er geen behoefte bestaat aan huisvesting van arbeidsmigranten op een centrale huisvestingslocatie. Zij voeren aan dat een klankbordgroep de gemeente heeft geadviseerd geen centrale huisvesting te faciliteren, maar juist in te zetten op decentrale en kleinschalige huisvesting zonder winstoogmerk nabij de inlenende bedrijven. Volgens [eisers] leidt een centrale huisvestingslocatie, geëxploiteerd door een commerciële partij met winstoogmerk, tot dermate hoge huisvestingskosten dat het voor de arbeidsmigranten te duur is om daar te verblijven. [eisers] stellen dat Esprit heeft aangegeven dat zij een weektarief van € 135,- à € 140,- per bed nodig heeft voor een sluitende exploitatie. Zij stellen dat dit tarief, gelet op de lage lonen in de glastuinbouwsector, te hoog is voor de arbeidsmigranten en dat zij daarom niet snel voor deze huisvesting zullen kiezen, ook niet als deze dichter bij de werkplek ligt. Volgens [eisers] liggen de gangbare huisvestingstarieven van arbeidsmigranten rond € 75,- per bed per week.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat wat [eisers] hebben aangevoerd over de financiële uitvoerbaarheid van het project geen aanleiding geeft om het bestreden besluit te vernietigen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat in het kader van een procedure tegen een omgevingsvergunning een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van het project, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. [11] Voor die conclusie bestaat in dit geval geen aanleiding. Uit het dossier blijkt dat er een grote behoefte bestaat aan goede huisvesting voor arbeidsmigranten in de polder. Dit wordt door [eisers] ook niet bestreden. Het is in eerste instantie aan Esprit om te beoordelen of zij het project kan uitvoeren en of dit voor haar rendabel is. Mede gelet op de omstandigheid dat het project voorziet in goede woonruimte dicht bij de werklocaties in de polder, bestond er voor het college geen aanleiding om op voorhand te concluderen dat het project niet rendabel zal zijn. Daarbij mocht het college in aanmerking nemen dat het in het belang van Esprit is om een marktconforme huurprijs te vragen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van het college en Esprit dat al is gebleken dat er voldoende interesse is voor het complex. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
Kunnen de overige beroepsgronden leiden tot vernietiging van het bestreden besluit?
10.1.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat de voorschriften dat de voorziening op een goede manier wordt ingepast in het tuinbouwgebied, dat de huisvesting op een duurzame manier wordt uitgevoerd en dat de adviezen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten zo goed mogelijk moeten worden opgevolgd, onduidelijk en daardoor niet handhaafbaar zijn. Hetzelfde geldt volgens hen voor het voorschrift dat de huisvesters zorgdragen voor een goede communicatie met omwonenden en voor de instelling van een begeleidingsgroep waarin omwonenden zitting hebben. Verder stellen [eisers] zich op het standpunt dat een goed beheer en het tegengaan van overlast in de omgevingsvergunning onvoldoende zijn gewaarborgd. Zij voeren aan dat ze uit ervaring weten dat een goed uitgewerkt beheerplan overlast kan beperken. Aan de vergunning is echter niet het voorschrift verbonden dat zo’n beheerplan moet worden opgesteld en gehanteerd. Volgens [eisers] kan het convenant niet dienen ter motivering van het standpunt dat de belangen van de omgeving op het gebied van de bescherming tegen overlast voldoende worden gewaarborgd. Daartoe voeren zij aan dat aan de vergunning weliswaar het voorschrift is verbonden dat de vergunninghouder zich moet houden aan het convenant, maar dat de tekst van dit convenant geen onderdeel uitmaakt van die vergunning en dat deze tekst door de partijen bij het convenant kan worden gewijzigd. Ten slotte stellen [eisers] zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de huisvesting van 120 arbeidsmigranten op het perceel zal leiden tot parkeeroverlast.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit naar aanleiding van deze beroepsgronden. Deze gronden zien op deelaspecten van de norm van een goede ruimtelijke ordening die kennelijk niet strekken tot bescherming van het belang van [eisers] . Daarom bespreekt de rechtbank deze beroepsgronden niet inhoudelijk. Zij licht dit hierna toe.
10.2.1.
Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
10.2.2.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht [12] blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
10.2.3.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo strekt tot bescherming van het belang van een goede ruimtelijke ordening. De bescherming van het belang van een goede ruimtelijke ordening kent vele aspecten en strekt tot bescherming van een veelheid van ruimtelijk relevante belangen. [13] Belanghebbenden kunnen zich in rechte op de norm van een goede ruimtelijke ordening beroepen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. [14]
10.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de voorschriften die [eisers] met deze beroepsgronden bestrijden kennelijk niet strekken tot de bescherming van [eisers] maar ter bescherming van het woon-, leef- en bedrijfsklimaat van de arbeidsmigranten die in het complex worden gehuisvest en de omwonenden van dat complex. Hetzelfde geldt voor de voorschriften waarvan zij wensen dat deze aan de vergunning worden verbonden en voor de door hen ingeroepen parkeernormen. [eisers] hebben niet gesteld dat zij omwonenden van het complex zijn en zij wonen naar het oordeel van de rechtbank te ver van het projectgebied af om als omwonenden te kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen eerder in deze uitspraak is overwogen onder 7.3.2. over de belanghebbendheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [eisers] op minimaal 400 meter van de projectlocatie wonen en/of zijn gevestigd. Gelet op deze afstand, kan naar het oordeel van de rechtbank worden uitgesloten dat [eisers] (parkeer)overlast zullen ondervinden van de huisvesting van arbeidsmigranten op de projectlocatie.

Conclusie en gevolgen

11.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eisers] geen gelijk krijgen. Daarom krijgen zij het griffierecht niet terug. Ook krijgen zij geen vergoeding van hun proceskosten.
11.2
Ter voorlichting van partijen deelt de rechtbank mee dat zij het beroep van de omwonenden met zaaknummer ZWO 23/1883 vandaag gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd voor zover daarbij aan de omgevingsvergunning geen voorschriften zijn verbonden ter voorkoming van geluidsoverlast. De rechtbank heeft zelf in deze zaak voorzien door aan de omgevingsvergunning alsnog twee voorschriften ter voorkoming van geluidsoverlast toe te voegen. Het beroep van Esprit met zaaknummer ZWO 23/1881 heeft de rechtbank ongegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, en mr. J.H.M. Hesseling en mr. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

artikel 1:2

1 Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…].

artikel 6:5

1. Het […] beroepschrift […] bevat ten minste:
[…]
d. de gronden van het […] beroep.
[…].

artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […];
[…].

artikel 2.12

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…].

artikel 2.22

[…]
2 Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. […].
Crisis- en herstelwet (Chw)

artikel 1.1

1. Afdeling 2 is van toepassing op:
a. alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten;
[…].

artikel 1.6 Chw

[…]
2 In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
[…].
Bijlage I. Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid
Categorie 3.1.
ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
Besluit uitvoering Chw

artikel 11

1. Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld.
2 Indien tegen het besluit beroep openstaat, wordt bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit voorts vermeld dat:
a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen;
b. het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en
c. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 127, nr. 3, p. 18.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2376, rechtsoverweging (r.o.) 8.1., 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2566, r.o. 3, en 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3092, r.o. 2.2.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR0561, rechtsoverweging (r.o.) 2.1.1.
4.Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 34 986, nr. 3, p. 450 en p. 497.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:924, r.o. 3.1.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3175, r.o. 3.1.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2228. r.o. 3.3.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:354, r.o. 9.3.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:924, r.o. 2.4.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:354, r.o. 9.3.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2544, r.o. 4.1.
12.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1352, r.o. 2.4.3.