ECLI:NL:RBOVE:2024:1929
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de wijziging van de IVA-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van een kozijnenmaker/spuiter
In deze zaak gaat het om een in 1964 geboren man (eiser), die voor het laatst werkzaam is geweest als kozijnenmaker/spuiter. Het UWV heeft hem met ingang van 20 januari 2022 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 69,13%. Toen de man wegens toegenomen klachten een herbeoordeling had aangevraagd, heeft het UWV hem met ingang van 2 maart 2023 een IVA-uitkering toegekend. De man had vervolgens bezwaar tegen de ingangsdatum van die IVA-uitkering. Toen het UWV daarop nader onderzoek verrichtte, heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 maart 2023 naar beneden bijgesteld tot 68,50%. De man is daartegen in beroep gegaan. De rechtbank komt in deze procedure tot het oordeel dat het UWV hiertoe kon en mocht besluiten en verklaart het beroep van de man daarom ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 maart 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelt dat het UWV de wijziging van de IVA-uitkering terecht heeft doorgevoerd, en dat de medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid correct is uitgevoerd. Eiser heeft aangevoerd dat zijn gezondheidsklachten onvoldoende zijn meegewogen, maar de rechtbank concludeert dat de door het UWV geselecteerde voorbeeldfuncties passend zijn bij de vastgestelde beperkingen. De rechtbank wijst erop dat eiser de mogelijkheid heeft om een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid te doen bij het UWV, en dat er in 2025 een herbeoordeling zal plaatsvinden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. F. Koster, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier.