Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.[partij B 1] ,
[partij B 2],
3.[partij C 1] B.V.,
[partij C 2],
5.[partij D 1] B.V.,
[partij D 2]en
[partij D 3],
1.[partij C 1] B.V.,
[partij C 2],
eisende partijen in vrijwaring,
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
in relatie tot [partij C]te hebben onttrokken aan de bescherming van artikel 6:162 BW en dat dit niets zegt over de mogelijkheid dat [partij B 1] zelfstandig een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [partij A] . [partij A] wijst er ook op dat [partij B 1] jegens [partij A] een heel andere positie inneemt dan [partij C] , aangezien hij enig/zelfstandig bestuurder en dus onderdeel van [partij A] was en om die reden in staat was om de verhullingshandelingen uit te voeren die ervoor hebben gezorgd dat het onrechtmatig handelen inzake de spookfacturen van [partij C 1] bij [partij A] pas aan het licht is gekomen door het onderzoek van Signum Interfocus (hierna te noemen: SI). Uit het [partij C 1] -arrest volgt in wezen dat [partij C] als derde partijen erop mochten vertrouwen dat zij te maken hadden met de vennootschap [partij A] in plaats van met de persoon [partij B 1] en dit gaat ten aanzien van [partij B 1] niet op, aldus [partij A] . Volgens [partij A] geldt het voorgaande ook voor het onrechtmatig handelen van [partij B 1] inzake de spookfacturen van [partij D 1] .
beschouwing moeten worden gelaten. De overige facturen bedragen dus € 455.444,00. De op die facturen in rekening gebrachte btw bedraagt 21%. Dat is een bedrag van
[partij A] heeft zich in het kader van de onderbouwing van haar schade bij akte van 24 februari 2021 op het standpunt gesteld dat zij de op de spookfacturen vermelde btw aanvankelijk in vooraftrek heeft genomen, maar deze inmiddels heeft moeten terugbetalen aan de Belastingdienst. Ter onderbouwing van die stelling heeft [partij A] verwezen naar door haar zelf opgesteld overzichten en naar naheffingsaanslagen d.d. 30 december 2020 van de Belastingdienst. De rechtbank is met [partij C 1] en [partij D 1] van oordeel dat uit deze stukken onvoldoende blijkt dat deze naheffingsaanslagen (ook) betrekking hebben op de op de spookfacturen vermelde btw. Zij gaat er daarom van uit dat [partij A] die btw niet heeft terugbetaald aan de Belastingdienst. Gelet hierop acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om [partij C 1] en [partij D 1] te veroordelen tot terugbetaling van de btw aan [partij A] . Dit zou namelijk betekenen dat [partij A] voordeel behaalt uit de constructie met de spookfacturen, terwijl aangenomen moet worden dat [partij C 1] en [partij D 1] de van [partij A] ontvangen btw als omzetbelasting aan de Belastingdienst hebben afgedragen.
tegenover [partij A]ter zake van die handel een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. [partij A] kan dus jegens [partij B 1] geen aanspraak maken op betaling van schadevergoeding uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Niet op grond van artikel 2:9 BW en evenmin op grond van artikel 6:162 BW.