ECLI:NL:RBOVE:2024:2006

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
C/08/310289 / KG ZA 24-37
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning door gedaagde op verzoek van beschermingsbewindvoerders van eigenaar

In deze zaak vorderen eisers, de zoon en dochter van eiser 3, de ontruiming van een woning waarin gedaagde verblijft. Eiser 3, de eigenaar van de woning, heeft sinds 2020 geen huur meer ontvangen van gedaagde, die stelt dat er een kamerhuurovereenkomst bestaat. Eisers beweren echter dat er sprake is van een bruikleenovereenkomst, die zij hebben beëindigd. De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheid om de zaak te behandelen, ondanks het verweer van gedaagde. De rechtbank oordeelt dat gedaagde de woning moet ontruimen, omdat eisers een spoedeisend belang hebben bij de verkoop van de woning om de financiële problemen van eiser 3 op te lossen. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, maar de gevorderde gebruiksvergoeding wordt afgewezen. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/310289 / KG ZA 24-37
Vonnis in kort geding van 11 april 2024
in de zaak van
[eiser 1] EN [eiser 2],gezamenlijk optredend in hun hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [eiser 3],
wonende te [woonplaats 1] respectievelijk te [woonplaats 2],
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. M.L. Wijlens te Hengelo.

1.De procedure

Voor het verloop van de procedure tot nu toe verwijst de voorzieningenrechter naar de dagvaarding van 1 maart 2024 met 5 producties. Daarna zijn de aanvullende producties 6 tot en met 12 in het geding gebracht. Namens [gedaagde] zijn de producties 1 tot en met 4 in het geding gebracht. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024.
[eisers] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Vanhommerig. Ook [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Wijlens. Beide partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Verder heeft de griffier aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar de zaak over gaat

[gedaagde] en de vader van eisers, [eiser 3], kennen elkaar sinds 2015. [gedaagde] kwam rond die tijd te wonen in een kamer in een woning in Arnhem. [eiser 3] was de eigenaar/verhuurder van die woning. Vanaf augustus 2019 is [gedaagde] in een appartement aan de [adres] gaan wonen. Ook dit appartement is eigendom van
[eiser 3]. [gedaagde] betaalt sinds begin 2020 geen enkele geldelijke vergoeding (meer) aan [eiser 3]. [eiser 3] heeft vanaf 2018 een groot aantal bedragen aan [gedaagde] overgemaakt en is daardoor in financiële problemen terechtgekomen. [eiser 3] is per 21 augustus 2023 onder bewind gesteld van zijn zoon en dochter.
[eisers] proberen hun vader financieel weer op de rit te krijgen en daarvoor is de verkoop van het appartement aan de [adres] nodig. Volgens [eisers] is tussen hun vader en [gedaagde] sprake van een bruikleenovereenkomst, die zij tijdig en op correcte wijze hebben beëindigd, onder aanzegging van een maand ontruimingstermijn. Volgens [gedaagde] is sprake van een kamerhuurovereenkomst en daarom is de voorzieningenrechter niet bevoegd, maar de kantonrechter. Bovendien stelt [gedaagde] geen huur te betalen omdat zij hand- en spandiensten (schoonmaak, boodschappen en zo) verricht voor [eiser 3], die op geld waardeerbaar zijn.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het preliminaire verweer van [gedaagde] en acht zich bevoegd van de vorderingen kennis te nemen. De vordering tot ontruiming van de woning op straffe van een dwangsom wordt toegewezen. De gevorderde gebruiksvergoeding wordt afgewezen, omdat daarvoor geen spoedeisend belang aanwezig is. Ten slotte wordt [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot deze beslissingen is gekomen.

3.De feiten

3.1.
Eisers zijn de zoon ([eiser 1]) en dochter ([eiser 2]) van vader,
[eiser 3], en treden in hun hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder gezamenlijk op in deze procedure.
3.2.
[eiser 3] heeft meerdere onroerende zaken in eigendom (gehad) en verhuurde onder andere kamers in een woning in Arnhem. In/omstreeks 2015 kwam [gedaagde] daar te wonen. [gedaagde] en [eiser 3] kregen een relatie. [gedaagde] betaalde geen huur.
3.3.
Vanaf 1 augustus 2019 is [gedaagde] in een appartement van [eiser 3] aan de [adres] gaan wonen. [eiser 3] betaalt sinds begin 2020 alle kosten van de woning (gas, water, elektra, afvalstoffen, rioolrechten). [gedaagde] betaalt voor het wonen geen geldelijke vergoeding.
3.4.
Medio 2020 heeft [eiser 3] één van zijn panden in Enschede verkocht voor ongeveer € 200.000,00.
3.5.
In juni 2023 zijn [eisers] bekend geworden met financiële problemen bij
[eiser 3].
3.6.
Bij e-mail van 13 juli 2023 heeft [eiser 1] [gedaagde] -samengevat- bericht dat het gratis wonen aan de [adres] eindigt en dat zij de sleutels uiterlijk 31 juli 2023 bij hem moet inleveren. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
3.7.
Bij beschikking van 21 augustus 2023 van deze rechtbank is het bewind uitgesproken over alle goederen van [eiser 3], waarbij [eisers] als bewindvoerders zijn benoemd.
3.8.
Bij e-mail van 16 oktober 2023 heeft [eiser 1] aan [gedaagde] laten weten:
‘(…)
Zoals je weet heeft mijn vader in de afgelopen jaren al zijn geld (meer dan €250.000) aan jou gegeven(…)
Het gratis aan jou beschikbaar stellen van het appartement aan de [adres] alsmede het betalen van alle overige bewonerslasten voor die woning kan hij zich niet meer veroorloven(…)
Voor het hele appartement stel ik een redelijke kale huurprijs van €650 per maand voor(…)
Ik hoor graag deze week of je hierin mee kunt gaan. Als ik niets van je hoor ga ik ervan uit dat je dat niet doet.
(…)’.
3.9.
Bij e-mail van 5 december 2023 heeft [eiser 1] de ontbinding van de bruikleenovereenkomst ingeroepen jegens [gedaagde]. Voor zover van belang staat in deze mail:
‘(…)
De rechtbank heeft mij als bewindvoerder nu gemachtigd (op grond van artikel 1:443 BW) om de bruikleenovereenkomst voor deze bewoning die jij en mijn vader zijn aangegaan te ontbinden.Bij deze deel ik je mede dat jouw recht om de [adres] te bewonen en het gratis gebruik mogen maken van voorzieningen als energie en internet/telefoon vervallen is.Ik begrijp dat je de woning niet van de een op de andere dag kunt verlaten, daarom geef ik je met ingang van vandaag een termijn van één maand om de woning te ontruimen en de sleutels in te leveren. Die termijn loopt dan af op 05 januari 2024.Mocht je hieraan om welke reden dan ook geen gehoor geven zal ik genoodzaakt zijn hiervoor een civiel rechtelijke procedure te starten waarbij de daarmee gepaard gaande kosten op jou zullen worden verhaald.(…)’.
3.10.
Bij e-mail van 27 december 2023 heeft [gedaagde] gereageerd op de e-mail als bedoeld onder r.o. 3.9. In die mail staat, voor zover van belang:
‘(…)
Dit is voor mij plots dat ik huur moet gaan betalen aangezien ik daar altijd gratis heb gewoond en jouw vader mij financieel ondersteunde.Heb geen geld nog inkomstenbron op straat ga ik ook niet ken mijn rechten.(…)’.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen -samengevat en na vermindering van eis- dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
A. [gedaagde] veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen en te verlaten door overgave van sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eisers] te stellen, bij gebreke waarvan [eisers] zelf tot ontruiming over kan gaan, op straffe van een dwangsom;
B. [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] een gebruiksvergoeding van € 650,00 per maand te betalen, vanaf 1 augustus 2023 en zolang [gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van de woning;
C. [gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten.
4.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid voorzieningenrechter5.1. [gedaagde] heeft allereerst naar voren gebracht dat [eisers] onterecht stellen dat sprake is van een mondelinge bruikleenovereenkomst. [gedaagde] is van mening dat sprake is van een huurovereenkomst. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [gedaagde] een kamerhuurovereenkomst d.d. 1 augustus 2019 overgelegd. [gedaagde] verzoekt de voorzieningenrechter om [eisers] niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen dan wel zich onbevoegd te verklaren, omdat de kantonrechter absoluut bevoegd is in huurgeschillen. [eisers] hebben daarentegen gesteld dat de voorzieningenrechter wel bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, wat volgt uit de grondslag van de vordering, te weten een bruikleenovereenkomst. Verder vinden [eisers] dat als hier al een discussie over zou zijn, dit voorafgaand aan de zitting bekend had moeten worden gemaakt, en niet pas tijdens de zitting.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 254 lid 5 Rv. zijn zowel de voorzieningenrechter als de kantonrechter bevoegd tot het geven van een voorlopige voorziening in zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld, zoals een zaak met betrekking tot een huurovereenkomst (artikel 93 Rv.). De voorzieningenrechter is dus bevoegd ook als er sprake is van een huurovereenkomst. Het beroep op onbevoegdheid faalt al op deze grond.
Huurovereenkomst of bruikleenovereenkomst?
5.3.
Een belangrijk verschil tussen een bruikleenovereenkomst en een huurovereenkomst betreft het al dan niet verschuldigd zijn van een tegenprestatie in ruil voor het gebruik van de woning. Bij een bruikleenovereenkomst gaat het om het in gebruik geven van de woning om niet, terwijl er bij een huurovereenkomst sprake is van een voldoende vastomlijnde tegenprestatie. Daarbij is niet doorslaggevend hoe de contractuele relatie door partijen is betiteld.
5.4.
Voor zover er al een huurovereenkomst aangenomen zou kunnen worden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [eisers] hebben als productie 11 een lijst van betalingen overgelegd, met daarop (ook) beschreven de bedragen die
[eiser 3] vanaf 2017 rechtstreeks op het ABN AMRO-bankrekeningnummer van [gedaagde] heeft overgemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter aan de hand van de door [eisers] overgelegde bankafschriften van [eiser 3] en de lijst met betalingen, een aantal betalingen aan [gedaagde] voorgehouden en die betalingen zijn door [gedaagde] bevestigd. De voorzieningenrechter neemt dan ook aan, ook vanwege een ontbrekende, gemotiveerde betwisting door [gedaagde] dat de lijst met betalingen aan haar niet klopt, dat het overzicht juist is. Uit de lijst volgt dat aan [gedaagde] vanaf 1 augustus 2019 tot en met 25 augustus 2023 ruim € 200.000,00 is betaald.
5.5.
De kamerhuurovereenkomst die door [gedaagde] is overgelegd, heeft een ingangsdatum van 1 augustus 2019. Ook heeft [gedaagde] twee kopie kwitanties overgelegd. De eerste is gedateerd 1 augustus 2019 en betreft een contante betaling aan [eiser 3] van € 350,00. De tweede betreft een betaling op 2 januari 2020 en vermeldt een bedrag van € 1.400,00. De betalingen betreffen volgens [gedaagde] de huur over de periode 1 augustus 2019 tot en met
31 december 2019 (5 x € 350,00).
Uit de lijst met betalingen volgt dat [eiser 3] in de periode augustus 2019 tot en met december 2019 allerlei bankbetalingen aan [gedaagde] (op haar ABN AMRO-bankrekening) heeft verricht en wel tot een totaalbedrag van € 13.665,00. De voorzieningenrechter acht het in het licht van deze betalingen aan [gedaagde] niet aannemelijk dat zij van haar kant op
1 augustus 2019 en op 2 januari 2020 twee contante betalingen ter zake van huur aan
[eiser 3] heeft verricht. Volgens [gedaagde] had zij in verband met het verkrijgen van een bijstandsuitkering bewijs van een huurovereenkomst nodig en is daarom de huurovereenkomst opgesteld en zijn de kwitanties geschreven. Daarvan uitgaande, zo oordeelt de voorzieningenrechter, had het meer voor de hand gelegen de huur via de bank te betalen omdat dat overtuigend(er) bewijs van de betalingen oplevert. Van belang is ook dat uit de betalingen aan [gedaagde] volgt, dat [eiser 3] eigenlijk de huur voor [gedaagde] aan zichzelf heeft betaald, mochten de contante betaling aan [eiser 3] daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Dat van een normale, zakelijke huurverhouding geen sprake is volgt uit het feit dat [eiser 3] de volledige woonlasten (ook bijvoorbeeld gebruik van energie en water) voor [gedaagde] betaalde en haar (meer dan) volledig onderhield, want pas sinds kort geniet [gedaagde] een bijstandsuitkering. Vast staat dat [gedaagde] na 2 januari 2020 geen bedragen meer aan [eiser 3] heeft betaald. Haar stelling dat zij in plaats daarvan op geld waardeerbare hand- en spandiensten verrichtte is ongeloofwaardig, omdat zij in de periode vanaf augustus 2019 tot augustus 2023 een zeer significant bedrag van
[eiser 3] heeft ontvangen dat evengoed als een (wel zeer ruime) vergoeding voor (eventueel) bewezen diensten aangemerkt zou kunnen worden. [gedaagde] stelt wel dat zij als tegenprestatie voor het woongenot hand- en spandiensten voor [eiser 3] heeft verricht die op geld waardeerbaar zijn, maar [gedaagde] heeft ook tot twee keer toe (productie 6, e-mail van 18 december 2018 en productie 5, e-mail van 27 december 2023) aan [eiser 1] geschreven dat zij gratis woont en nog nooit huur heeft hoeven te betalen. Die uitlatingen (hand- en spandiensten die op geld waardeerbaar zijn versus het geen huur hoeven te betalen) zijn strijdig met elkaar. De voorzieningenrechter is al met al van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat een (reële) huurovereenkomst met [eiser 3] is gesloten en als dat al wel het geval zou zijn, die huurovereenkomst begin 2020 stilzwijgend is omgezet in een bruikleenovereenkomst.
Opzegging5.6. Daarvan uitgaande oordeelt de voorzieningenrechter verder als volgt. [eisers] hebben de bruikleenovereenkomst opgezegd bij e-mailbericht van 5 december 2023. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] dit e-mailbericht heeft ontvangen. In die e-mail staat een ontruimingstermijn opgenomen van één maand, waarbij de termijn afloopt op
5 januari 2024. [eisers] hebben een geldige reden om de bruikleenovereenkomst op te zeggen: [eiser 3] is door de hoge betalingen aan [gedaagde] in financiële problemen gekomen. Het is daarom begrijpelijk en aanvaardbaar dat [eisers] de woning van
[eiser 3] wensen te verkopen, zodat de schulden die zijn ontstaan kunnen worden afbetaald. [eisers] hebben een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming. Dit betekent dat [gedaagde] de woning moet verlaten. Inmiddels zijn meerdere maanden na de e-mail van 5 december 2023 verstreken, zodat het redelijk is dat [gedaagde] binnen een afzienbare termijn de woning verlaat. Deze vordering tot ontruiming zal daarom worden toegewezen.
Ontruimingstermijn
5.7.
[eisers] vorderen een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis. [gedaagde] voert daartegen verweer en is van mening dat die termijn niet redelijk is.
De voorzieningenrechter ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om de ontruimingstermijn vast te stellen op zes weken na betekening van dit vonnis. De dwangsom zal worden toegewezen zoals gevorderd, als stimulans tot nakoming van de gegeven beslissing tot ontruiming.
Gebruiksvergoeding
5.8.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom (in deze zaak het betalen van een gebruiksvergoeding als schadevergoeding vanwege het niet ontruimen van de woning na de opzegging), is terughoudendheid op zijn plaats. Er moeten feiten en omstandigheden zijn die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn die feiten en omstandigheden niet aangevoerd. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
5.9.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld, tot op heden begroot op € 320,00 aan griffierecht, € 1.107,00 aan salaris advocaat, € 136,72 aan explootkosten en de nakosten van € 178,00.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zes weken na de dag van de betekening van dit vonnis de woning met aanhorigheden aan de [adres] met al de haren en het hare te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eisers] te stellen, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.741,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.