7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten een groot aantal (omgebouwde) wapens, (bewerkte) munitie en onderdelen van wapens in zijn bezit gehad. Het ongecontroleerde bezit en de daarmee vaak gepaard gaande ondeugdelijke opslag van vuurwapens brengt grote risico’s voor de veiligheid met zich. Het bezit van wapens brengt onder burgers verder gevoelens van onveiligheid teweeg en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Bovendien is het algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met ernstige gevolgen voor anderen.
Daarnaast hebben verdachte en zijn medeverdachten zelf munitie bewerkt en (gas)alarmpistolen omgebouwd naar scherp schietende vuurwapens en hebben zij daar een beroep of gewoonte van gemaakt. Daarmee hebben verdachte en zijn medeverdachten een bijdrage geleverd aan het makkelijker beschikbaar maken van vuurwapens en mogelijk zelfs schietpartijen en/of liquidaties gefaciliteerd. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het ongeoorloofde gebruik daarvan, in samenhang bezien met het hoge gevaarzettende karakter daarvan, is de rechtbank van oordeel dat daartegen streng dient te worden opgetreden.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 1 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte recent, te weten in maart 2023, door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld voor (onder meer) overtreding van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapporten, te weten:
In verband met de onderhavige zaak:
- het rapport van Reclassering Nederland van 28 februari 2024, ondertekend door
[naam 2], reclasseringswerker, en [naam 3], unitmanager;
In verband met de zaak in maart 2023:
- het rapport van Reclassering Nederland van 9 februari 2023, ondertekend door
[naam 4], reclasseringswerker, en [naam 5], unitmanager;
- het rapport van Pro Justitia van 6 februari 2023, opgemaakt en ondertekend door R.J.L. Keulers, GZ-psycholoog;
- het rapport van Pro Justitia van 6 februari 2023, opgemaakt en ondertekend door R.J.L. Keulers, GZ-psycholoog;
- het rapport van Pro Justitia van 25 oktober 2021, opgemaakt en ondertekend door W. van der Meer, orthopedagoog-generalist.
In de rapporten van Reclassering Nederland is te lezen dat verdachte daar niet tot nauwelijks inhoudelijk heeft verklaard over de strafbare feiten waarvan hij werd verdacht. Over de onderhavige feiten heeft hij verklaard zich niet te kunnen vinden in de verdenkingen. De reclassering heeft echter vastgesteld dat verdachte sinds 2020 met regelmaat in aanraking is geweest met politie en justitie. De frequentie daarvan en de ernst van de feiten, maken dat de reclassering grote zorgen heeft over de ontwikkelingen rondom verdachte. In de loop der jaren is bemoeienis geweest vanuit zowel de jeugdreclassering als volwassenreclassering, waarbij veelal een pedagogische benadering werd toegepast, vanwege de jonge leeftijd van verdachte, zijn belaste verleden en zijn problematiek. Die problematiek bestaat onder meer uit een verstoorde hechting en een verstoorde sociaal-emotionele ontwikkeling. In het reclasseringstraject dat volgde na het vonnis van maart 2023 hield verdachte zich aan de bijzondere voorwaarden en afspraken met de reclassering. Ook toonde hij zich gemotiveerd ten aanzien van gedragsverandering en was hij goed in contact met toezichthouder en de overige betrokken hulpverlening. Verdachte woonde in een begeleide woonvorm in Den Haag, had werk, was met de betrokken hulpverlening bezig met het treffen van betalingsregelingen, wekte de indruk pro-sociale contacten op te bouwen en pro-criminele contacten te mijden en volgde een behandeling. Nu verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten komt de reclassering tot de conclusie dat verdachte, ondanks de intensieve inzet van de reclassering en de betrokken hulpverlening, geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn delictgedrag en geen opening van zaken heeft gegeven. De reclassering ziet voorts risico’s op meerdere leefgebieden, waaronder het negatief sociaal netwerk van verdachte en zijn psychosociaal functioneren. Het is volgens de reclassering de vraag in hoeverre zij invloed heeft op gedragsverandering en risicobeheersing. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn uitgesproken wens om een delictvrij leven te leiden, adviseert de reclassering echter ofwel een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, ofwel, bij veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf, in het kader van detentiefasering verdere reclasseringsbemoeienis te bekijken.
In de rapporten, opgemaakt door R.J.L Keulers, is onder meer te lezen dat bij verdachte geen psychische stoornis of verstandelijke handicap werd vastgesteld. Wel lijkt sprake van een mogelijke antisociale ontwikkeling, beperkte coping vaardigheden en een disharmonisch intelligentieprofiel, hetgeen zich uit in beperkingen in het probleemoplossend vermogen.
Ook in het rapport van W. van der Meer is te lezen dat bij verdachte sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. Wat betreft zijn sociaal-emotionele ontwikkeling wordt gezien dat verdachte zich als kind zonder veel problemen heeft ontwikkeld. Aan het einde van de basisschool was er sprake van kleine problemen, zoals betrokkenheid bij ruzies op school. Vanaf de middelbare school verergerden de problemen geleidelijk aan. Verdachte ging steeds meer zijn eigen gang. Hij bracht veel tijd door op straat en leek zich aangetrokken te voelen tot meer antisociale jongeren. Toen hij afhankelijk werd van een woning waarvan hij de kosten niet kon betalen, raakte hij steeds verder in de problemen. Verdachte had al langer een crimineel netwerk en naar eigen zeggen was het niet moeilijk om geld te verdienen met criminele activiteiten. Hij geeft aan dat hij in de overlevingsstand stond waardoor hij niet goed nadacht. Hij was gefocust op zijn financiën en was bereid ver te gaan om zijn kosten te kunnen betalen. Hier worden beperkingen in het probleemoplossend vermogen en de coping vaardigheden van verdachte zichtbaar.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige strafbare feiten. Dat heeft hij gedaan terwijl hij kort daarvoor door de rechtbank Amsterdam werd veroordeeld voor (onder meer) een soortgelijk strafbaar feit. In deze zaak heeft verdachte ter terechtzitting (deels) opening van zaken gegeven. Hij heeft daarbij ook verklaard over het criminele netwerk waarin hij verzeild raakte en de moeilijkheden die daarbij kwamen kijken. Hoewel de rechtbank niet blind is voor het feit dat het moeilijk is en soms onmogelijk lijkt om uit het criminele circuit te stappen, weegt zij deze omstandigheden niet in strafverminderende zin mee. Van de rechtbank Amsterdam kreeg verdachte in
maart 2023 de kans zijn leven op de rit te krijgen door middel van intensieve begeleiding en reclasseringstoezicht. De rechtbank stelt vast dat verdachte die kans onbenut heeft gelaten en slechts een paar maanden later opnieuw ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Mede gelet op de ernst van deze feiten zal de rechtbank verdachte niet nogmaals een dergelijke kans bieden. De rechtbank is van oordeel dat thans niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren opleggen. Dat is een jaar minder dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uitgaat van twee bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet geen aanleiding daarnaast nog een geldboete op te leggen, mede gelet op de door de officier van justitie aangekondigde ontnemingsprocedure.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.