ECLI:NL:RBOVE:2024:2190

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
08.120177.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak waarbij het Openbaar Ministerie de rechtbank had verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte vast te stellen. De verdachte was eerder vrijgesproken van de strafzaak die verband hield met de vordering. De officier van justitie had aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 90.000,00 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de openbare terechtzitting op 12 maart 2024, waar de verdachte bijgestaan werd door haar raadsman, werd de vordering behandeld. De officier van justitie vroeg om afwijzing van de ontnemingsvordering, gezien de vrijspraak van de verdachte in de hoofdzaak. De raadsman steunde deze afwijzing en verwees naar de vrijspraak van de verdachte.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verdachte op 26 maart 2024 is vrijgesproken van betrokkenheid bij de feiten die verband hielden met een hennepkwekerij. Aangezien er geen voldoende aanwijzingen waren voor betrokkenheid bij andere strafbare feiten, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft derhalve de vordering van het Openbaar Ministerie afgewezen en verklaard dat zij niet-ontvankelijk is in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.120177.23
Datum vonnis: 23 april 2024
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 90.000,00.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 12 maart 2024. De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de hoofdzaak. De verdachte (hierna: [verdachte]), bijgestaan door haar raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Arnhem, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 12 maart 2024 heeft de officier van justitie afwijzing van de ontnemingsvordering gevorderd gelet op de gevorderde vrijspraak van [verdachte] in de hoofdzaak.
Ook de raadsman heeft verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen, vanwege de door hem bepleite vrijspraak van [verdachte] in de strafzaak.

3.De beoordeling van de vordering

Nu [verdachte] bij vonnis van 26 maart 2024 met parketnummer 08.120177.23 is vrijgesproken van betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten die betrekking hadden op betrokkenheid bij een hennepkwekerij en er niet voldoende aanwijzingen zijn voor betrokkenheid bij andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr, dient het Openbaar Ministerie in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.K. ten Cate, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.