ECLI:NL:RBOVE:2024:1942

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
10305336 CV EXPL 23-309
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldlening en bewijsvoering door gedaagde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 26 maart 2024, gaat het om de terugbetaling van een geldlening van € 3.400,00. De eisende partijen, bestaande uit twee eisers, hebben de gedaagde partij aangesproken op de terugbetaling van deze lening. De gedaagde had de mogelijkheid gekregen om te bewijzen dat hij de lening al had terugbetaald, maar is hierin niet geslaagd. De kantonrechter, mr. A.M.S. Kuipers, heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de lening was terugbetaald. De getuige van de gedaagde, de partner van de gedaagde, heeft verklaard dat hij het bedrag contant aan de gedaagde heeft gegeven, maar deze verklaring werd niet ondersteund door de verklaring van de eisende partij, die stelde dat zij geen betaling had ontvangen. De kantonrechter hechtte meer waarde aan de verklaring van de eisende partij, vooral gezien de inconsistenties in de verklaring van de getuige van de gedaagde. Hierdoor werd de vordering van de eisers tot terugbetaling van de lening toegewezen, inclusief wettelijke rente en vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.458,16 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 10305336 CV EXPL 23-309
Vonnis van 26 maart 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. [eiser] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partijen, hierna te noemen: [eisers]
gemachtigde: M. Steghuis,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 juli 203;
- de processenverbaal van de getuigenverhoren d.d. 13 november 2023 en 18 februari 2024.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar en handhaaft hetgeen bij voormeld tussenvonnis is overwogen.
2.2.
Bij voormeld vonnis is [gedaagde] toegelaten tot het bewijs dat het bedrag van € 3.400,00 contant aan [eisers] is terugbetaald. [gedaagde] heeft daartoe één getuige doen horen: de heer [naam] , de partner van [gedaagde] , hierna te noemen: [naam] . In contra-enquête hebben [eisers] ook één getuige doen horen: [eiseres] , partijgetuige sub 1. Van de afgelegde verklaringen zijn processen-verbaal opgemaakt die zich bij de stukken bevinden.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] op basis van de afgelegde verklaringen en de overgelegde producties, in onderlinge samenhang bezien, niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4.
[naam] heeft verklaard dat zijn partner, [gedaagde] , hem eind juli/begin augustus 2022 heeft verteld dat zij problemen heeft met de terugbetaling van een geldlening. Van deze geldlening was hij niet op de hoogte en hij weet ook niet waarvoor het geld is geleend. Volgens zijn verklaring heeft hij toen hij hoorde van problemen met de terugbetaling, het bedrag van de geldlening van € 3.400,00 in een enveloppe gestopt, deze enveloppe aan [gedaagde] gegeven en is hij met haar in de auto naar het adres van [eiseres] gereden. [naam] kon toen zien dat [gedaagde] aan de deur was bij een hoekhuis aan de [adres] . Hij kon niet zien wie er nog meer aan de deur was. [gedaagde] was binnen een minuut terug en vertelede desgevraagd dat het gelukt was. Tegenover de verklaring van [naam] staat de verklaring van [eiseres] . [eiseres] is weliswaar partijgetuige maar gelet op het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv. komt aan deze verklaring in contra-enquête vrije bewijskracht toe. [eiseres] heeft verklaard dat zij geen enveloppe heeft gekregen met daarin een bedrag van € 3.400,00.
2.5.
De kantonrechter hecht meer waarde aan de verklaring van [eiseres] dan aan de verklaring van [naam] . De reden hiervoor is dat de verklaring van [naam] dat het bedrag van de geldlening ad € 3.4000,00 eind juli/begin augustus 2022 zou zijn terugbetaald, niet goed te rijmen is met het e-mailbericht [1] van [naam] van 2 december 2022 om 10:38 uur aan de deurwaarder. In dit e-mailbericht vermeldt hij onder meer dat de lening volgens zijn vriendin al helemaal is afbetaald en dat hij ‘trouwens helemaal niet op de hoogte [is] gebracht van enige leningen’. Het is op z’n minst bijzonder te noemen dat hij dit schrijft als enkele maanden daarvoor een bedrag van € 3.4000,00 zou zijn overhandigd aan [eiseres] . Ook de hierop volgende e-mail van [naam] van dezelfde datum en anderhalf uur later is vreemd in het licht van de door hem afgelegde verklaring. Het had dan toch voor de hand gelegen dat [naam] in dit bericht vermeld zou hebben dat een bedrag van € 3.400,00 eind juli/begin augustus 2022 zou zijn betaald zoals hij ten overstaan van de kantonrechter als getuige heeft verklaard. Bovendien kan de kantonrechter niet begrijpen waartoe het geweld in september 2022 jegens [eiser] diende [2] als het betreffende bedrag kort daarvoor al voldaan zou zijn.
2.6.
Kortom, de kantonrechter kan aan de verklaring van [naam] niet die waarde hechten die zijn partner, [gedaagde] , daaraan kennelijk wel hecht. Dit betekent dat [gedaagde] niet is geslaagd in het bewijs zodat in rechte niet aannemelijk is gemaakt dat het restantbedrag van lening ad € 3.400,00 is terugbetaald. Dit betekent dat de vordering van [eisers] tot veroordeling van [gedaagde] om aan hen een bedrag van € 3.400,00 te betalen, toewijsbaar is.
2.7.
Ook de gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, evenals de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden.
2.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [eisers] als volgt vastgesteld:
- dagvaarding € 130,66
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 948,50
- nakosten €
135,00(plus eventuele verhoging)
Totaal € 1.458,16

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers] te betalen een bedrag van € 3.979,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.400,00 vanaf 19 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 1.458,16, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.

Voetnoten

1.Als reactie op het e-mailbericht van de deurwaarden dat van een lening van € 7.700,00 een bedrag van € 3.400,00 nog zou openstaan.
2.Nog afgezien van de omstandigheid dat geweld natuurlijk nooit ergens toe dient.