ECLI:NL:RBOVE:2024:2127

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/08/303333 / HA ZA 23-377
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over juridische kosten in het kader van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018

In deze procedure staat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (Wmcz 2018) centraal. Partijen hebben in 2008 een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor een woonlocatie in Sneek, waar 24 uur per dag zorg en begeleiding aan (jong)volwassenen wordt verleend. Een geschil is ontstaan over het instellen van een lokale cliëntenraad en de samenstelling daarvan. Stichting Nieuw Begin heeft juridische stappen ondernomen, waaronder een procedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) en een nalevingsprocedure bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. In deze procedure vordert Stichting Nieuw Begin betaling van de juridische kosten die zijn gemaakt in de procedure bij de Ondernemingskamer. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat zij van oordeel is dat de Wmcz 2018 geen grondslag biedt voor vergoeding van deze kosten door de zorginstelling. De rechtbank concludeert dat de primaire en subsidiaire grondslagen van de vordering niet kunnen leiden tot toewijzing. De rechtbank wijst de vorderingen van Stichting Nieuw Begin af en veroordeelt haar in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 4.587,00.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/303333 / HA ZA 23-377
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
STICHTING NIEUW BEGIN,
te Sneek,
eisende partij,
hierna te noemen: Stichting Nieuw Begin,
advocaten: mr. R.C. de Mol en F.D.A. Leenders te Den Haag,
tegen
[stichting],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [stichting] ,
advocaat: mr. J. Bisschop te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 6 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waar mr. Leenders en mr. Bisschop het woord hebben gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen, die zij overgelegd hebben.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In deze procedure staat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (hierna: Wmcz 2018) centraal. Partijen hebben in 2008 een samenwerkingsovereenkomst gesloten om een woonlocatie in Sneek te realiseren. Op deze locatie wordt 24 uur per dag aan (jong)volwassenen zorg en begeleiding verleend. Tussen partijen is een geschil ontstaan over het instellen van een lokale cliëntenraad voor de locatie in Sneek en vervolgens over de samenstelling daarvan. Uiteindelijk heeft Stichting Nieuw Begin het kantoor [Bedrijf] ingeschakeld voor een procedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (hierna: LCvV). Vervolgens heeft Stichting Nieuw Begin een nalevingsprocedure gevoerd bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
2.2.
Stichting Nieuw Begin vordert in deze procedure betaling van de (juridische) kosten van de procedure bij de Ondernemingskamer. De rechtbank wijst deze vordering af. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[stichting] is een organisatie die op meer dan 170 locaties ondersteuning biedt aan mensen met een verstandelijke beperking. Stichting Nieuw Begin is ontstaan uit een ouderinitiatief en heeft als doel het realiseren en/of verwerven van begeleiding, zorg en hulp voor mensen met een beperking en anderen die zorg behoeven.
3.2.
Partijen zijn in 2008 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan op basis waarvan een locatie in Sneek is gerealiseerd. Dit betreft een woonvorm voor (jong)volwassenen met een (verstandelijke) beperking aan wie 24 uur per dag zorg en begeleiding wordt verleend.
3.3.
Tussen partijen is in 2022 een geschil ontstaan over het instellen van een lokale cliëntenraad voor de locatie in Sneek. Stichting Nieuw Begin heeft het kantoor [Bedrijf] ingeschakeld voor juridische bijstand in deze kwestie.
3.4.
Op 4 mei 2022 heeft [Bedrijf] namens Stichting Nieuw Begin een verzoekschrift ingediend bij de LCvV. Hierin is onder meer verzocht [stichting] op te dragen een lokale cliëntenraad in te stellen voor de locatie in Sneek en haar bestuurders als lid daarvan te benoemen.
3.5.
In dezelfde periode heeft [stichting] door Landelijk steunpunt (mede)zeggenschap (LSR) een behoeftepeiling laten uitzetten over de invulling van de cliëntenraad.
3.6.
Op 12 juli 2022 heeft de LCvV uitspraak gedaan. Daarin is Stichting Nieuw Begin aangemerkt als representatieve delegatie in de zin van de Wmcz 2018. De LCvV heeft bepaald dat [stichting] gehouden is om op zo kort mogelijke termijn voor de locatie in Sneek een cliëntenraad in te stellen en vervolgens voor deze locatie een medezeggenschapsregeling op te stellen en ter instemming aan de cliëntenraad voor te leggen. Het verzoek van Stichting Nieuw Begin om haar bestuursleden te benoemen tot lid van de in te stellen cliëntenraad is door de LCvV afgewezen, omdat de samenstelling daarvan aan [stichting] is. De LCvV heeft aan partijen meegegeven dat zij op dit punt overleg zouden moeten voeren. Daarnaast heeft zij hen aanbevolen om bij het oprichten van de cliëntenraad en het opstellen van een medezeggenschapsregeling externe hulp te vragen van een organisatie voor cliëntenraden met ervaring in de sector verstandelijk gehandicaptenzorg.
3.7.
Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de LCvV.
3.8.
Partijen zijn vervolgens een mediationtraject gestart. Die mediation is op 3 oktober 2022 zonder resultaat geëindigd.
3.9.
Bij e-mail van 3 oktober 2022 is [stichting] door [Bedrijf] gesommeerd om uiterlijk 7 oktober 2022 een cliëntenraad in te stellen. Daarbij zijn vier bestuurders van Stichting Nieuw Begin aangedragen die tot lid benoemd zouden moeten worden.
3.10.
In zijn e-mails van 6 en 7 oktober 2022 heeft de advocaat van [stichting] aangegeven dat de instelling en de samenstelling van de cliëntenraad de verantwoordelijkheid van [stichting] is en dat zij van deze bevoegdheid gebruik zal maken. [stichting] heeft mevrouw [naam] , de moeder van één van de door Stichting Nieuw Begin voorgestelde bestuursleden, gevraagd om lid te worden van de cliëntenraad, maar daar is zij niet op ingegaan.
3.11.
Bij e-mail 13 oktober 2022 heeft [Bedrijf] aan de advocaat van [stichting] geschreven dat de cliëntenraad in huidige vorm niet representatief is en dat de uitspraak van de LCvV daardoor niet wordt nageleefd. Er is nogmaals verzocht de vier eerdergenoemde bestuursleden tot lid te benoemen en wel uiterlijk op 18 oktober 2022. Mocht [stichting] dat weigeren, is aangekondigd dat er wordt overwogen om een nalevingsverzoek aan de Ondernemingskamer te doen en dat de kosten daarvan voor rekening van [stichting] zullen komen.
3.12.
Op 21 oktober 2022 heeft de advocaat van [stichting] zich op het standpunt gesteld dat aan de sommatie om een cliëntenraad in te stellen is voldaan en dat zij een medezeggenschapsregeling zal vaststellen. Onderaan de e-mail heeft de advocaat opgemerkt:
“Wat de kosten betreft verzoek ik u mij een gespecificeerde opgave te doen van de kosten van de door u aangekondigde procedure bij de Ondernemingskamer. Cliënte behoudt zich ter zake alle rechten voor.”
3.13.
Op 26 oktober 2022 heeft [Bedrijf] namens Stichting Nieuw Begin een verzoekschrift ingediend bij de Ondernemingskamer. Daarin is onder meer verzocht [stichting] te bevelen de uitspraak van de LCvV na te leven en met de cliëntenraad in overleg te gaan, om vervolgens een medezeggenschapsregeling ter instemming aan de cliëntenraad voor te leggen. Daarnaast heeft Stichting Nieuw Begin in deze procedure opnieuw verzocht haar bestuursleden toe te laten tot de cliëntenraad.
3.14.
Op 2 december 2022 heeft [Bedrijf] een declaratie voor de werkzaamheden in de maand oktober 2022 ten behoeve van de procedure bij de Ondernemingskamer verstuurd naar de advocaat van [stichting] . Het factuurbedrag is € 9.907,73.
3.15.
Op 13 januari 2023 heeft [Bedrijf] twee declaraties voor de werkzaamheden in de periode van november 2022 tot en met 10 januari 2023 ten behoeve van de procedure bij de Ondernemingskamer verstuurd naar de advocaat van [stichting] . Het eerste factuurbedrag is € 25.886,65 en het tweede € 1.977,54. Verder heeft [Bedrijf] erop gewezen dat [stichting] de factuur van 2 december 2022 nog niet heeft betaald.
3.16.
Op 8 februari 2023 heeft [Bedrijf] [stichting] gesommeerd om de openstaande betaling van € 37.771,92 te betalen. De advocaat van [stichting] heeft hierop verzocht om onderbouwing van de grondslag van de betalingsplicht, wat [Bedrijf] vervolgens heeft gedaan. Daarop heeft de advocaat van [stichting] per
e-mail van 16 februari 2023 het standpunt ingenomen dat Stichting Nieuw Begin de juridische kosten zelf moet dragen.
3.17.
In haar beschikking van 23 maart 2023 heeft de Ondernemingskamer alle verzoeken van Stichting Nieuw Begin afgewezen. Reden daarvoor is dat [stichting] , naar het oordeel van de Ondernemingskamer, de uitspraak van de LCvV op juiste wijze heeft nageleefd. Volgens de Ondernemingskamer heeft [stichting] Nieuw Begin van meet af aan betrokken bij de wijze waarop de cliëntenraad zou worden ingevuld en kan niet gezegd worden dat [stichting] Nieuw Begin zonder overleg terzijde heeft geschoven. Uit de uitspraak van LCvV volgt daarnaast niet dat de bestuurders van Stichting Nieuw Begin tot leden van de cliëntenraad worden benoemd, aldus de Ondernemingskamer.

4.Het geschil

4.1.
Stichting Nieuw Begin vordert, samengevat, veroordeling van [stichting] tot betaling van € 37.771,92, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
Stichting Nieuw Begin legt primair aan haar vordering ten grondslag dat [stichting] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de kosten van juridische bijstand die verband houden met de procedure bij de Ondernemingskamer voor haar rekening zouden komen. De subsidiaire grondslag van Stichting Nieuw Begin houdt in dat [stichting] op grond van artikel 6 lid 5 in samenhang met artikel 14 lid 11 Wmcz 2018 verplicht is deze kosten te vergoeden. Stichting Nieuw Begin stelt in dat verband dat uit de geest en het systeem van de wet kan worden afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de juridische kosten die de representatieve delegatie bij de Ondernemingskamer heeft gemaakt, net als bij een procedure bij de LCvV, worden vergoed door de instelling.
4.3.
[stichting] betwist primair de grondslag van de vordering. Subsidiair betwist [stichting] dat de kosten die Stichting Nieuw Begin aan haar in rekening wil brengen redelijkerwijs noodzakelijk zijn geweest.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De primaire grondslag
5.1.
Stichting Nieuw Begin stelt primair dat [stichting] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de kosten van juridische bijstand die verband houden met de procedure bij de Ondernemingskamer voor haar rekening zouden komen. Zij verwijst daarbij naar de e-mail 21 oktober 2022 van de advocaat van [stichting] , waarin om een gespecificeerde kostenopgave is verzocht. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De eerste volzin na het verzoek om een kostenspecificatie houdt namelijk in dat [stichting] zich ter zake alle rechten voorbehoudt. Uit deze e-mail kan daarom niet worden afgeleid dat zij akkoord zou zijn gegaan met betaling van de juridische kosten en ook niet dat Stichting Nieuw Begin dat redelijkerwijs mocht verwachten. Ook verder is niet gesteld of gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt of dat er toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan Stichting Nieuw Begin er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [stichting] de juridische kosten zou vergoeden. Het enkele stilzitten van [stichting] , zoals hier tot de inhoudelijke reactie van 16 februari 2023 het geval is geweest, maakt dat niet anders.
5.2.
De conclusie is dat de primaire grondslag niet kan leiden tot toewijzing van de vordering.
De subsidiaire grondslag
5.3.
De rechtbank zal, ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis, hieronder eerst de relevante wetsartikelen opnemen en deze vervolgens toepassen op deze zaak.
“Hoofdstuk III. Cliëntenraden
(…)
Artikel 6
(…)
5Kosten die een cliëntenraad maakt voor het voeren van rechtsgedingen over de toepassing van deze wet alsmede kosten verbonden aan het indienen van verzoeken als bedoeld in artikel 12 en 14, achtste lid, komen slechts ten laste van de instelling indien deze kosten redelijkerwijs noodzakelijk zijn en de instelling er vooraf van in kennis is gesteld dat dergelijke kosten zullen worden gemaakt.”
“Hoofdstuk IV. Commissie van vertrouwenslieden en toezicht
Artikel 14
(…)
8Nadat de termijn, bedoeld in het vijfde lid, ongebruikt verlopen is, kan de cliëntenraad of de representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers de ondernemingskamer schriftelijk verzoeken de instelling te bevelen een uitspraak van de commissie van vertrouwenslieden na te leven. (…)
(…)
11De kosten voor het voorleggen van een verzoek als bedoeld in het derde lid, onderdelen d en e, komen voor rekening van de instelling, met uitzondering van de kosten van de juridische bijstand indien onderdeel d van toepassing is. In rechtsgedingen als bedoeld in het achtste lid, kan de[toevoeging rechtbank: representatief te achten]
delegatie (…) niet in de proceskosten worden veroordeeld.”
5.4.
Niet in geschil is dat de vordering van Stichting Nieuw Begin betrekking heeft op een artikel 14 lid 8 Wmcz 2018-procedure (hierna: nalevingsprocedure) bij de Ondernemingskamer. Het gaat namelijk om de kosten die gemaakt zijn in het kader van een verzoek van Stichting Nieuw Begin als representatieve delegatie om [stichting] als instelling te bevelen de uitspraak van de LCvV na te leven. De vraag die partijen verdeeld houdt is wie de daarmee gemoeide kosten van Stichting Nieuw Begin moet betalen. Stichting Nieuw Begin stelt dat [stichting] deze kosten aan haar moet vergoeden en verwijst daarbij naar artikel 6 lid 5 in samenhang met artikel 14 lid 11 Wmcz 2018. De rechtbank deelt dat standpunt niet, omdat zij van oordeel is dat de Wmcz 2018 daarvoor geen grondslag biedt. Zij overweegt daartoe het volgende.
I. Letterlijke wettekst
5.5.
In de eerste plaats kan uit de letterlijke wettekst niet volgen dat de kosten die de representatieve delegatie in het kader van een nalevingsprocedure maakt voor rekening van de instelling komen. De rechtbank neemt daarbij het volgende als uitgangspunt.
Artikel 6 lid 5 Wmcz 2018 bepaalt dat de kosten die een cliëntenraad maakt voor het voeren van een nalevingsprocedure onder voorwaarden voor rekening van de zorginstelling komen. Dit artikel is niet van toepassing op de representatieve delegatie. Dat volgt niet alleen uit de tekst van het artikel, maar ook uit het feit dat het artikel is ondergebracht onder het hoofdstuk genaamd “Cliëntenraden”.
Artikel 14 lid 11 heeft weliswaar betrekking op de representatieve delegatie, maar ook daaruit volgt niet dat de juridische kosten die zij in het kader van een procedure bij de Ondernemingskamer maakt voor rekening van de instelling komen. De eerste volzin heeft betrekking op een procedure bij een LCvV. Daar ziet de vordering van Stichting Nieuw Begin echter niet op. Uit de tweede volzin volgt slechts dat de representatieve delegatie in een procedure bij de Ondernemingskamer niet in de proceskosten kan worden veroordeeld. Dat is echter wezenlijk iets anders dan dat de kosten van de juridische bijstand kunnen worden verhaald op de instelling. Een vergoedingsplicht van de zorginstelling ten aanzien van kosten van de representatieve delegatie, volgt uit dit artikel dus niet.
II. Analoge toepassing
5.6.
De rechtbank is ten tweede van oordeel dat er geen aanleiding is voor analoge toepassing van artikel 6 lid 5 Wmcz 2018, zoals door Stichting Nieuw Begin is verzocht. Volgens Stichting Nieuw Begin is (de strekking van) deze bepaling voor cliëntenraden per abuis niet ook ten aanzien van de representatieve delegatie opgenomen en bestaat er daarom aanleiding deze analoog op representatieve delegatie toe te passen. Hierin wordt Stichting Nieuw Begin echter niet gevolgd. Aangezien in artikel 14 lid 11 Wmcz 2018 een bijzondere regeling is opgenomen die ziet op dit specifieke geval, te weten een procedure ingesteld door de representatieve delegatie bij de Ondernemingskamer, en in dat artikellid geen voorziening voor de betreffende kosten is opgenomen, bestaat voor een analoge toepassing van artikel 6 lid 5 Wmcz 2018 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ruimte. Uit de strekking van deze bepaling kan ook niet worden afgeleid dat de inhoud daarvan redelijkerwijs ook voor de representatieve delegatie zou moeten gelden. Aan de representatieve delegatie is immers een geheel andere (en beperktere) rol toegekend dan aan de cliëntenraad. Ook dat maakt dat er geen aanleiding bestaat om het voeren van een nalevingsprocedure door de cliëntenraad gelijk te stellen aan het voeren van die procedure door de representatieve delegatie. Voor analoge toepassing bestaat daarom onvoldoende aanleiding.
III. Andere uitleg, bedoeling van de wetgever en strekking van de wet
5.7.
Verder ziet de rechtbank geen ruimte om artikel 6 lid 5 en artikel 14 lid 11 Wmcz 2018 zo uit te leggen dat de juridische kosten die de representatieve delegatie in het kader van de procedure bij de Ondernemingskamer heeft gemaakt door de instelling vergoed moeten worden. De reden daarvoor is dat de betreffende wetsartikelen duidelijk zijn en geen open normen bevatten die kunnen worden ingevuld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
5.8.
Vervolgens gaat de rechtbank niet mee in de stelling van Stichting Nieuw Begin dat uit de geest en systeem van de wet blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat de representatieve delegatie zelf de juridische kosten van een nalevingsprocedure moet dragen. De rechtbank overweegt dat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten zijn. Uit de parlementaire geschiedenis lijkt juist het tegendeel te volgen, namelijk dat sprake is van een bewuste keuze van de wetgever op dit punt. De voormalig Minister voor Medische Zorg heeft in de nota van wijziging namelijk het volgende overwogen [1] :
“Indien een uitspraak van de commissie van vertrouwenslieden in een geschil (…) voor de representatieve delegatie van (vertegenwoordigers van) cliënten nadelig uitvalt, kan zij daartegen in beroep komen bij de kantonrechter, met eventueel hoger beroep bij het hof en cassatie bij de Hoge Raad. Anders dan in (…) het wetsvoorstel voor de cliëntenraad is geregeld, komen de proces- en de eventuele rechtsbijstandskosten daarvan echter voor rekening van de delegatie. De ratio hierachter is dat een delegatie die een afzonderlijke cliëntenraad of juist de ontbinding van een cliëntenraad wenst maar daarin van de commissie geen gelijk heeft gekregen, niet een zelfde positie heeft als een bestaande cliëntenraad, die immers bestaat uit benoemde leden en die de in deze wet geregelde bevoegdheden zal hebben.”
Dat uiteindelijk in plaats van de kantonrechter is gekozen voor een rechtsgang naar de Ondernemingskamer, doet aan vorenstaande onvoldoende af. Van een omissie van de wetgever om aan deze wijziging geen gevolgen te verbinden ten aanzien van de vergoedingsplicht van de zorginstelling voor de kosten voor het voeren van de nalevingsprocedure, is niet gebleken. Maar ook als sprake zou zijn van een omissie van de wetgever, zoals Stichting Nieuw Begin heeft gesteld, is de rechter in beginsel gebonden aan de wet. Van een uitzondering op dat beginsel, zoals bijvoorbeeld bij strijdigheid met Europees recht is in deze zaak gesteld noch gebleken.
5.9.
De rechtbank ziet tot slot in de strekking van de wet geen aanknopingspunten voor de stelling van Stichting Nieuw Begin dat op [stichting] een betalingsplicht, zoals gevorderd, rust. De rechtbank overweegt dat de functie van de representatieve delegatie in de Wmcz 2018 is beperkt tot het instellen van de cliëntenraad en de ontbinding daarvan. De representatieve delegatie is daarmee alleen in beeld als er geen cliëntenraad is of deze niet (voldoende) functioneert. De rechtbank merkt nog op dat de representatieve delegatie ook geen recht op vergoeding van de juridische kosten heeft bij het voorleggen van een verzoek tot ontbinding van de cliëntenraad.
5.10.
Dat dit oordeel tot gevolg heeft dat de nalevingsprocedure bij de Ondernemingskamer een dode letter wordt, zoals Stichting Nieuw Begin heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. Niet alleen kan de cliëntenraad een nalevingsprocedure starten (op kosten van de instelling), maar ook kan de representatieve delegatie daartoe overgaan. Dat zij dan, net als bij een verzoek tot ontbinding van de cliëntenraad, haar eigen kosten moet dragen strookt met de kennelijke bedoeling van de wetgever.
De conclusie
5.11.
De conclusie is dat de vorderingen van Stichting Nieuw Begin worden afgewezen, wegens het ontbreken van een grondslag. Omdat Stichting Nieuw Begin in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld om de proceskosten van [stichting] te betalen, die als volgt worden begroot:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.587,00
5.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van Stichting Nieuw Begin af,
6.2.
veroordeelt Stichting Nieuw Begin in de proceskosten van € 4.587,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Stichting Nieuw Begin niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt Stichting Nieuw Begin tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2. en 6.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024. (ED)

Voetnoten

1.