ECLI:NL:RBOVE:2024:1996

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
10727685 \ CV EXPL 23-3768
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor kredietverplichtingen en de aard van borgstelling

In deze zaak heeft ABN AMRO BANK N.V. een krediet verstrekt aan [bedrijf 1] B.V., waarbij [gedaagde] zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de terugbetaling van het krediet. Na de ontbinding van [bedrijf 1] B.V. en het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen, heeft ABN AMRO [gedaagde] aangesproken voor de terugbetaling. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat er sprake is van een particuliere borgstelling, wat zou betekenen dat er een maximumbedrag geldt waarvoor hij aansprakelijk is. De kantonrechter oordeelt echter dat de borgstelling zakelijk van aard is, omdat het krediet bedoeld was voor de bedrijfsuitoefening van [bedrijf 1]. De kantonrechter wijst de vordering van ABN AMRO toe, waarbij [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 24.956,36, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] in verzuim is geraakt en dat de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten terecht is. De uitspraak is gedaan op 9 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10727685 \ CV EXPL 23-3768
Vonnis van 9 april 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ABN AMRO,
gemachtigde: mr. R. Dijkema,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.B. Craanen.

1.De zaak in het kort

1.1.
ABN AMRO heeft een krediet verstrekt aan [bedrijf 1] B.V. [gedaagde] heeft zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het terugbetalen van het krediet. Omdat [bedrijf 1] B.V. is ontbonden en niet aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, is [gedaagde] door ABN AMRO aangesproken om de schuld terug te betalen. [gedaagde] stelt dat sprake is van een particuliere borgstelling. Dit heeft volgens [gedaagde] tot gevolg dat er een maximumbedrag geldt waarvoor de borg is aangegaan. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet en wijst de vordering van ABN AMRO toe. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 november 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 februari 2024;
  • de akte uitlaten en overlegging producties van [gedaagde];
  • de antwoordakte van ABN AMRO.
2.2.
Ten slotte is bepaald dat de kantonrechter vandaag uitspraak zal doen.

3.De feiten

3.1.
Op 20 augustus 2008 heeft ABN AMRO een kredietovereenkomst gesloten met [bedrijf 1] B.V. (hierna: ‘[bedrijf 1]’) op basis waarvan ABN AMRO aan [bedrijf 1] een krediet heeft verstrekt ter hoogte van € 20.000,00 tegen een rentepercentage van 10,50% per jaar.
3.2.
In de kredietovereenkomst staat vermeld dat het krediet “
dient ter financiering van de bedrijfsuitoefening van de Kredietnemer.”
3.3.
Onder ‘zekerheden en verklaringen’ vermeldt de kredietovereenkomst het volgende:

Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van:
[gedaagde] wonende te DEVENTER,
(“Hoofdelijk Medeschuldenaar”).
3.4.
[bedrijf 1] is op 19 juli 2018 ontbonden.
3.5.
Als gevolg van de ontbinding van [bedrijf 1] en het niet terugbetalen van het krediet, heeft ABN AMRO (via haar incasso-gemachtigde) de kredietovereenkomst op 18 december 2018 per brief aan [bedrijf 1] opgezegd. In de brief verzoekt ABN AMRO [bedrijf 1] uiterlijk 1 januari 2019 een bedrag van € 21.804,42 (€ 20.617,41 aan krediet en contractuele rente plus incassokosten van € 1.187,01) te betalen. Eenzelfde brief stuurt ABN AMRO op 18 december 2018 naar het adres van [gedaagde] aan de [adres].
3.6.
[gedaagde] betaalt niet. Per brief van 26 september 2022 en 29 augustus 2023 sommeert ABN AMRO [gedaagde] om het inmiddels opgelopen bedrag van € 22.439,45 te betalen. Ook hierna gaat [gedaagde] niet over tot betaling.

4.Het geschil

4.1.
ABN AMRO vordert, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 24.956,36 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2023. ABN AMRO vordert ook dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van ABN AMRO, dan wel tot ontzegging of afwijzing van de vorderingen van ABN AMRO, althans het bedrag dat terugbetaald moet worden, vast te stellen op € 20.000,00. Daarnaast vordert [gedaagde] een proceskostenveroordeling die de kantonrechter rechtens acht.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is voor de beslissing van de kantonrechter, verder ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen ABN AMRO en [gedaagde] is niet in geschil dat ABN AMRO en [bedrijf 1] een kredietovereenkomst hebben gesloten en [gedaagde] zich borg heeft gesteld voor het krediet. Waarover partijen het niet eens zijn, is de aard van de borgstelling.
5.2.
Volgens ABN AMRO is sprake van een zakelijke borgstelling. Dit volgt uit de kredietovereenkomst en uit het feit dat [gedaagde] zowel bestuurder als aandeelhouder van [bedrijf 1] was, aldus ABN AMRO.
5.3.
[gedaagde] stelt dat hij zich borg heeft gesteld als natuurlijke persoon die in lijn met artikel 7:857 BW niet handelde in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en ook niet handelende ten behoeve van de normale uitoefening van een bedrijf waarvan hij bestuurder was of een meerderheid van de aandelen had. Het krediet dat [bedrijf 1] ontving, was volgens [gedaagde] bedoeld voor het verkrijgen van een meerderheid in de aandelen van [bedrijf 2] B.V. (hierna: ‘[bedrijf 2]’), een hobby van [gedaagde]. Deze besloten vennootschap wilde een nieuwe smaak van een exotisch bier op de markt brengen, terwijl de bedrijfsoefening van [bedrijf 1] zag op – kort gezegd – het ondernemen en adviseren in duurzame energie(systemen). Het krediet is dan ook niet aangegaan in het kader van de normale bedrijfsuitoefening van [bedrijf 1]. Door persoonlijk borg te staan, geldt op grond van artikel 7:858 BW dat de borg alleen geldig is tot het in de kredietovereenkomst vermelde bedrag van € 20.000,00, aldus [gedaagde].
Particuliere borgstelling is niet komen vast te staan
5.4.
De kantonrechter constateert dat de letterlijke tekst van de kredietovereenkomst vermeldt dat het krediet bedoeld is ter financiering van de bedrijfsuitoefening van [bedrijf 1]. Dit duidt op een zakelijke borgstelling. Tegelijkertijd komt het bij de uitleg van een overeenkomst niet alleen aan op de letterlijke tekst, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.5.
Dat er feiten en omstandigheden zijn die duiden op en andere bedoeling dan het aangaan van een zakelijke borgstelling, is niet gebleken. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard steeds transparant te zijn geweest tegen ABN AMRO over het doel van het krediet, namelijk de aankoop van aandelen in [bedrijf 2], maar zich niet meer te kunnen herinneren of hierover iets op papier is gezet of dat er van de kredietovereenkomst afwijkende (mondelinge) afspraken zijn gemaakt. Dat sprake is van een particuliere borgstelling heeft [gedaagde] ook anderszins niet kunnen onderbouwen. [gedaagde] heeft aangegeven niet (meer) te beschikken over de (ver)koopakte of bankafschriften waaruit blijkt dat het bedrag van € 20.000,00 door [bedrijf 1] is betaald.
5.6.
Dit leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] zich als particuliere borg verbonden heeft tot terugbetaling van het krediet en de daaraan verbonden kosten. Artikel 7:858 BW, waarop [gedaagde] een beroep doet, is in dit geval niet van toepassing. Er geldt geen maximumbedrag waarvoor de borg is aangegaan.
[gedaagde] is op 1 januari 2019 in verzuim geraakt
5.7.
In het door ABN AMRO gevorderde bedrag van € 24.956,36 ligt een bedrag aan wettelijke rente besloten, berekend tussen 1 januari 2019 en 13 september 2023 ter hoogte van € 2.516,91.
5.8.
[gedaagde] betwist de brief van 18 december 2018 te hebben ontvangen en daarmee dat het verzuim per 1 januari 2019 is ingetreden. Bij akte heeft [gedaagde] een uittreksel van het BRP overgelegd waaruit volgt dat hij op 18 december 2018 niet op het adres stond ingeschreven waarnaar ABN AMRO haar brief heeft gestuurd.
5.9.
ABN AMRO beroept zich in dat kader op artikel 6 van haar algemene voorwaarden:

Artikel 6. Adresopgave door de cliënt.
De cliënt dient de bank mee te delen naar welk adres voor hem bestemde stukken gezonden dienen te worden. Adreswijzigingen dient de cliënt schriftelijk mee te delen.”
5.10.
Aangezien [gedaagde] bestuurder als ook aandeelhouder was van [bedrijf 1] en [gedaagde] zich borg heeft gesteld, stelt ABN AMRO dat onder ‘cliënt’ ook [gedaagde] zelf moet worden verstaan. [gedaagde] betwist dit omdat volgens hem sprake is van particuliere borgstelling.
5.11.
De kantonrechter is hiervoor reeds tot de conclusie gekomen dat sprake is van een zakelijke borgstelling. De kantonrechter volgt ABN AMRO dan ook in haar standpunt dat de algemene voorwaarden op [gedaagde] van toepassing zijn. Op grond van artikel 6 van deze algemene voorwaarden was [gedaagde] verplicht zijn adreswijziging aan ABN AMRO door te geven. Dit heeft [gedaagde] nagelaten en de gevolgen daarvan komen voor zijn rekening.
5.12.
[gedaagde] is per 1 januari 2019 in verzuim geraakt en vanaf deze datum de wettelijke rente verschuldigd.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
5.13.
ABN AMRO heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat in het bedrag van € 24.956,36 ook buitengerechtelijke incassokosten opgenomen zijn. [gedaagde] betwist de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten als deze hoger zijn dan de wettelijke staffel. De kantonrechter constateert dat het door ABN AMRO gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.187,01 berekend is aan de hand van de hoofdsom van € 20.617,41 en daarmee in lijn is met de staffel en het maximum zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitenrechtelijke incassokosten. De vordering van ABN AMRO tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen.
De vorderingen van ABN AMRO worden toegewezen
5.14.
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter de vordering tot betaling van € 24.956,36 toe. De kantonrechter wijst de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2023 eveneens toe.
Koonstra moet de proceskosten van ABN AMRO betalen
5.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ABN AMRO worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.357,50
(2,5 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(1/2 × salaris gemachtigde met een maximum van € 135,00)
Totaal
3.006,98
5.16.
Met betrekking tot de nakosten oordeelt de kantonrechter dat als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet en het vonnis vervolgens wordt betekend, [gedaagde] ook de kosten van betekening (inclusief btw) moet betalen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad wordt toegewezen
5.17.
De toegewezen vorderingen worden zoals door ABN AMRO gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN AMRO te betalen een bedrag van € 24.956,36 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 13 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN AMRO de proceskosten van € 3.006,98 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening (inclusief btw) als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.