ECLI:NL:RBOVE:2024:1914

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
18.003782.23 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige door leidinggevende

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig is bevonden aan ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1979, was als leidinggevende en stagebegeleider verbonden aan het bedrijf waar het slachtoffer, een vijftienjarige, stage liep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 november 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder seksueel binnendringen, met het slachtoffer. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, en heeft een contactverbod met het slachtoffer opgelegd. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 3.500,- te betalen aan de benadeelde partij, die de wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer is. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de gevolgen die het feit voor hem heeft gehad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 18.003782.23 (P)
Datum vonnis: 9 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1979 in [geboorteplaats 1],
wonende aan het [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. B.A.E.J. Koster, advocaat in Groningen, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij door mr. R.M. IJbema is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat verdachte op 12 november 2022 ontucht, waaronder ook seksueel binnendringen, heeft gepleegd met [slachtoffer] ([slachtoffer]). [slachtoffer] was toen vijftien jaar oud. Verdachte was haar leidinggevende en stagebegeleider en heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij, op of omstreeks 12 november 2022 te Assen,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten:
- het (tong)zoenen van voornoemde [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen en/of vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes,

vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer] en/of

- het duwen/brengen van zijn, verdachtes tong/mond tussen de schaamlippen

en/of in de vagina van voornoemde [slachtoffer] en/of

- het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van
voornoemde [slachtoffer],
terwijl voornoemde [slachtoffer] zijn, verdachtes, minderjarige ondergeschikte was,
immers was hij de leidinggevende en/of stagebegeleider van [slachtoffer] bij het bedrijf
[bedrijf] en/of
terwijl het feit werd begaan tegen een persoon bij wie hij, verdachte, misbruik van
een kwetsbare positie heeft gemaakt.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het strafverzwarende bestanddeel ‘ondergeschikte minderjarige’. Ten aanzien van dit onderdeel heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Tijdens de zitting is door verdachte of zijn raadsman ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank komt daarom op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen met uitzondering van de hierna te bespreken gedeeltelijke vrijspraak tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank overeenkomstig artikel 359 lid 3 laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
de (bekennende) verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 maart 2024;
het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (pagina’s 70 tot en met 79), inclusief de bijlage: tekening woning verdachte (pagina 80).
Minderjarige ondergeschikte
De rechtbank overweegt op basis van de bewijsmiddelen ten aanzien van het strafverzwarende ten laste gelegde bestanddeel ‘minderjarige ondergeschikte’ het volgende. [slachtoffer] is geboren op [geboortedatum 2] 2007 en was ten tijde van de gebeurtenis 15 jaar oud. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij in het kader van een leer- en werktraject stage liep bij [bedrijf] en dat verdachte haar leidinggevende en stagebegeleider was. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij een leidinggevende functie had bij [bedrijf]. Hij stuurde het personeel aan. [3] Ook getuige [getuige], medewerker bij hetzelfde café, verklaarde dat verdachte als leidinggevende bij genoemd café werkzaam was. De avond van 11 november 2022 was verdachte eindverantwoordelijke. [4]
Gelet op deze verklaringen stelt de rechtbank vast, dat verdachte een leidinggevende functie bij [bedrijf] bekleedde en dat [slachtoffer] als stagiaire zijn ondergeschikte was. De rechtbank is van oordeel dat daarmee wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, terwijl zij zijn minderjarige ondergeschikte was.
Partiële vrijspraak
Aan verdachte wordt ook verweten dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] verkeerde. Dat is een strafverzwarende omstandigheid, die is opgenomen in artikel 248 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met die bepaling is beoogd kinderen die in een kwetsbare situatie verkeren extra bescherming te bieden tegen het misbruik van die kwetsbare positie, waarbij bijvoorbeeld gedacht werd aan kinderen met lichamelijke of geestelijke beperkingen. Hieruit volgt dat de enkele omstandigheid dat het feit is gepleegd tegen een minderjarige nog niet meebrengt dat ook deze strafverzwarende omstandigheid zich voordoet. [5] De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat [slachtoffer] in een kwetsbare positie verkeerde als hiervoor bedoeld. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het strafverzwarende ten laste gelegde bestanddeel ‘misbruik maken van een kwetsbare positie’.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen. waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2022 te Assen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten:
- het tongzoenen van [slachtoffer],
- het brengen en vervolgens heen en weer bewegen van zijn vingers in de vagina van [slachtoffer],
- het duwen van zijn tong tussen de schaamlippen en in de vagina van [slachtoffer], en,
- het brengen en houden van zijn penis in de vagina van [slachtoffer],
terwijl [slachtoffer] zijn minderjarige ondergeschikte was, immers was hij de leidinggevende en stagebegeleider van [slachtoffer] bij het bedrijf [bedrijf].
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 245 en 248 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een minderjarige bediende of ondergeschikte.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr wordt opgelegd, waarbij de maatregel een locatieverbod en een contactverbod met [slachtoffer] inhoudt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de oplegging van de straf rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, de proceshouding van verdachte en de gevolgen die het feit voor verdachte heeft gehad. Zo is verdachte naar aanleiding van de bewezen verklaarde gedragingen ontslagen bij [bedrijf] en zal het in de toekomst lastig voor hem zijn om werk te vinden in de horeca. Ook heeft de verdediging er op gewezen dat verdachte niet aandrong op seks en dat ook [slachtoffer] hierin initiatief nam. De verdediging heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. Oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr acht de raadsman niet noodzakelijk.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich op 12 november 2022 schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de vijftienjarige [slachtoffer]. Na wat gedronken te hebben bij [bedrijf], het café waar verdachte leidinggevende was en waar [slachtoffer] stage liep, zou verdachte [slachtoffer] naar huis brengen. Verdachte en [slachtoffer] besloten echter eerst naar de woning van verdachte te gaan om daar een joint te roken. In zijn woning heeft verdachte met [slachtoffer] getongzoend, met zijn tong en vingers in haar vagina bewogen en zijn penis in haar vagina gebracht. Dit zijn ernstige feiten. Het spreekt voor zich dat minderjarigen in de leeftijd van vijftien jaar kwetsbaar zijn. Zij bevinden zich in een periode van hun leven waarin zij hun seksualiteit aan het ontdekken zijn en daarin zoekende en beïnvloedbaar zijn. Verdachte had, als volwassen man en in het bijzonder als leidinggevende, zijn verantwoordelijkheid moeten kennen. Verdachte heeft enkel zijn eigen lustgevoelens gevolgd en bevrediging gezocht van zijn seksuele verlangens. Hij is daarbij volledig voorbij gegaan aan de schadelijke gevolgen hiervan voor [slachtoffer]. Bovendien was sprake van een zeer ongelijkwaardige verhouding tussen verdachte en [slachtoffer], temeer nu het ging om een leeftijdsverschil 28 jaren, die de door verdachte gepleegde handelingen zonder meer ontuchtig maken. Met zijn handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer]. De impact van het misbruik is groot, wat op de zitting namens [slachtoffer] indringend is verwoord.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 13 februari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 9 oktober 2023. Hieruit blijkt dat verdachte een alleenwonende man is met een beperkt sociaal netwerk. Verdachte heeft een fulltime baan. Verdachte schaamt zich voor zijn gedrag en wil voorkomen dat hij opnieuw in de fout gaat. De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Daarom adviseert de reclassering geen bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel adviseert de reclassering een contactverbod en gebiedsverbod in de vorm van een artikel 38v Sr-maatregel.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. De aard en de ernst en de combinatie van de ontuchtige handelingen maken dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte, met name de schuldbewuste houding van verdachte, aanleiding om een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat verdachte al gevolgen van zijn handelen heeft ondervonden. Verdachte is ontslagen bij [bedrijf], het restaurant waar verdachte jarenlang werkzaam is geweest als gastheer en biersommelier. De rechtbank hoopt dat een voorwaardelijke straf verdachte ervan weerhoudt opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank ziet acht het niet proportioneel om aan verdachte ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, een contact- en locatieverbod, op te leggen. Wel zal de rechtbank aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf een contactverbod met [slachtoffer] koppelen.
De door de rechtbank op te leggen straf is lager dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder de verstrekkende gevolgen die verdachte al heeft ondervonden en ondervindt, en met wat in vergelijkbare zaken aan straffen wordt opgelegd.
De rechtbank acht het, alles afwegende, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
De tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger (ouder) van de minderjarige [slachtoffer] namens haar als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Hij heeft de raadsvrouw mr. R.M. IJbema gemachtigd om namens hem ter terechtzitting het woord te voeren.
De benadeelde vordert verdachte te veroordelen tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 5.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding van de benadeelde partij in zijn geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijk rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij de gevorderde schadevergoeding wil betalen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting vast dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door de benadeelde partij gestelde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht. De rechtbank overweegt verder als volgt.
Op basis van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij in beperkte gevallen aanspraak maken op vergoeding van andere schade dan vermogensschade, zoals in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze, moet, voor zover hier van belang, sprake zijn van geestelijk letsel. Daarvan is hier sprake, zo volgt uit de ter onderbouwing overgelegde brief van de orthopedagoog. Dit is ook door de verdediging niet betwist.
De rechtbank houdt bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag enerzijds rekening met de beschreven impact van de feiten en anderzijds met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank acht op basis van de in deze strafzaak ter beoordeling voorliggende stukken en de onderbouwing daarvan een bedrag van € 3.500,- aan smartengeld billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2022. Dat maakt dat de vordering voor dat deel wordt toegewezen en voor het overige deel, te weten een bedrag van € 1.500,-, niet-ontvankelijk wordt verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 45 (vijfenveertig) dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een minderjarige bediende of ondergeschikte;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2007 in [geboorteplaats 2];
- draagt de reclassering op om
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 3.500,--- (vijfendertighonderd euro)(bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 3.500,-- (vijfendertighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 3.500,-- (vijfendertighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2024, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
45 (vijfenveertig) dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering, te weten een deel van € 1.500,--, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Souman, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Drent, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie- eenheid Noord-Nederland, met proces-verbaalnummer BVH 2022304167. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (pagina’s 70 tot en met 73).
3.De verklaring van verdachte, zoals weergegeven in het proces-verbaal van verhoor verdachte van 5 januari 2023 (pagina’s 37 en 38).
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (pagina’s 85 en 86, en 87).
5.Hoge Raad 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:486