3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de hieronder opgenomen feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelenzijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De feiten en omstandigheden
Aangeefster [slachtoffer] verklaart dat zij op 7 oktober 2022 omstreeks 15:00 uur is gebeld door een persoon die zich voorstelde als ‘[alias 1]’. Tijdens dit telefoongesprek geeft die persoon aan dat hij voor een speciaal team werkt dat cybercriminaliteit tegengaat. Hij meldt aan aangeefster dat er een virus (een malware) in haar systemen zit en dat iemand geld van haar rekening probeert over te boeken. Om dit virus te stoppen, moet het speciale team in de systemen van aangeefster kunnen komen. Dit is gemakkelijker als aangeefster haar codes geeft. Aangeefster spreekt via de telefoon de (pin)codes in van vier van haar bankpassen. Ook geeft zij de inloggegevens van haar laptop, telefoon, en iPad en bankierenapps. ‘[alias 1]’ meldt dat een medewerker van een speciaal ICT-team, ‘[alias 2]’, zal komen om de geïnfecteerde goederen op te halen. Als die ‘[alias 2]’ bij aangeefster aan de deur staat, moet zij hem vragen naar zijn verificatiecode. Aangeefster moet alle pasjes in een enveloppe doen en deze vervolgens samen met haar laptop, telefoon en iPad in een tas doen en klaarleggen. Aangeefster ziet omstreeks 18:50 uur een zwarte auto langs haar woning in Dalfsen rijden. Even later loopt een jongen haar oprit op. Aangeefster loopt met de tas naar buiten en geeft de tas met spullen mee aan deze man.
De volgende dag ziet aangeefster dat meerdere bedragen van haar rekeningen zijn afgeschreven. Er blijkt in de periode van 7 oktober 2022 om 19.38 uur tot en met 8 oktober 2022 om 16.19 uur in Dalfsen, Olst, Rotterdam en in Frankrijk met haar bankpas geld op te zijn genomen of te zijn gepind. Zo worden van haar creditcard de volgende bedragen op de hierna genoemde data met tijdstippen gepind. Op 7 oktober 2022 wordt bij een pinautomaat in Dalfsen om 19:38 uur € 300,-- gepind, en daarna nog eens om 19:39 uur en 19:40 uur. Op diezelfde avond wordt bij een pinautomaat in Rotterdam om 23:00 uur € 200,-- en om 23:01 uur € 100,-- gepind. In de daaropvolgende nacht, op 8 oktober 2022, wordt bij een andere pinautomaat in Rotterdam om 00:36 uur € 1.000,-- en om 00:37 uur € 150,-- gepind. Vervolgens wordt ’s middags om 12:22 uur bij een tankstation in Frankrijk € 2,80 gepind, en om 15:28 uur € 1.885,-- en om 16:19 uur € 700,-- bij kledingwinkels in Parijs.Ten behoeve van haar aangifte van bankpas-/helpdeskfraude heeft aangeefster nadien onder meer de afschriften van haar rekeningnummers aan de politie overgelegd, waaronder een bankafschrift van het rekeningnummer [rekeningnummer] met geldtransacties in Olst (op 7 oktober 2022 om 20:24 € 950,-- en 20:26 uur € 950,--) en Rotterdam (op 8 oktober 2022 om 00:20 uur € 950,--).Gebleken is dat met de door aangeefster afgegeven bankpassen in totaal een bedrag van € 6.780,-- is gepind.
Van laatstgenoemde pintransacties in Olst en Rotterdam zijn camerabeelden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat op die beelden onder meer een brildragend donkergekleurde man te zien is, met een brede neus, volle lippen, een lichtelijk baardje. [verbalisant 1] ziet dat de betreffende man meerdere keren een pas aanbiedt en daarbij verschillende keren op zijn telefoon kijkt of die erbij pakt.Hij heeft de man op deze camerabeelden herkend als zijnde verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] kent verdachte vanuit zijn werkzaamheden; hij heeft verdachte op 21 juli 2022 aangehouden en vervoerd naar Zwolle en hem daarbij in totaal meer dan een uur gezien. [verbalisant 1] verklaart dat hij verdachte direct herkende aan zijn gezicht; de deels onvolledige baardgroei aan de rechterzijde, deze is kenmerkend, de volle lippen, de neus en de oogverhouding tot het gezicht.
Daarnaast hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] aan de hand van dezelfde fotobladen als die verbalisant [verbalisant 1] bij zijn herkenning heeft gevoegd, de man op die stills herkend als verdachte. Ook zij kennen verdachte vanuit hun werkzaamheden; zij waren betrokken bij de aanhouding van verdachte in juli 2022 en hebben verdachte toen enige tijd gezien, en herkennen verdachte, onafhankelijk van elkaar en zonder dat zij de beschikking hadden over voorinformatie, aan zijn gezicht, neus, volle lippen en baardgroei, in het bijzonder wat betreft het rechterzijaanzicht waarop te zien is dat er een klein gedeelte van de baard mist qua haargroei.
Overwegingen en conclusies
Herkenningen van verdachte
De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat voornoemde herkenningen door de verbalisanten voldoende betrouwbaar zijn en bezigt deze dan ook voor het bewijs. De rechtbank overweegt hiertoe dat alle drie de verbalisanten afzonderlijk van elkaar verklaren waaraan zij verdachte herkennen en waarom zij zeker zijn in de herkenning van verdachte. Alle drie de verbalisanten beschrijven dezelfde specifieke gezichtskenmerken van verdachte en verklaren dat zij hem daaraan herkennen omdat zij hem in juli 2022 fysiek hebben gezien bij zijn aanhouding. De rechtbank acht de genoemde stills overigens ook van voldoende kwaliteit om een herkenning op te kunnen baseren. Bovendien geldt dat de herkenningen niet alleen aan de hand van (een aandachtvestiging in de vorm van) stills hebben plaatsgevonden. Eén van de verbalisanten heeft ook de diverse bewegende videobeelden (waarvan de stills zijn gemaakt) bekeken die tot de herkenning van verdachte hebben geleid. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
Ook wijst de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw tot het laten verrichten van een gezichtsvergelijkend onderzoek af. Omdat de rechtbank geen enkele reden heeft om aan de herkenningen door verbalisanten te twijfelen, is van de noodzaak van een gezichtsvergelijkend onderzoek niet gebleken. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat het nader horen van voornoemde verbalisanten noodzakelijk is.
Ten aanzien van feit 2: de diefstal door middel van valse sleutels
De rechtbank stelt op basis van voormelde herkenningen door de verbalisanten vast dat het verdachte is geweest die te zien is op voornoemde camerabeelden van de pintransacties bij de geldautomaat in Olst op 7 oktober 2022 om 20:24 uur en 20:26 uur en de geldautomaat in Rotterdam op 8 oktober 2022 om 00:20 uur. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, ook vast dat aangeefster in Dalfsen woonachtig is, zij op 7 oktober omstreeks 18:50 uur onder meer haar pinpas met rekeningnummer [rekeningnummer] aan ‘[alias 2]’ heeft afgegeven, en dat nog geen uur later, meerdere pintransacties bij een pinautomaat in Dalfsen worden verricht. Diezelfde avond en de daaropvolgende nacht worden, binnen een kort tijdsbestek, meerdere pintransacties verricht in Olst en Rotterdam. In de middag van 8 oktober 2022 worden vervolgens meerdere pintransacties in Frankrijk verricht.
Verdachte heeft voor genoemde feiten en omstandigheden geen ontzenuwende verklaring gegeven, terwijl dit naar het oordeel van de rechtbank wel van hem mocht worden verlangd. Gezien het zeer korte tijdsverloop tussen de veelvuldig verrichte pintransacties in Dalfsen en de overige pintransacties die met genoemde pinpas van aangeefster zijn verricht, stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook de overige met die pinpas verrichte transacties in Nederland en Frankrijk heeft verricht. Dit maakt dat verdachte in totaal ten minste een bedrag van € 6.780,-- van aangeefster heeft weggenomen.
De rechtbank acht de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal door middel van valse sleutels wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 primair: medeplegen van oplichting
Gelet op al het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank ook tot het oordeel dat verdachte op 7 oktober 2022 samen met (een) ander(en) aangeefster heeft bewogen tot de afgifte van haar pinpassen en gegevensdragers. Door verdachte en zijn mededaders is daartoe gebruikgemaakt van een valse hoedanigheid door zich in strijd met de waarheid voor te doen als een medewerker van een speciaal team dat cybercriminaliteit tegengaat die voornemens was om aangeefster vanwege een virus (een malware) in haar systeem te helpen en waarbij de werkwijze onder meer bestond uit het afgeven van de (pin)codes van vier van haar bankpassen en inloggegevens van haar laptop, telefoon, iPad en bankierenapps. Met de door aangeefster afgegeven bankpassen zijn vervolgens binnen een zeer kort tijdsbestek veelvuldig pintransacties verricht. Hieruit volgt dat verdachte en zijn mededader(s) bij aangeefster een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wilde(n) roepen met betrekking tot de persoon die aangeefster belde en haar spullen afnam (qua hoedanigheid) om daarvan misbruik te maken. Hierbij is aldus gebruik gemaakt van het oplichtingsmiddel ‘het aannemen van een valse hoedanigheid’, wat maakt dat sprake is geweest van een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen en dit handelen daarom als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden geduid.
De wijze waarop aangeefster is opgelicht, kenmerkt zich door een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen in ieder geval twee personen. Dit volgt ook uit de verklaring van aangeefster; terwijl zij nog met de ene persoon een telefoongesprek voerde, haalde de andere persoon haar spullen op. Gelet op de zeer korte tijdspanne tussen deze oplichting en het pinnen met de door oplichting verkregen bankpassen en het feit dat verdachte degene is geweest die met die bankpassen heeft gepind, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven andere(n).
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.