ECLI:NL:RBOVE:2024:2099

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
08.164573.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs met cocaïne en heroïne

Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in harddrugs. De verdachte, geboren in 1978 in Suriname, werd schuldig bevonden aan het bezit van 23,37 gram cocaïne en 0,96 gram heroïne op 4 juli 2023 in Zwolle. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte op die datum samen aanwezig waren in de woning waar de drugs werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze hoeveelheden drugs aanwezig had, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van handelen in harddrugs, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 98 dagen op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat drugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen, geen pogingen had ondernomen om zijn leven te beteren. De uitspraak is gedaan na openbare zittingen op 11 januari en 4 april 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.164573.23 (P)
Datum vonnis: 18 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] (Suriname),
nu verblijvende in: P.I. [locatie].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 januari 2024 en 4 april 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. de Haan, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 4 juli 2023 te Zwolle, samen met een ander of alleen, 23,37 gram cocaïne en/of 0,96 gram heroïne aanwezig heeft gehad;
feit 2: in de periode van 1 mei 2023 tot en met 4 juli 2023 te Zwolle, samen met een ander of alleen, in cocaïne heeft gehandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te Zwolle, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 23,37 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,96 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij in de periode van 1 mei 2023 tot en met 4 juli 2023 te Zwolle, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – conform zijn overgelegde pleitnota – vrijspraak bepleit van het medeplegen en van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne onder 1 en van het tenlastegelegde onder 2.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op grond van de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, het volgende vast. [1]
Op 4 juli 2023 werd de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres] doorzocht. Daarbij werden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden. [2] Tijdens de doorzoeking werd op een dressoir, naast een kooi, een plastic boterhamzakje aangetroffen. [3] In het boterhamzakje zaten 94 plastic bolletjes met daarin wit gekleurde brokjes en één plastic bolletje met daarin bruin gekleurde brokjes. [4]
De aangetroffen bolletjes werden inbeslaggenomen en onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit onderzoek van het NFI bleek dat de bolletjes cocaïne en heroïne bevatten. [5] Het totaal gewogen netto gewicht van de aangetroffen drugs in het boterhamzakje bedroeg 18,29 gram cocaïne en 0,96 gram heroïne. [6]
Verdachte heeft verklaard dat de hoeveelheid aangetroffen drugs in het boterhamzakje van hem is. [7]
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft bekend dat de aangetroffen drugs (18,29 gram cocaïne en 0,96 gram heroïne) op het dressoir van hem zijn.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of medeverdachte [medeverdachte] de aangetroffen drugs op het dressoir (18,29 gram cocaïne en 0,96 gram heroïne) ook opzettelijk aanwezig heeft gehad en of sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat voor het aanwezig hebben van drugs is vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en dat deze middelen zich binnen zijn of haar machtssfeer bevonden. Het is vaste rechtspraak dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de in een woning aanwezige goederen. In dit geval lagen de drugs zichtbaar op een dressoir in de (kleine) kamer van [medeverdachte]. Omdat de drugs in haar woning lagen, kon zij daarover de feitelijke macht uitoefenen in de zin dat zij daarover kon beschikken. Op het moment van aantreffen waren zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] aanwezig in de woning.
Nu beide verdachten de drugs opzettelijk aanwezig hebben gehad, is de rechtbank van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het aanwezig hebben van dit gedeelte van de aangetroffen drugs.
In de woning van medeverdachte [medeverdachte] is onder het matras ook 5,08 gram cocaïne aangetroffen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze hoeveelheid drugs.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 juli 2023 tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk een hoeveelheid cocaïne en 0,96 gram heroïne aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om bewezen te kunnen verklaren dat verdachte heeft gehandeld in harddrugs.
Gelet hierop acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het laste gelegde feit onder 1 heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 4 juli 2023 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en 0,96 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet (OW). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uur op te leggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank vindt daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan het bezit van cocaïne en heroïne. Het is algemeen bekend dat drugs, waaronder cocaïne en heroïne in het bijzonder, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en zeer verslavend zijn. Bovendien zorgt het gebruik van harddrugs voor overlast en draagt het bij aan de instandhouding van criminaliteit. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor.
De rechtbank neemt verder het strafblad van verdachte van 1 maart 2024 in aanmerking, waaruit blijkt dat hij meerdere keren tot een gevangenisstraf is veroordeeld ter zake van het overtreden van de Opiumwet. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 12 december 2023. De reclassering schrijft dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het opstellen van het rapport. De reclassering schat het recidiverisico hoog in en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vermelden voor het aanwezig hebben van 10 tot 50 gram harddrugs een taakstraf voor de duur van 80 uren. De rechtbank zal hierbij in deze zaak echter geen aansluiting zoeken. De reden daarvoor is dat verdachte, ondanks het feit dat hij inmiddels meerdere keren is veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten, blijft volharden in zijn criminele levensstijl. Uit het feit dat hij dagelijks verbleef in een ruimte waar harddrugs werd gedeald en daar ook harddrugs in bezit had, blijkt dat hij geen enkele moeite doet om een andere wending aan zijn leven te geven. Deze omstandigheden zorgen ervoor dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 Wetboek van Strafrecht (Sr).

8.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
98 (achtennegentig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Souman, voorzitter, mr. J. de Ruiter en mr. M.W. Eshuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid
2.Proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 132-133.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2023, p. 135.
4.Proces-verbaal vooronderzoek lab van 6 juli 2023, p. 215.
5.NFI-rapport van 6 juli 2023, p. 193.
6.NFI-rapport van 6 juli 2023, p. 194-195.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 4 april 2024.