ECLI:NL:RBOVE:2024:2133

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
ak_23_840
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van ingebrekestelling en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente beoordeeld. Het eerste besluit betreft de afwijzing van een ingebrekestelling die eiser had ingediend omdat hij meende dat het college niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning. Het tweede besluit betreft de beslissing op het bezwaar zelf, dat op 14 juli 2021 was genomen. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling terecht is afgewezen, omdat het college al op de voorgeschreven wijze had beslist en dit besluit naar de gemachtigde van eiser was verzonden. Eiser had zijn gemachtigde niet schriftelijk ontheven van zijn taak, waardoor het college niet in gebreke was.

Daarnaast wordt het beroep van eiser tegen het besluit van 14 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had te lang gewacht met het indienen van zijn beroep, en de rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. De rechtbank concludeert dat het college correct heeft gehandeld en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/840

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp)
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser. Dit beroep is gericht tegen twee besluiten.
Het beroep is ten eerste gericht tegen de (in bezwaar gehandhaafde) afwijzing van de door eiser ingediende ingebrekestelling. Deze ingebrekestelling ziet op het (vermeend) niet tijdig beslissen op eisers bezwaar tegen een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] (hierna: [perceel] ).
Het beroep is ten tweede gericht tegen het besluit van 14 juli 2021, waarbij is beslist op het hiervoor genoemde bezwaar van eiser.
1.1.
Met het besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit A) heeft het college beslist op de bezwaren van, onder meer, eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op [perceel] . Dit besluit is toegezonden aan de toenmalige gemachtigde van eiser.
1.2.
Met de e-mail van 21 maart 2022 heeft eiser het college in gebreke gesteld tijdig te beslissen op zijn bezwaar. Met het (primaire) besluit van 27 juli 2022 heeft het college deze ingebrekestelling afgewezen. Met het besluit van 7 februari 2023 (bestreden besluit B) is het college bij deze afwijzing gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Het college heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

Samenhangende / eerdere besluitvorming
2. Met het besluit van 19 februari 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op [perceel] . Hiertegen heeft [naam 4] (hierna: [naam 4] ) namens (onder meer) eiser bezwaar gemaakt.
Met bestreden besluit A (besluit van 14 juli 2021) heeft het college een beslissing genomen op de bezwaren. Het bezwaar, voor zover ingediend door eiser, is ongegrond verklaard. Bestreden besluit A is toegezonden aan [naam 4] in zijn hoedanigheid van gemachtigde van de bezwaarmakers, waaronder eiser.
3. Met de e-mail van 4 oktober 2021 heeft [naam 4] het college in gebreke gesteld tijdig te beslissen op het bezwaar dat hij, onder meer namens eiser, heeft ingediend. Met de brief van 7 oktober 2021 heeft het college aan [naam 4] meegedeeld dat hij op 14 juli 2021 al een beslissing heeft genomen, dat dit besluit op die datum aan hem is toegezonden maar dat hij desalniettemin dit besluit opnieuw aan hem toezendt. In de e-mail van 9 november 2021 stelt [naam 4] dat hij het besluit nog steeds niet heeft ontvangen. Het college heeft op 10 november 2011 bestreden besluit A wederom aan [naam 4] toegezonden. In de e-mail van 11 november 2021 stelt [naam 4] dat hij bestreden besluit A heeft ontvangen. Volgens [naam 4] is hierdoor daags erna de beroepstermijn aangevangen.
Voorliggende besluitvorming
4. Met de e-mail van 21 maart 2022 heeft eiser het college in gebreke gesteld tijdig te beslissen op het door hem ingediende bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 19 februari 2021.
5. Met het (primaire) besluit van 27 juli 2022 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat hij niet in gebreke is tijdig te beslissen op dit bezwaar, omdat hij met het besluit van 14 juli 2021 hierop al heeft beslist. Dit besluit is op die datum toegezonden aan eisers gemachtigde [naam 4] en nadien, op 7 oktober en 10 november 2021, is dit besluit wederom naar [naam 4] verzonden. [naam 4] heeft op 11 november 2021 meegedeeld dit besluit te hebben ontvangen. Omdat hij niet in gebreke is, heeft het college de ingebrekestelling afgewezen.
6. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat [naam 4] weliswaar zijn gemachtigde was, maar dat hij deze machtiging mondeling heeft ingetrokken. Dit had het college kunnen/moeten weten want [naam 4] heeft voorafgaand aan de hoorzitting, op 7 juni 2021, een e-mail gestuurd waarin hij heeft meegedeeld dat eiser te kennen heeft gegeven zichzelf te willen vertegenwoordigen. De beslissing op zijn bezwaar had dan ook aan hemzelf toegezonden moeten worden aldus eiser. Dit is niet gebeurd, zodat het college in gebreke is tijdig te beslissen op zijn bezwaar.
7. Met bestreden besluit B van 7 februari 2023 heeft het college de afwijzing van eisers ingebrekestelling gehandhaafd. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat hem niets bekend is over een intrekking van de machtiging. Dat eiser zichzelf vertegenwoordigde tijdens de hoorzitting, betekent niet dat de machtiging is ingetrokken. Ook uit de ingebrekestelling die [naam 4] op 4 oktober 2021 naar het college heeft toegezonden, volgt dat [naam 4] op dat moment nog de gemachtigde van eiser was. Immers, de ingebrekestelling is ingediend namens ondergetekenden en de naam en het adres van eiser staan in de lijst met ondergetekenden.
Omdat ten tijde van bestreden besluit A op 14 juli 2021 [naam 4] de gemachtigde van eiser was, heeft het college dit besluit naar [naam 4] (en niet naar eiser) toegezonden. Hiermee is bestreden besluit A op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Dit volgt uit de vaste rechtspraak over deze materie, aldus het college.
Beoordeling van het beroep
Algemeen
8. Eisers gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat hij door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld om het (pro forma) beroep te onderbouwen met het alsnog indienen van beroepsgronden tegen bestreden besluit A.
De rechtbank heeft hierop meegedeeld dat het beroep, gelet op de formulering van het beroepschrift, aanvankelijk is aangemerkt als een zogenaamd beroep-niet-tijdig. Daarom zijn er geen inhoudelijke beroepsgronden opgevraagd. In een later stadium heeft de rechtbank onderkend dat van een beroep-niet-tijdig geen sprake is en dat met het beroep is beoogd om, ver na het verstrijken van de beroepstermijn, bestreden besluit A van 14 juli 2021 alsnog inhoudelijk te laten beoordelen door de rechtbank. Deze inhoudelijke beoordeling kan pas aan de orde zijn als de rechtbank heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Pas als en nadat de rechtbank dit heeft beslist, zal het onderzoek worden heropend en zal gemachtigde in de gelegenheid worden gesteld om inhoudelijke beroepsgronden in te dienen tegen bestreden besluit A.
Gemachtigde heeft vervolgens meegedeeld dat hij hiernaar gaat kijken en dat, als hij besluit om het beroep in te trekken, hij dit binnen één week aan de rechtbank zal meedelen.
9. De rechtbank heeft niets van gemachtigde vernomen. Dit betekent dat het beroep wordt gehandhaafd. De rechtbank zal daarom hierna het beroep inhoudelijk beoordelen.
10. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is het beroep zowel gericht tegen bestreden besluit A als tegen bestreden besluit B. De rechtbank zal hierna eerst het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit B, bespreken. Daarna bespreekt de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit A.
Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit B
11. In bestreden besluit B (besluit van 7 februari 2023) heeft het college de primaire afwijzing van de ingebrekestelling van 21 maart 2022 gehandhaafd.
12. De rechtbank overweegt het volgende.
12.1.
In artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. In het derde lid van dit artikel staat dat het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen.
Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vloeit uit artikel 2:1 van de Awb voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via deze gemachtigde verloopt. Heeft het bestuursorgaan weet van het optreden van een gemachtigde voor de belanghebbende in een bepaalde zaak, dan zal toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende zelf in de regel tot gevolg hebben dat geen bekendmaking op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden, zodat de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen daartegen niet is aangevangen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2009, overweging 9.2.
12.2.
In deze zaak heeft [naam 4] zich als gemachtigde van eiser gesteld, en dit aangetoond door het overleggen van een machtiging. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Dat uit de e-mail van 7 juni 2021, die [naam 4] naar de gemeente heeft gestuurd, zou moeten blijken dat [naam 4] niet langer de gemachtigde van eiser is maar dat eiser zelfstandig optreedt, onderschrijft de rechtbank niet. Immers, uit de eerste zin van deze e-mail blijkt dat deze enkel ziet op de aangekondigde hoorzitting. In deze e-mail staat immers “Met betrekking hoorzitting 14 juni 2021 navolgende.” Vervolgens staat in deze e-mail dat eiser aan [naam 4] te kennen heeft gegeven zichzelf te willen vertegenwoordigen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van het college dat hierin niet is te lezen dat eiser de machtiging mondeling heeft ingetrokken. Dat van een (mondelinge) intrekking van de machtiging geen sprake is, blijkt tevens uit de ingebrekestelling die [naam 4] bijna vier maanden later, op 4 oktober 2021, naar het college heeft toegezonden. Hierin stelt [naam 4] dat hij optreedt namens, onder meer, eiser.
Als eiser niet langer wilde dat [naam 4] namens hem optrad, had het op eisers weg gelegen om de machtiging schriftelijk in te trekken en een kopie van deze intrekking naar het college te sturen. Dat heeft eiser evenwel niet gedaan.
Gelet hierop heeft het college terecht bestreden besluit A naar [naam 4] , in zijn hoedanigheid van gemachtigde van eiser, toegezonden.
12.3.
Dit betekent dat het college ten tijde van de ingebrekestelling van 21 maart 2022 niet in gebreke was tijdig te beslissen op het bezwaar van eiser. Die beslissing had het college immers al genomen en op de voorgeschreven wijze (te weten aan zijn gemachtigde) bekend gemaakt. Het college heeft daarom terecht de ingebrekestelling van 21 maart 2022 afgewezen en dit terecht in bestreden besluit B gehandhaafd.
13. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit B, is ongegrond.
Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit A
14. Met bestreden besluit A (besluit van 14 juli 2021) heeft het college het bezwaar van eiser, gericht tegen de op 19 februari 2021 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op [perceel] , ongegrond verklaard. Dit besluit heeft het college terecht verzonden aan de toenmalige gemachtigde van eiser.
15. Tegen dit besluit kan gedurende zes weken beroep worden ingesteld. In het midden kan blijven of de beroepstermijn is aangevangen op 15 juli 2021 (daags na verzending op 14 juli 2021 aan eisers gemachtigde) of op 11 november 2021 (daags na verzending op 10 november 2021 aan eisers gemachtigde). Het beroep van eiser tegen bestreden besluit A is op 21 maart 2023 bij de rechtbank ingediend. Dat is ver na het verstrijken van de beroepstermijn.
16. Een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep ligt in de rede, tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Ten eerste mag ervan worden uitgegaan dat [naam 4] eiser meteen na de ontvangst van bestreden besluit A op 10 november 2021 op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van dit besluit. Eiser heeft niet gesteld c.q. niet aannemelijk gemaakt dat dit niet is gebeurd.
Mocht dit bericht van [naam 4] op de een of andere manier eiser niet hebben bereikt, dan geldt het navolgende. Eiser heeft in zijn ingebrekestelling van 21 maart 2022 aangegeven dat hij vermoedt dat er met de bouwwerkzaamheden op [perceel] wordt begonnen. Het college heeft een week later, met de brief van 29 maart 2022, aan eiser meegedeeld dat de beslissing op bezwaar op 14 juli 2021 aan [naam 4] is toegezonden. Het had op de weg van eiser gelegen om meteen (pro forma) beroep in te stellen bij de rechtbank en daarbij aan te geven dat hij zeer recent op de hoogte is geraakt van het bestaan van bestreden besluit A. Eiser heeft evenwel geen stappen gezet maar alles op zijn beloop gelaten en een heel jaar gewacht met het instellen van beroep.
17. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit A, is niet-ontvankelijk wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit besluit.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit B, is ongegrond. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit A, is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit A. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 7 februari 2023 (bestreden besluit B), ongegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit A), niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.