ECLI:NL:RBOVE:2024:222

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
08.163938.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Deventer

Op 11 januari 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 juli 2023 in Deventer, waar de verdachte, in een staat van boosheid, een slachtoffer met een gekarteld steakmes in de onderarm stak. De rechtbank oordeelde dat er geen opzet op de dood was, maar dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 205 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en beschermd wonen. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een autismespectrumstoornis, en concludeerde dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade, welke door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.163938.23 (P)
Datum vonnis: 11 januari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 oktober 2023 en van 28 december 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C. Waterman en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. W. Vahl, advocaat in Barneveld, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij
[slachtoffer] door mr. J. Vlug is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 28 december 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]) opzettelijk van het leven te beroven door hem met een mes in zijn arm te steken, dan wel dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 4 juli 2023, te Deventer, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer]
,
van het leven te beroven, met dat opzet,
met een gekarteld (steak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
een of meermaals, in de onderarm, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft
gestoken/geprikt/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2023, te Deventer, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer],
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet,
met een gekarteld (steak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
een of meermaals, in de onderarm, althans het lichaam, van die [slachtoffer], heeft
gestoken/geprikt/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat hij door het steken in de arm dodelijk letsel zou kunnen toebrengen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 4 juli 2023 voor zijn werk in een pand in Deventer was. In dit pand moest hij bij een woning van de [bedrijf] een slot van een deur repareren. Hij zag dat de kamerdeur open ging en dat een man de kamer uitvloog. De man kwam met snelheid op hem af en zocht de confrontatie met [slachtoffer] op. De man had een mes in zijn hand. [slachtoffer] weerde de man met zijn armen af, waarna hij door de man in zijn rechter onderarm werd geraakt. [slachtoffer] voelde meteen pijn op de plek waar hij geraakt werd en zag bloed uit de wond komen. [slachtoffer] was erg bang en boos en duwde de man weer in zijn kamer. In het ziekenhuis bleek dat [slachtoffer] een diepe wond had aan zijn rechter onderarm en dat deze wond gehecht moest worden. [2] Uit de medische verklaring blijkt dat het een snijwond van drie centimeter betrof. [3]
In de kamer van verdachte werd door een medewerker van de Forensische Opsporing op het aanrechtblad een mes gevonden. Dit betrof een gekarteld steakmes. Er zat bloed op het lemmet en het lemmet was verbogen. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij boos was op de begeleiding en dat hij, via WhatsApp, had gezegd dat ze bij zijn kamer weg moesten blijven. Hij werd nog bozer toen er aan de deur van zijn kamer gerommeld werd. Hij heeft toen een mes gepakt, maar hij weet niet meer waar hij de man geraakt heeft en hoe dat precies gegaan is. Verdachte zag later dat hij bloed aan zijn handen had.
Overwegingen en conclusies
Poging tot doodslag (primair)
De rechtbank is van oordeel dat het eenmaal steken met een mes in een onderarm, zoals door de officier van justitie betoogd, niet kan worden aangemerkt als poging tot doodslag en spreekt verdachte daarvan vrij. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van opzet op de dood. Verdachte heeft verklaard dat hij wilde dat de mensen aan zijn deur weg zouden gaan en dat het eigenlijk niet zijn bedoeling was om [slachtoffer] met het mes te raken. Het dossier bevat verder geen enkele aanwijzing waaruit kan worden afgeleid dat verdachte op het moment van het steken de dood van [slachtoffer] gewild heeft.
Het dossier biedt ook onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer]. Voor voorwaardelijk opzet is immers vereist dat kan worden vastgesteld dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden, en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. De kans dat iemand overlijdt door eenmaal te steken in de onderarm is niet aanmerkelijk te achten. De mogelijke gevolgen van het toegepaste geweld dienen daarom naar de omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. In deze zaak heeft de rechtbank onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat de geweldshandeling van verdachte van een dusdanige kracht was of dusdanig gericht was op bepaalde vitale lichaamsdelen dat daarmee een aanmerkelijke kans bestond dat ander letsel zou kunnen worden veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zou komen te overlijden. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling (subsidiair)
De rechtbank acht op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. [slachtoffer] heeft verdachte afgeweerd met zijn armen waardoor verdachte [slachtoffer] met een gekarteld steakmes in zijn onderarm heeft gestoken. [slachtoffer] liep hierdoor een diepe steekwond van 3 centimeter op, die gehecht moest worden.
Door met een mes op iemand af te stormen heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat een ander daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zoals een steekwond in vitale delen van het lichaam of een blijvend ontsierend litteken. Het toegepaste geweld van verdachte, welk geweld werd gedreven door boosheid op zijn begeleiders, is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] – als willekeurig slachtoffer – dat het niet anders kan dan dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juli 2023, te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en met dat opzet, met een gekarteld steakmes, eenmaal in de onderarm van die
[slachtoffer], heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals die zijn opgenomen in het advies van 21 december 2023 van Reclassering Nederland. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel (hierna GVM) op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een voorwaardelijke gevangenisstraf passend is, maar dat achttien maanden te lang is. De proeftijd kan op drie jaren worden bepaald. Dit moet genoeg tijd zijn om voor verdachte een geschikte woon/zorgplek te vinden. Desnoods kan er via de civiele weg een geschikte plek voor verdachte gevonden worden. Een GVM is dus niet nodig, aldus de raadsman. De reclassering ziet hier ook geen noodzaak toe en de rapporteur van het NIFP gaf het slechts ter overweging mee. De raadsman heeft er geen bezwaar tegen de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] met een mes in zijn onderarm te steken. Op verzoek van de [bedrijf] kwam [slachtoffer] het deurslot van de kamer van verdachte repareren. Verdachte heeft op dat moment aan zijn begeleiding middels WhatsApp berichten– met verre van fatsoenlijk taalgebruik– laten weten dat hij met rust gelaten wilde worden. Tussen de begeleiding en verdachte bestond immers de afspraak dat verdachte bij de begeleiding moet aangeven wanneer hij met rust gelaten wil worden en dat de begeleiding daar dan gehoor aan moet geven. De begeleiding heeft ondanks de berichten van verdachte, [slachtoffer] niet op de hoogte gesteld van de situatie en de toestand waarin verdachte op dat moment verkeerde, waardoor [slachtoffer] is overvallen door de situatie ter plaatse. Dit gegeven maakt het handelen van verdachte echter niet anders; verdachte mag iemand niet aanvallen met een mes. Met zijn gewelddadige handeling heeft verdachte aan [slachtoffer] pijn en letsel toegebracht en een inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Uit de ingediende vordering van de benadeelde partij komt naar voren dat [slachtoffer] een traumatiserende gebeurtenis heeft beleefd en dat zijn veiligheidsgevoel tijdens zijn werk verdwenen is door het geweld dat verdachte tegen hem heeft gebruikt. Daarnaast roept het handelen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid op, in het bijzonder bij het slachtoffer, maar ook bij de omstanders die getuige zijn geweest van het geweld.
De persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 10 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage, opgesteld door klinisch psycholoog drs. M.C. Overduin van 15 december 2023. Daarin is te lezen dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een autismespectrumstoornis hetgeen wordt gecompliceerd door zijn epilepsie. Gezien het structurele karakter van zijn problematiek was hier ook sprake van ten tijde van het plegen van het feit. Verdachte is rigide in zijn denken en handelen, en hij is onvermogend om (gemakkelijk) over te stappen op alternatief gedrag als de situatie dit vraagt. Hij is in sterke mate afhankelijk van de structuur, aandacht en ondersteuning die zijn directe omgeving hem biedt, hetgeen in de toenmalige woonlocatie werd gezekerd door een gedetailleerd, op zijn kwetsbaarheden afgestemd ondersteuningsplan. Ondanks de eerder gemaakte afspraken dat verdachte met rust gelaten zou worden, en zijn kamer niet betreden zou worden als hij aangaf dit niet te willen, bleef men pogingen doen contact met hem te krijgen en de deur te openen. Verdachte maakte in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk dat men weg moest gaan. Op basis van de afspraken had hij mogen verwachten dat de mensen weg zouden gaan, maar dit gebeurde niet. De spanning nam hierdoor toe. Verdachte was niet in staat zijn spanning zelf te couperen en was niet in staat anders dan in steeds negatievere en dreigendere uitlatingen aan te geven dat de mensen weg moesten gaan. Overprikkeld en niet in staat om tot alternatief gedrag te komen kwam verdachte tot het ten laste gelegde feit. Ondanks het feit dat verdachte in deze specifieke situatie overbelast werd en vanuit zijn ontwikkelingsstoornissen niet in staat was snel en flexibel om te gaan met een onverwachte situatie, kan hij wel vanuit eerdere ervaringen beseffen dat fysieke agressie ontoelaatbaar is. Weliswaar stond hij al enige tijd onder spanning, maar verdachte zat in zijn kamer en de andere personen stonden buiten de deur. Er leek geen specifieke reden te zijn om op dat moment een uitweg te forceren en over te gaan tot agressie.
De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive is laag, tenzij er geen of onvoldoende expertise is op het gebied van de problematiek van verdachte. Plaatsing in een beschermende woonsetting met 24-uurs professionele begeleiding, waar samen met hem een veilige, gestructureerde leefsituatie wordt vormgegeven, is aangewezen. Plaatsing kan plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden. De verwachting is dat verdachte zal meewerken aan eventueel opgelegde voorwaarden binnen een reclasseringstoezicht. Hij is zich bewust van de noodzaak van professionele ondersteuning en is gemotiveerd om samen te werken met begeleiders en ondersteuners. Hij zal tijd nodig hebben om te wennen aan de nieuwe (woon)omstandigheden en de begeleider. De wachttijden voor passende woonsettingen zijn echter zeer lang, waardoor het de vraag is of hij binnen de proeftijd bij een definitieve woonlocatie geplaatst kan worden en daar ook voldoende gestabiliseerd raakt. De psycholoog geeft dan ook ter overweging mee om in aanvulling op een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, ook een GVM op te leggen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 21 december 2023. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis verbleef verdachte bij zijn moeder en heeft de reclassering – tot nu toe tevergeefs – gezocht naar een passende woonsetting, maar vanwege de complexiteit qua problematiek en de specifieke expertise is dat geen gemakkelijke opgave. Mede nu het ook wenselijk is dat verdachte in de regio van zijn familie – die een beschermende factor is – zal verblijven en er sprake is van wachtlijstproblematiek bij zicht op een passende woonsetting. De reclassering kan zich vinden in het advies van het NIFP, maar het is een ingewikkelde zoektocht om daar praktisch uitvoering aan te geven. De reclassering adviseert dan ook om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht, beschermd wonen, dagbesteding en ambulante behandeling of begeleiding. De reclassering ziet geen directe noodzaak voor oplegging van een GVM, aangezien verdachte jarenlang zonder justitiecontacten of gewelddadige gedragingen functioneerde.
De straf of maatregel
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psycholoog over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt deze conclusie tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank vaststelt dat verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit leed aan stoornissen waardoor hij niet in staat was om anders om te gaan met de situatie die zich voordeed. Daardoor kan het bewezen verklaarde feit hem in verminderde mate worden toegerekend. De rechtbank zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 300 dagen, waarvan 205 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van drie jaren
met daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Dit betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als waarborg om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en omdat de rechtbank de bijzondere voorwaarden in het belang van verdachte acht, gelet op zijn problematiek.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden geen toegevoegde waarde, nu zich geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan en de schorsingsvoorwaarden in stand blijven zolang het vonnis nog niet onherroepelijk is. Ook zal de rechtbank geen GVM opleggen, omdat de reclassering daar geen noodzaak voor ziet en hier mogelijk niet daadwerkelijk effectief uitvoering aan kan geven.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schadevergoeding betreft immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag flink te matigen. De gijzeling kan op nul dagen gesteld worden, aldus de raadsman.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde immateriële schadepost is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden: hij heeft lichamelijk letsel opgelopen waardoor een litteken is ontstaan, het incident was traumatiserend doordat de wond hevig bloedde en het feit veel indruk heeft gemaakt op de benadeelde en zijn familie. Het blijvende litteken herinnert hem er elke dag aan en het doet hem beseffen dat hij niet altijd veilig is.
De exacte omvang van de immateriële schade staat niet vast. De rechtbank zal dan ook gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade naar billijkheid vast te stellen. De rechtbank stelt de schade vast op € 2.000,00. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 2.000,00 daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met nul dagen gijzeling.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair
,het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
300 (driehonderd) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
205 (tweehonderdvijf) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zo lang deze instelling dat nodig vindt;
- verblijft in een nader door de reclassering te bepalen instelling voor beschermd wonen. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding, met een vaste structuur;
- meewerkt aan ambulante behandeling of begeleiding welke wordt geboden door een nader door de reclassering te bepalen instelling, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 2.000,00 (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer]: van een bedrag van € 2.000,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2023);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.000,00, (zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
0 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis
-
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis met ingang van heden
.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. A.H.P. Polstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2024.
Buiten staat
Mr. G.H. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023303393. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 5 juli 2023 (pagina’s 10 en 11).
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2023 (pagina’s 44 en 49).
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2023 (pagina’s 44 en 49) en het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Hallenstraat 4 Deventer) van 11 juli 2023 (pagina’s 50 tot en met 52).