ECLI:NL:RBOVE:2024:2122

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10755908 \ CV EXPL 23-4047
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in conventie en reconventie met betrekking tot schadevergoeding en factuurbetaling na het kappen van bomen

In deze zaak heeft partij A, bestaande uit meerdere vennoten van een vennootschap onder firma, bomen gekapt op de erven van partij B en een buurman. Partij A heeft partij B een factuur van € 4.235,00 gestuurd voor deze werkzaamheden, maar partij B heeft dit bedrag niet betaald. In conventie vordert partij A betaling van het factuurbedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente. In reconventie vordert partij B schadevergoeding voor schade aan zijn tuin die door de werkzaamheden van partij A zou zijn veroorzaakt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen overeenkomst tussen partijen is gesloten, waardoor partij A geen recht heeft op betaling van het factuurbedrag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partij B geen opdracht heeft gegeven voor het kappen van de bomen, maar dat dit is gebeurd op verzoek van de buurman. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat partij B onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de schade aan zijn oprit, waardoor zijn vordering tot schadevergoeding ook is afgewezen.

De vorderingen van partij A zijn in conventie afgewezen, en partij A is veroordeeld in de proceskosten van partij B. In reconventie is de vordering van partij B afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van partij A. Dit vonnis is uitgesproken op 16 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10755908 \ CV EXPL 23-4047
Vonnis van 16 april 2024
in de zaak van

1.[partij A.1] ,

2.
[partij A.2],
3.
[partij A.3],
4.
[partij A.1],
allen vennoten van de vennootschap onder firma [naam vof] V.O.F., zaakdoende en kantoorhoudende in [vestigingsplaats] ,
eisende partijen in conventie, gedaagde partijen in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen [partij A] c.s.,
gemachtigde: mr. W.J.H. Flokstra,
tegen
[partij B],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij B] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 november 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 5 februari 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

Wat er vast staat
2.1.
[partij A] c.s. heeft bomen gekapt op de erven van [partij B] en de heer [naam] , de buurman van [partij B] . [partij A] c.s. heeft [partij B] daarvoor een factuur van € 4.235,00 gestuurd. [partij B] heeft dat bedrag niet betaald.
in conventie – wat wil [partij A] c.s.?
2.2.
[partij A] c.s. vordert dat [partij B] wordt veroordeeld om een bedrag van € 4.812,74 te betalen (bestaande uit het factuurbedrag van € 4.235,00, buitengerechtelijke incassokosten van € 548,50 en rente van € 29,24), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding en de kosten van deze procedure.
2.3.
[partij B] heeft verweer gevoerd.
in reconventie – wat wil [partij B] ?
2.4.
[partij B] vordert dat [partij A] c.s. wordt veroordeeld om de schade te vergoeden die [partij A] c.s. aan zijn tuin heeft veroorzaakt.
2.5.
[partij A] c.s. heeft verweer gevoerd.

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
[partij A] c.s. heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij een overeenkomst met [partij B] heeft gesloten, op basis waarvan [partij A] c.s. op de erven van [partij B] en de heer [naam] een aantal bomen zou kappen.
3.2.
[partij B] heeft aangevoerd dat hij [partij A] c.s. geen opdracht heeft gegeven om de bomen te kappen. De heer [naam] heeft de overeenkomst met [partij A] c.s. gesloten. [partij B] en de heer [naam] zouden de kosten van de werkzaamheden delen en deze onderling afrekenen.
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [partij A] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een overeenkomst met [partij B] heeft gesloten. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
3.4.
Ter zitting heeft [partij A] c.s. de gang van zaken bij het tot stand komen van de overeenkomst toegelicht. Het eerste contact is tot stand gekomen op initiatief van de heer [naam] . De heer [naam] wilde dat [partij A] c.s. een aantal bomen zou kappen, zowel op zijn eigen erf als een aantal bomen op het erf van [partij B] die over zijn erf hingen. Na het contact met de heer [naam] heeft [partij A] c.s. ook contact gehad met [partij B] . [partij B] heeft daarbij aangewezen welke bomen op zijn erf gekapt moesten worden. Afspraken zijn, na enige discussie, mondeling tot stand gekomen. Deze door [partij A] c.s. beschreven gang van zaken is in lijn met wat [partij B] in zijn verweer over de gang van zaken heeft verklaard, namelijk dat hij geen opdracht heeft gegeven, maar dat [partij A] c.s. een overeenkomst met de heer [naam] heeft gesloten. [partij A] c.s. heeft, gelet op het verweer van [partij B] dat door [partij A] c.s. grotendeels wordt erkend, onvoldoende onderbouwd dat een overeenkomst van opdracht met [partij B] is gesloten.
3.5.
[partij A] c.s. heeft ter zitting vervolgens gesteld dat de heer [naam] bij het maken van de afspraken met [partij A] c.s. ook optrad als vertegenwoordiger van [partij B] . [partij A] c.s. heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar de whatsappberichten tussen [partij B] en de heer [naam] . Uit de whatsappgesprekken blijkt dat tussen de buren is gesproken over de kosten van het kappen en over welke bomen er gekapt moesten worden. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de whatsappgesprekken echter niet dat tussen [partij B] en [naam] is overeengekomen dat [naam] voor [partij B] zou optreden. Verder heeft [partij B] wel aan [partij A] c.s. aangegeven welke bomen hij gekapt wilde hebben, maar gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken vloeit daaruit naar het oordeel van de kantonrechter niet voort dat [partij A] c.s. een overeenkomst met [partij B] heeft gesloten. Er zijn dan ook onvoldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat [partij A] c.s. via de heer [naam] een overeenkomst met [partij B] heeft gesloten. Daar komt nog bij dat [partij A] c.s. in de dagvaarding niets heeft gesteld over eventuele vertegenwoordiging van [partij B] via [naam] , maar dat deze stelling pas ter zitting is ingenomen, terwijl, zoals hiervoor is overwogen, ter zitting juist het beeld is ontstaan dat [partij A] c.s. een overeenkomst heeft gesloten met de heer [naam] – waarbij de heer [naam] op eigen titel handelde – omdat de heer [naam] de bomen wilde laten weghalen. [partij A] c.s. heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat zij via de heer [naam] een overeenkomst met [partij B] heeft gesloten. Aan de stelling van [partij A] c.s. dat voor het deel van de werkzaamheden dat op het erf van [partij B] is uitgevoerd een redelijke prijs moet worden betaald, komt de kantonrechter bij deze stand van zaken niet toe. De vorderingen van [partij A] c.s. worden afgewezen.
3.6.
[partij A] c.s. wordt in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [partij B] betalen. De proceskosten van [partij B] worden begroot op nihil, omdat hij niet met een professioneel gemachtigde procedeert.
in reconventie
3.7.
[partij B] heeft gesteld dat [partij A] c.s. bij het uitvoeren van de werkzaamheden schade heeft toegebracht aan zijn oprit. Die schade moet [partij A] c.s. vergoeden, aldus [partij B] .
3.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [partij B] onvoldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden doordat [partij A] c.s. geen gebruik heeft gemaakt van de rijplaten. Op de door [partij B] overgelegde foto’s is niet duidelijk te zien waar de schade uit zou bestaan. Volgens [partij A] c.s. was er ten tijde van de werkzaamheden geen bestrate oprit en zou [partij B] hebben gezegd dat de tuin en oprit toch nog op de schop gingen, zodat de oprit niet extra beschermd zou hoeven worden. Dat heeft [partij B] tijdens de zitting niet meer weersproken. De vordering van [partij B] tot het betalen van schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
3.9.
[partij B] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld. Hij moet daarom de proceskosten van [partij A] c.s. in reconventie betalen. De proceskosten worden begroot op € 271,00 (1 punt x tarief € 271,00).

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [partij A] c.s. af;
4.2.
veroordeelt [partij A] c.s. in de proceskosten aan de zijde van [partij B] , tot op heden begroot op nihil;
in reconventie
4.3.
wijst de vorderingen van [partij B] af;
4.4.
veroordeelt [partij B] in de proceskosten aan de zijde van [partij A] c.s., tot op heden begroot op € 271,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024. (SB)