3.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In de periode van 31 oktober 2019 tot en met 30 april 2020 zijn op naam van [bedrijf 1] de volgende aangiften omzetbelasting elektronisch bij de Belastingdienst binnengekomen:
- op 31 oktober 2019 het 3e kwartaal van 2019, via software op naam van [verdachte];
- op 31 januari 2020 het 4e kwartaal van 2019, via software op naam van [verdachte];
- op 30 april 2020 het 1e kwartaal van 2020, via software op naam van [getuige 1].
Onjuistheid aangiften: onjuiste omzet
Tijdens het boekenonderzoek is op basis van audit-files door de controlerend belastingambtenaar [getuige 2] (verder te noemen: [getuige 2]) een aansluitingsberekening gemaakt.
Uit de aansluitberekening, gebaseerd op de administratie van [bedrijf 1], komt naar voren dat er grote verschillen zaten tussen de ingediende aangiften omzetbelasting en de omzetbelasting die op basis van de administratie was verschuldigd, namelijk:
- in kwartaal 3 van 2019 is € 45.104,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 3.336 als verschuldigd was opgegeven;
- in kwartaal 4 van 2019 is € 62.300,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 0,00 als verschuldigd was opgegeven (nihilaangifte);
- in kwartaal 1 van 2020 is € 27.271,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 0,00 als verschuldigd was opgegeven (nihilaangifte).
De FIOD heeft geconstateerd dat voornoemde aansluitberekening overeenkomt met de gegevens uit de auditfiles en met de ingediende aangiften omzetbelasting, behoudens een verschil van één euro in de aangifte over het derde kwartaal van 2019 (een bedrag van
€ 3.337,-- is als verschuldigd opgegeven).
De rechtbank stelt het fiscale nadeel zodoende vast op € 131.339,-- (€ 41.767-- + € 62.300,-- + € 27.271,--)
[getuige 2] heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij na aankondiging van het boekenonderzoek telefonisch contact heeft gehad met zowel [medeverdachte 1] als verdachte. [medeverdachte 1] had hem verteld dat voormalig aandeelhouder en bestuurder [betrokkene] er een puinhoop van had gemaakt. [medeverdachte 1] zei dat hij na het vertrek van [betrokkene] verantwoordelijk was. [getuige 2] heeft ook gesproken met [getuige 1]. [getuige 1] gaf tegenover [getuige 2] aan dat de administratie nog niet op orde was en dat hij ermee aan de slag ging.
[getuige 1] heeft tegenover de FIOD beaamd dat de administratie van [bedrijf 1] niet op orde was. Eind oktober 2019 werd hij door verdachte benaderd, omdat ze de boekhouding niet snapte en er niet uitkwam met de aangifte omzetbelasting voor het derde kwartaal. Volgens [getuige 1] was de administratie ‘compleet verkeerd om’ en heeft het lang geduurd voordat alle stukken werden aangeleverd. Pas begin 2021, rondom het boekenonderzoek, is het merendeel van de administratie ontvangen. De boekhouding moest gecorrigeerd worden om een juist beeld te krijgen. [getuige 1] heeft de onjuistheid van de aangiften omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2019 alsmede over het eerste kwartaal van 2021 bevestigd.
Als de administratie, zijnde de basis voor het doen van aangiften omzetbelasting, niet conform de daarvoor geldende regels wordt bijgehouden, heeft dit tot gevolg dat de daarop gebaseerde aangiften ook niet juist en volledig zijn. Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank dan ook vast dat voornoemde namens de vennootschappen ingediende aangiften omzetbelasting onjuist zijn.
Toerekening aan [bedrijf 1]
Het doen van aangiften omzetbelasting viel binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] Zij had als normadressaat de plicht om correcte aangiften omzetbelasting te doen. Het door verdachte respectievelijk medeverdachte [medeverdachte 1] namens de vennootschap onjuist (laten) indienen van de aangiften omzetbelasting is [bedrijf 1] dienstig geweest, nu de vennootschap hierdoor minder omzetbelasting heeft afgedragen dan waartoe zij gehouden was. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verboden gedraging, het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, plaatsvond in de sfeer van [bedrijf 1] en daarom redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat [bedrijf 1] kan worden aangemerkt als dader van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft hiervoor reeds benoemd dat geen deugdelijke administratie werd gevoerd. [getuige 1] heeft hierover verder nog verklaard dat het heel lang heeft geduurd voordat ze een klein beetje inzicht hadden in wat er nou precies fout was gegaan. Dat de boekhouding niet klopte wisten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] eind 2019, omdat [getuige 1] hen had verteld dat de complete boekhouding onjuist was en dat de boekhouding dus gecorrigeerd moest worden om tot een correcte belastingaangifte te kunnen komen. [getuige 1] moest veel vragen om de administratie, welke wisselend werd aangeleverd door verdachte en [medeverdachte 1].In 2019 en begin 2020 was verdachte zijn contactpersoon, maar daarna verliep het contact hoofdzakelijk via [medeverdachte 1].
Over de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2019 heeft [getuige 1] verklaard dat niet hij maar de vennootschap deze zelf heeft ingediend en dat hij een schatting had gemaakt op basis van de op dat moment beschikbare gegevens, omdat de administratie nog niet compleet was en hij het bedrijf pas 2 à 3 dagen kende.[getuige 1] heeft de vennootschap hierover per e-mail geïnformeerd met onder meer de begeleidende tekst: “
In de bijlage de BTW aangifte over het 3e kwartaal, deze heb ik expres laag gehouden om 2 redenen. 1) Er zijn nogal wat onduidelijkheden waardoor het lastig is een juist bedrag te vermelden 2) Nu er een eerdere aanslag openstaat kan er waarschijnlijk geen uitstel van betaling worden gegeven, dit betekent een boete van 3% over het te betalen bedrag, het spreekt voor zich dat ik in dat geval de aanslag zo laag mogelijk wil houden want daardoor is de boete ook laag. Het lijkt mij handig om de komende tijd in overleg te gaan hoe we het één en ander gaan oppakken qua verwerking in de toekomst en correctie van eerdere boekingen”.
Over de (nihil)aangifte omzetbelasting vierde kwartaal van 2019 heeft [getuige 1] verklaard dat ook deze aangifte door de vennootschap zelf is ingediend en dat hij geen schatting kon heeft kunnen maken, omdat geen administratie was aangeleverd.
[getuige 1] heeft de vennootschap per e-mail (gericht aan verdachte) de aangifte over het vierde kwartaal toegezonden met de begeleidend tekst “
Het wordt zo snel niet duidelijk wat jullie nu eigenlijk aan BTW verschuldigd zijn, alles herrekenen kost op dit moment teveel tijd omdat de deadline vanavond is. Ik zie daarom voor nu geen andere mogelijkheid dan een nihilaangifte in te dienen.”
De (nihil)aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2020 is door [getuige 1] met goedkeuring van de vennootschap ingediend in de veronderstelling dat alle activiteiten waren beëindigd en overgeheveld naar Lionsgate.
[getuige 1] heeft verdachte en [medeverdachte 1] eind 2019 al geïnformeerd over de verschillen in de aangiften omzetbelasting en de door hem ontvangen administratie.Op 30 januari 2020 heeft [getuige 1] formeel de opdracht gekregen om de administratie te corrigeren over 2019.
Gelet op de verklaring van [getuige 1] was verdachte op de hoogte van de onjuiste aangiften die namens de vennootschappen zijn ingediend, in de wetenschap dat de boekhouding niet op orde was en dat daardoor de ingediende aangiften niet correct konden zijn. Dit terwijl op haar als indirect (mede)bestuurder de verplichting rustte om de vennootschap een deugdelijke administratie te laten voeren en zij heeft nagelaten erop toe te zien en ook te bewerkstelligen dat een deugdelijke administratie werd gevoerd om een correcte aangifte omzetbelasting te doen. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte al voor de oprichting van [bedrijf 1] ondernemer was (als vennoot van [bedrijf 1] V.O.Fen als eigenaar van eenmanszaak [bedrijf 1]). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bekend moet zijn geweest met de administratieve en fiscale eisen die aan een onderneming worden gesteld.
De rechtbank constateert verder dat verdachte (en medeverdachte [medeverdachte 1]) aan [getuige 1] niet alle voor de belastingaangiften benodigde relevante informatie heeft verstrekt. Dat een boekhouder zonder de benodigde stukken bij een wisselende omzet niet in staat is een correcte aangifte(n) te doen spreekt voor zich. Daarbij is van gewicht dat uit het dossier niet kan worden afgeleid en dat verdachte en de verdediging ook ter zitting niet aannemelijk hebben gemaakt dat vanwege [bedrijf 1] aan [getuige 1] tijdig alle door [bedrijf 1] aan haar opdrachtgevers ter zake van door haar verrichte leveringen en diensten respectievelijk door haar van haar leveranciers ontvangen facturen zijn verstrekt die relevant zijn om de in deze zaak aan de orde zijnde aangiften omzetbelasting juist en volledig te doen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bij de samenwerking met [getuige 1] niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, zodat haar op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet moet worden verweten. Het behoort immers tot de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige zijn boekhouder volledig voor te lichten.
Door zijn boekhouder niet (tijdig) te voorzien van een juiste en volledige boekhouding en desalniettemin (ten aanzien van kwartalen drie en vier van 2019) om advies te vragen en/of dat ‘advies’ op te volgen en daarnaast opdracht te geven voor het indienen van belastingaangifte en/of daarvoor akkoord te geven, heeft verdachte de aanmerkelijke kans (in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid) aanvaard dat de aangiften onjuist en onvolledig werden ingediend. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dat punt.
De rechtbank acht ook het opzet van deze rechtspersoon wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door de (indirect) bestuurders verrichte handelingen en het door hen gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.
Opdracht of feitelijke leidinggeven
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte als opdrachtgever of feitelijke leidinggever kan worden aangemerkt.
In dat kader acht de rechtbank van belang dat verdachte in haar hoedanigheid van (indirect) (mede)bestuurder van [bedrijf 1] eveneens verantwoordelijk was voor het indienen van correcte aangiften omzetbelasting. Verdachte was uit dien hoofde bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van een situatie waarbij onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend. Dit heeft verdachte echter nagelaten voor wat betreft de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019. In samenhang met wat hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] begane strafbare feit ten aanzien van de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019.
Ten aanzien van kwartaal 1 van het jaar 2020 heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake kan zijn van feitelijk leiding geven, nu verdachte in echtscheiding lag met [medeverdachte 1] en zij door hem werd verhinderd in haar hoedanigheid van bestuurder om werkzaamheden te verrichten. Communicatie met [medeverdachte 1] was niet mogelijk door de verslechterde onderlinge verstandhouding. Door het verbreken van de relatie met [medeverdachte 1] had verdachte naar eigen zeggen geen betrokkenheid meer bij [bedrijf 1] en evenmin bij de indiening van de belastingaangifte over kwartaal 1 van het jaar 2020.
De rechtbank acht deze gang van zaken niet onaannemelijk mede gelet op de ondersteunende verklaring van [getuige 1] die heeft verklaard dat vanaf januari 2020 het contact met name via [medeverdachte 1] verliep. [getuige 1] heeft daarnaast expliciet verklaard dat – anders dan de kwartalen 3 en 4 van het jaar 2019 – hij niet zeker weet of hij over dit kwartaal met verdachte contact heeft gehad en dat hij evenmin weet dat hij van haar akkoord hierop heeft gekregen.Het dossier bevat geen aanwijzingen van bemoeienis van verdachte met de aangifte omzetbelasting over dit kwartaal. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen van dit feit met de vennootschap. Bij bewezenverklaring van medeplegen in de voorliggende tenlastelegging, die gericht is op het feitelijk leidinggeven door verdachte aan een strafbaar feit gepleegd door de vennootschap, zou dat betekenen dat bewezen verklaard wordt het feitelijk leidinggeven aan het eigen (mede)plegen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk in strafrechtelijke zin feitelijk leiding te geven aan eigen gedragingen, zodat verdachte van het tezamen en in vereniging plegen met de vennootschappen moet worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen.