ECLI:NL:RBOVE:2024:215

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
10639060 \ CV EXPL 23-3027
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst van opdracht en nakoming betalingsverplichting in marketingovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een eenmanszaak actief in de marketingbranche, en [gedaagde], een eenmanszaak die beurzen en evenementen organiseert. [eiser] heeft marketingwerkzaamheden verricht voor een beurs georganiseerd door [gedaagde], waarvoor een betaling van € 5.000,00 was afgesproken, te voldoen in zes maandelijkse termijnen. [gedaagde] heeft echter de laatste twee facturen niet betaald, omdat zij ontevreden was over de geleverde diensten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] zijn verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen en dat [gedaagde] de facturen moet betalen. De rechter heeft daarbij de uitleg van de overeenkomst volgens het Haviltex-arrest toegepast, waarbij niet alleen de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook de gerechtvaardigde verwachtingen van partijen in aanmerking zijn genomen.

De procedure begon met een tussenvonnis op 19 september 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 december 2023. [eiser] vorderde betaling van € 2.396,65, bestaande uit onbetaalde facturen, rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwistte de betalingsverplichting en stelde dat de overeenkomst op 7 november 2022 was beëindigd. De kantonrechter oordeelde dat er geen juridische grondslag was voor deze beëindiging en dat [gedaagde] de facturen moest betalen. De rechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10639060 \ CV EXPL 23-3027
Vonnis van 9 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
[bedrijf 1],
uit [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. Th. van Wijngaarden,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam
[bedrijf 2],
uit [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 september 2023,
- de akte van [eiser] met producties,
- de mondelinge behandeling van 7 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar [gedaagde] twee producties heeft ingebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] marketingwerkzaamheden verricht ten behoeve van een beurs die [gedaagde] organiseerde. Afgesproken is dat [gedaagde] hiervoor € 5.000,00 zou betalen, in zes maandelijks te betalen termijnen. Omdat [gedaagde] ontevreden is over de werkzaamheden van [eiser], heeft zij de laatste twee facturen niet betaald.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de laatste twee facturen alsnog moet betalen. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
3. De feiten
3.1.
De eenmanszaak van [eiser] is actief in de marketingbranche.
3.2.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak die beurzen en evenementen organiseert. Zij heeft [eiser] gevraagd marketingwerkzaamheden te verrichten ten behoeve van een massage en complementair vakbeurs die op 3 en 4 maart 2023 zou plaatsvinden.
3.3.
Per e-mail van 5 september 2022 heeft [eiser] een opdrachtbevestiging naar [gedaagde] verstuurd. Daarin staat onder andere het volgende:
“ (…) In dit overzicht de gemaakte afspraken. Mocht er nog iets ontbreken of anders moeten, laat het horen svp. We gaan jullie helpen met de marketing van de beurs in maart, op de volgende manieren:

Het inrichten en (mede) vullen van de sociale kanalen (platform: ContentStudio)

We zetten een LinkedIn bot aan het werk om contacten te leggen met potentiële exposanten (contactselectie doen we samen)

Opzetten en optimaliseren van de Google Ads campagne (primair op exposanten gericht)

Opzetten en optimaliseren van de Facebook campagne (we helpen om het Facebook account weer productief te krijgen, c.q. via een workaround)(ook primair op de exposant gericht)
Het zwaartepunt van de advertising gaat liggen in de periode september tot december. En in de maand februari van 2023. De social media posting gaat gewoon door gedurende de hele periode. [gedaagde] doet dit zelf (de incidentele posts) maar wij richten een proces in wat zelfstandig kan draaien (en helpen [gedaagde] wanneer nodig). (…)
Onze begroting voor dit project is €5.000 ex. btw. Gedurende 6 maanden, aan het begin van de maand te factureren, met een termijn van 30 dagen. (…)”
3.4.
In de e-mail van 7 november 2022 heeft [gedaagde] naar [eiser] geschreven dat de resultaten van het werven van exposanten tegenvallen, dat zij daarmee wil stoppen en dat zij nog één maand vol wil inzetten op de bezoekers. Verder heeft zij voorgesteld om november, december en januari geen werkzaamheden te verrichten (en die maanden ook niet te factureren).
3.5.
[eiser] heeft dezelfde dag afwijzend op het voorstel van [gedaagde] gereageerd. De toelichting die [eiser] daarbij heeft gegeven is dat er geen sprake is van een service die je aan of uit kunt zetten en dat het meeste werk al is verricht en [gedaagde] momenteel in de onderhoudsfase zit.
3.6.
Op 17 november 2022 zijn er nieuwe afspraken vastgelegd. Afgesproken is dat de factuur over de maand november 2022 zal worden gecrediteerd, dat [gedaagde] gebruik kan blijven maken van de door [eiser] aangeboden marketingtools en dat [eiser] het onderhoud blijft doen en in februari 2023 zal helpen met het opzetten van de bezoekerscampagne.
3.7.
[gedaagde] heeft de facturen over september, oktober en december 2022 betaald. Zij heeft de facturen over januari en februari 2023 (in totaal € 2.015,86) onbetaald gelaten.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert betaling van € 2.396,65, met rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.015,86 aan niet-betaalde facturen, € 78,41 aan rente daarover tot de datum van de dagvaarding en
€ 302,38 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan en dat [gedaagde], ook nadat zij bij herhaling tot betaling is gesommeerd, haar betalingsverplichting niet is nagekomen.
4.3.
[gedaagde] betwist dat zij de facturen moet betalen: in de eerste plaats omdat [eiser] de verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen en daarnaast omdat zij de overeenkomst op 7 november 2022 heeft beëindigd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Is de overeenkomst nagekomen?
5.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] haar betalingsverplichting uit de overeenkomst niet is nagekomen en vordert in deze zaak nakoming daarvan. [gedaagde] erkent dat zij de facturen niet heeft betaald. Zij stelt dat zij die facturen ook niet hoeft te betalen, omdat [eiser] zijn deel van de overeenkomst niet is nagekomen.
5.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de overeenkomst is nagekomen, moet eerst worden vastgesteld wat partijen zijn overeengekomen. Daarbij komt het aan op de uitleg van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft in het zogenaamde “Haviltex arrest” bepaald dat bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst niet alleen gekeken moet worden naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. [1] Het draait volgens de Hoge Raad om de gerechtvaardigde verwachtingen die partijen op grond van de omstandigheden van het geval over en weer mochten hebben.
5.3.
De kantonrechter zal bij de beoordeling wat partijen hebben afgesproken de schriftelijke opdrachtbevestiging van 5 september 2022 als uitgangspunt nemen. Uit de inhoud van de door [eiser] verzonden e-mail volgt namelijk dat in dat overzicht de gemaakte afspraken staan. [gedaagde] is daarmee akkoord gegaan. Zij heeft niet gereageerd dat de opdrachtbevestiging onjuist of onvolledig was. Afgesproken is dus dat [eiser] (i) de sociale kanalen zou inrichten en mede zou vullen via het platform ContentStudio, (ii) een LinkedIn bot zou installeren om contacten aan te leggen, waarbij de contactselectie gezamenlijk zou plaatsvinden, (iii) een – primair op exposanten gerichte – Google Ads campagne zou opzetten en optimaliseren (iv) een – primair op exposanten gerichte –Facebook campagne zou opzetten en optimaliseren. Door [eiser] is gesteld dat al deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. [gedaagde] heeft dat niet weersproken. In zoverre is [eiser] zijn verplichtingen uit de overeenkomst dan ook nagekomen.
5.4.
Wel volgt uit het verweer van [gedaagde] dat zij andere verwachtingen van de door [eiser] te verrichten werkzaamheden had. Zij had onder andere verwacht dat [eiser] meer taken op zich zou nemen en dat zij zelf minder zou hoeven te doen. De kantonrechter is van oordeel dat de verwachtingen van [gedaagde] niet gerechtvaardigd zijn. In de eerste plaats omdat [gedaagde] niet concreet heeft gemaakt welke werkzaamheden [eiser] volgens haar nog meer had moeten verrichten en waar dat uit zou moeten blijken. Daarnaast staat expliciet in de opdrachtbevestiging dat [gedaagde] zelf de social media posts zou moeten verzorgen. Bovendien is het de kantonrechter niet gebleken dat partijen een bepaald resultaat of een bepaalde garantie zijn overeengekomen, bijvoorbeeld een minimum bezoekersaantal. Er is dan ook sprake van een inspanningsverbintenis. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat hij heeft voldaan aan de inspanning die onder de gegeven omstandigheden op grond van de overeenkomst van hem werd verlangd. Vast staat dat [eiser] alle in de opdrachtbevestiging opgesomde werkzaamheden heeft verricht en veel uren in het project heeft gestoken. Het antwoord op de vraag of die inspanningen achteraf gezien ook effectief zijn geweest, zoals [gedaagde] zich afvraagt, is iets anders dan de vraag wat partijen hebben afgesproken, en is in zoverre dan ook niet van belang.
5.5.
Tot slot heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat [eiser] vanaf december 2022 geen werkzaamheden meer heeft voor haar verricht. Voor zover [gedaagde] daarmee bedoeld heeft de stelling in te nemen dat [eiser] om die reden geen recht heeft op betaling van de daarna ingediende facturen, treft dat geen doel. Dat sprake is van termijnbetalingen, betekent namelijk niet dat op [eiser] de verplichting rustte om zijn werkzaamheden evenredig te verrichten. Het is de kantonrechter namelijk niet gebleken dat er afspraken gemaakt zijn over de inzet van de uren per maand. Bovendien heeft [eiser] weersproken dat er in december 2022 geen werkzaamheden zijn verricht: er zijn zestien posts klaargezet en [gedaagde] kon daarnaast gebruik blijven maken van de faciliteiten.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] zich voldoende heeft ingespannen en zijn verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen. Daarom kan [gedaagde] zich er niet op beroepen dat zij de facturen wegens niet-nakoming aan de zijde van [eiser] niet hoeft te betalen. Dit brengt mee dat [gedaagde] de partij is die de overeenkomst niet is nagekomen. De kantonrechter merkt ten overvloede op dat zelfs al zou een tekortkoming van [eiser] worden vastgesteld, dat niet (zonder meer) meebrengt dat [gedaagde] bevrijd zou worden van haar betalingsverplichting tegenover [eiser]. Het niet presteren van een contractspartij heeft namelijk niet tot rechtsgevolg dat de betalingsverplichting van de wederpartij automatisch verdwijnt.
Is de overeenkomst tussentijds opgezegd?
5.7.
Het tweede verweer van [gedaagde] is dat zij de facturen van [eiser] niet hoeft te betalen, omdat zij de overeenkomst in de e-mail van 7 november 2022 tussentijds heeft beëindigd (de kantonrechter begrijpt opgezegd). De kantonrechter is van oordeel dat dat verweer niet slaagt. In de eerste plaats volgt uit de e-mail van [gedaagde] dat sprake is van een voorstel om te stoppen om zich op de exposanten te richten en de maanden november,
december en januari te staken (en daarover ook niet te factureren), gelet op het feit dat zij haar e-mail afsluit met de vraag of [eiser] zich daarin kan vinden. In de tweede plaats heeft [eiser] afwijzend op het voorstel van [gedaagde] gereageerd en haar er terecht op gewezen dat ze een overeenkomst voor bepaalde tijd zijn overeengekomen en dat tussentijdse beëindiging niet mogelijk is. Er is in zoverre dus geen juridische grondslag die ertoe leidt dat [gedaagde] de facturen niet hoeft te betalen.
Conclusie
5.8.
De conclusie is dat [gedaagde] de twee facturen moet betalen. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] tot betaling daarvan dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. In afwijking van wat is gevorderd wordt deze rente toegewezen vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen. De reden daarvan is dat de factuur van 7 februari 2023 pas op 9 maart 2023 is vervallen, terwijl ook over die factuur (onterecht) rente wordt gevorderd vanaf 6 februari 2023.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor die kosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 302,38 toegewezen.
Proceskosten
5.10.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
110,55
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
398,00
(2,00 punten × € 199,00)
Totaal
752,55

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.015,86 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 302,38,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 752,55,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024. (ED)

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:PHR:1981:AG4158.