ECLI:NL:RBOVE:2024:1851

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
84-233691-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de aanwezigheid van een niet toegestaan diergeneesmiddel op een vleeskalverenbedrijf

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,- voor het opzettelijk overtreden van voorschriften gesteld krachtens artikel 2.19, eerste lid van de Wet dieren (oud). De zaak betreft de aanwezigheid van flumequine, een tweede keus antibioticum, op de bedrijfslocatie van de verdachte, terwijl dit niet was toegestaan volgens de geldende regelgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 17 september 2019 tijdens een doorzoeking op de bedrijfslocatie van [verdachte] B.V. flumequine is aangetroffen in een jerrycan en een spuit. De verdachte heeft geen bewijs kunnen leveren dat de flumequine een overgebleven hoeveelheid betrof van een eerder voorgeschreven behandeling. De rechtbank oordeelde dat het opzet van de middellijk bestuurder van de verdachte, [medeverdachte 1], aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor het ten laste gelegde feit, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk flumequine aanwezig heeft gehad op haar bedrijf, terwijl niet voldaan was aan de voorwaarden om dit middel voorhanden te hebben. De rechtbank heeft de eerder opgelegde strafbeschikking vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-233691-20 (P)
Datum vonnis: 8 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan het [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 maart 2024 en van 25 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat namens verdachte door haar (middellijk) bestuurders [medeverdachte 1] en [naam] , en haar raadsman mr. T. van der Goot, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 september 2019 in Bears, opzettelijk een diergeneesmiddel (tweede keus antibiotica) aanwezig heeft gehad terwijl dat niet was toegestaan op grond van het bedrijfsgezondheidsplan en/of bedrijfsbehandelplan
(primair),dan wel een handeling heeft verricht die ertoe strekt een diergeneesmiddel (tweede keus antibiotica) voorhanden te hebben terwijl dat niet was toegestaan op grond van het bedrijfsgezondheidsplan en/of bedrijfsbehandelplan
(subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 17 september 2019 op de locatie [adres] , althans in de gemeente [gemeente] ,
al dan niet opzettelijk,
een diergeneesmiddel op of in de nabijheid van de ruimte of het terrein waar dieren worden gehouden dan wel zijn bedrijf aanwezig heeft gehad, terwijl toepassing van dit diergeneesmiddel bij de aanwezige dieren niet was toegestaan volgens de informatie die krachtens wettelijk voorschrift of verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PbEU 2004, L 136), was aangebracht op de verpakking van het diergeneesmiddel of bij deze verpakking was gevoegd,
immers heeft verdachte
in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 5.8 onderdeel c Besluit diergeneesmiddelen en/of artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen en/of de in onderdeel 6 van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarde(n),
als houder van een dier, althans een andere persoon dan een dierenarts,
een hoeveelheid antimicrobiële diergeneesmiddel(en) met de kanalisatiestatus UDD (tweede keus antibiotica), te weten Enterflume, althans Flumequine voorhanden gehad,
terwijl verdachte niet voldeed aan de in Bijlage 9 Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarden,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2019 op de locatie [adres] , althans in de gemeente [gemeente] ,
al dan niet opzettelijk,
een handeling heeft verricht die er toe strekt een diergeneesmiddel te ontvangen en/of voorhanden te hebben en/of in voorraad te hebben, terwijl deze handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EUverordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft/hebben verdachte(n)
in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 2.20 van de Wet dieren en/of artikel 5.8 onderdeel c Besluit diergeneesmiddelen en/of 2.17 Regeling diergeneesmiddelen en/of de in onderdeel 6 (onder 5) van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarde(n), als houder van een dier, althans een andere persoon dan een dierenarts, een hoeveelheid antimicrobiële diergeneesmiddel(en) met de kanalisatiestatus UDD (tweede keus antibiotica), te weten Enterflume, althans Flumequine voorhanden gehad,
terwijl verdachte niet voldeed aan de in Bijlage 9 Regeling
diergeneesmiddelen gestelde voorwaarden.
3. De bewijsmotivering [1]
3.1
Inleiding
[verdachte] B.V. legt zich toe op het houden van melkvee, de groothandel in levend vee en het houden van vleeskalveren. [2] In dat kader is [verdachte] BV actief in de kalverhandel. [medeverdachte 1] en zijn broer [naam] zijn via hun houdstermaatschappij [bedrijf] BV respectievelijk [bedrijf] BV, directeur van [verdachte] BV..
[verdachte] B.V. heeft drie opstartlocaties voor kalveren: in [vestigingsplaats 1] , [vestigingsplaats 2] en [vestigingsplaats 3] . De opstartlocatie in [vestigingsplaats 1] wordt geleid door [medeverdachte 1] . Op de locatie in [vestigingsplaats 2] is medeverdachte [medeverdachte 2] werkzaam, die daarnaast in loondienst administratieve werkzaamheden verricht voor [verdachte] B.V. Op de opstartlocatie in [vestigingsplaats 3] is medeverdachte [medeverdachte 3] werkzaam. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn geen eigenaar van de kalveren die op hun locaties zijn gestald; zij verzorgen de kalveren in opdracht van [verdachte] B.V.
De bedrijfslocatie in [vestigingsplaats 1] heeft een éénopéénrelatie met dierenarts [dierenarts 1] van [dierenkliniek] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft gesteld dat uit het dossier niet duidelijk blijkt wat de herkomst is van het monster dat positief is getest op flumequine en dat de aangetroffen hoeveelheid niet duidelijk uit het dossier blijkt. Indien er flumequine aanwezig was op de bedrijfslocatie van verdachte, dan was dat een overgebleven hoeveelheid van een door de dierenarts voorgeschreven salmonellabehandeling uit 2017. Bovendien kan gelet op het voorgaande geen sprake zijn van bewuste aanwezigheid, en dus voorhanden hebben, van flumequine, aldus de raadsman.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Krachtens artikel 2.19 Wet Dieren (oud) is het op grond van artikel 1.22 Besluit houders van dieren (oud) niet toegestaan om een diergeneesmiddel aanwezig te hebben in of nabij de ruimte waar dieren worden gehouden of op het bedrijf, indien de toepassing van dat diergeneesmiddel bij de aanwezige dieren niet is toegestaan volgens de informatie die krachtens wettelijk voorschrift of Verordening EG 726/2004 op de verpakking is aangebracht.
Op grond van artikel 5.8, onder c Besluit diergeneesmiddelen (oud) en artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan de Minister van Economische Zaken aan een vergunning voor diergeneesmiddelen het voorschrift verbinden dat het middel alleen kan worden afgeleverd door toepassing door een dierenarts; de kanalisatiestatus UDD.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder c Regeling houders van dieren (oud) moeten een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan worden opgesteld als een houder van dieren vijf of meer kalveren houdt voor de productie van vlees. In het bedrijfs-gezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan worden bepalingen opgenomen over het bewaren van antimicrobiële diergeneesmiddelen (antibiotica). Op grond van artikel 6, onderdeel 3, onder c, van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) mag op het bedrijf van een houder tweede keus antibiotica aanwezig zijn indien dat door de dierenarts is afgeleverd ter individuele behandeling van één van maximaal drie aandoeningen of ziekten die zijn opgenomen in het bedrijfsbehandelplan.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Tijdens de doorzoeking op 17 september 2019 van de bedrijfslocatie van [verdachte] BV aan het [adres] zijn op de plafondplaten van het voerlokaal een witte jerrycan en een fles met het opschrift Halocur aangetroffen. [3] In de witte jerrycan zat een laagje vloeistof. [4] In de woning aan het [adres] is een spuit met het opschrift ‘BD Plastipak’ aangetroffen. [5] Uit een analyserapport van Wageningen University & Research blijkt dat in de fles met het opschrift Halocur flumequine is aangetroffen. [6] Ook in de spuit met het opschrift BD Plastipak en de witte jerrycan is flumequine aangetroffen. [7] Flumequine is een tweede keus antibioticum. [8]
[verdachte] BV heeft een één-op-één relatie met dierenarts [dierenarts 1] van [dierenkliniek] sinds 1 januari 2019. [9] In de logboeken van de dierenkliniek is geen registratie van flumequine opgenomen voor de bedrijfslocatie in [vestigingsplaats 1] . [10] Ook in het registratiesysteem InfoKalf zijn geen registraties van flumequine vastgelegd voor de bedrijfslocatie in [vestigingsplaats 1] in de periode van 1 januari 2019 tot en met 3 oktober 2019. [11]
In het logboek van de veehouder van de locatie in [vestigingsplaats 1] stond geen registratie van het diergeneesmiddel flumequine. [12]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat op de bedrijfslocatie in [vestigingsplaats 1] flumequine aanwezig was. Op grond van artikel 5.8, onder c, van het Besluit diergeneesmiddelen (oud), artikel 2.17 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud) en artikel 6 van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen, mag op een bedrijf van een dierhouder enkel tweede keus antibiotica aanwezig zijn indien dat is afgeleverd door de dierenarts waarmee de houder een éénopéénrelatie heeft en dat in het bedrijfsbehandelplan is opgenomen. Niet ter discussie staat dat flumequine een UDD-status heeft. Uit het dossier blijkt niet dat de éénopéén dierenarts dit middel heeft voorgeschreven voor de bedrijfslocatie in [vestigingsplaats 1] .
De rechtbank acht het verweer van de verdediging, dat de flumequine een overgebleven hoeveelheid van een voorgeschreven behandeling in 2017 betrof, niet aannemelijk gelet op de omstandigheden waaronder de flumequine is aangetroffen. De flumequine zat niet in de originele verpakking met daarop een etiket van de dierenkliniek, maar was verpakt in een jerrycan zonder etiket of opschrift en in een verpakking van een ander diergeneesmiddel, en het was aan het zicht onttrokken doordat het op plafondplaten stond en slechts via ontbrekende plafondplaten toegankelijk was. Daarbij komt dat het dossier voor dat verweer geen aanknopingspunten bevat en van de zijde van de verdediging evenmin stukken zijn overgelegd waaruit volgt dat aan verdachte op recept van een dierenarts (in 2017) flumequine is verstrekt.
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat onder bepaalde omstandigheden het opzet van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon kan worden toegerekend en overweegt dat het opzet van [medeverdachte 1] , middellijk bestuurder van verdachte en werkzaam als veehouder op de bedrijfslocatie van verdachte in [vestigingsplaats 1] , kan worden toegerekend aan [verdachte] BV als volgt. In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht moet zijn op de feitelijk omschreven gedraging. Dat betekent dat sprake is van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten. Het opzet hoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Kennis over de specifieke regelgeving die van toepassing is op de activiteiten mag worden verondersteld, nu [medeverdachte 1] al vele jaren werkzaam is als (middellijk) bestuurder van een veehandel en als veehouder. In het hiervoor verworpen verweer dat de aangetroffen flumequine een restpartij is, ligt besloten dat [medeverdachte 1] wist dat de flumequine op de locatie [vestigingsplaats 1] aanwezig was. Uit de aard van het aan verdachte ten laste gelegde feit (kort gezegd: aanwezig hebben van flumequine) in samenhang met de plaats waar en de verpakking waarin het op de bedrijfslocatie van verdachte in [vestigingsplaats 1] is aangetroffen, kan dan niet anders volgen dan dat [medeverdachte 1] in zijn hiervoor genoemde hoedanigheid willens en wetens heeft gehandeld en dat zijn opzet aan verdachte kan worden toegerekend.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] BV opzettelijk flumequine aanwezig heeft gehad op haar bedrijf terwijl niet was voldaan aan de voorwaarden om dat diergeneesmiddel voorhanden te hebben.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 17 september 2019 op de locatie [adres] , in de gemeente [gemeente] ,
opzettelijk,
een diergeneesmiddel op haar bedrijf aanwezig heeft gehad, terwijl toepassing van dit diergeneesmiddel bij de aanwezige dieren niet was toegestaan volgens de informatie die krachtens verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PbEU 2004, L 136),
immers heeft verdachte in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 5.8 onderdeel c Besluit diergeneesmiddelen en artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen en de in onderdeel 6 van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarden,
als houder van een dier,
een hoeveelheid antimicrobiële diergeneesmiddelen met de kanalisatiestatus UDD (tweede keus antibiotica), te weten Enterflume/ Flumequine voorhanden gehad,
terwijl verdachte niet voldeed aan de in Bijlage 9 Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 1, 2 en 6 van de WED juncto artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren (oud), artikel 1.22 Besluit houders van dieren (oud) en artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
In artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast.
Het bewezen verklaarde onder 1 was ten tijde van het begaan van het feit strafbaar gesteld in artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 1.22 Besluit houders van dieren. Hoewel die bepalingen sindsdien zijn gewijzigd, is niet gebleken dat de ten laste gelegde feiten, waarvan de strafbaarstelling nu is opgenomen in de Europese verordening met nummer 2019/6 betreffende diergeneesmiddelen, in samenhang gelezen met artikel 2.20, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 1.22 van het Besluit houders van dieren, niet meer strafbaar zijn of dat de wetgever deze nu in mindere mate strafwaardig acht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.19, eerste lid Wet dieren (oud), opzettelijk begaan.

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft bepleit dat sprake is van afwezigheid van alle schuld vanwege dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit.
[verdachte] BV mocht vertrouwen op de informatie op de website van de NVWA, waarin is beschreven dat antibiotica die overblijven na behandeling van bedrijfsspecifieke aandoeningen op het bedrijf mogen blijven. De NVWA is een opsporingsdienst die werkt onder gezag van het Openbaar Ministerie en daarom mocht [verdachte] BV vertrouwen op de juistheid van de informatie van de NVWA, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op afwezigheid van alle schuld niet kan slagen, omdat de flumequine was verstopt op de plafondplaten en in flessen met een andere opdruk en daaruit blijkt dat [medeverdachte 1] , handelend namens [verdachte] BV, wist dat het voorhanden hebben ervan niet was toegestaan.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat de flumequine een overgebleven hoeveelheid van een voorgeschreven behandeling (in 2017) betrof. Reeds hierom, maar bezien in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen over de vraag of sprake is van (kleurloos) opzet en in dat verband de plaats waar en de verpakking waarin de flumequine is aangetroffen, ontvalt de feitelijke basis aan het verweer en kan niet de conclusie worden getrokken dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald. De rechtbank verwerpt het beroep op afwezigheid van alle schuld.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van duizend euro.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis teveel afwijkt van de aanvankelijk bij strafbeschikking opgelegde geldboete van 500 euro. Verdachte heeft gebruik gemaakt van haar wettelijke recht op verzet tegen de strafbeschikking en mag daarom niet (extra) worden gestraft, aldus de raadsman. De raadsman heeft daarnaast verzocht om rekening te houden met de negatieve publiciteit naar aanleiding van de zaak.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft opzettelijk tweede keus antibiotica voorhanden gehad op een vleeskalverenbedrijf, terwijl dat niet was toegestaan. Het ongecontroleerde bezit van antibiotica schept een situatie waarin het middel ongecontroleerd wordt gebruikt. Een zodanige situatie moet worden vermeden vanwege de daaraan verbonden risico’s voor de voedselveiligheid en de volksgezondheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 14 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat artikel 63 Sr van toepassing is vanwege een op 10 augustus 2021 aan verdachte opgelegde strafbeschikking.
Op 28 september 2021 heeft de officier van justitie een strafbeschikking opgelegd aan verdachte, inhoudende een geldboete van vijfhonderd euro. Verdachte heeft verzet ingesteld tegen de strafbeschikking.
Alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van een geldboete van vijfhonderd euro passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 23 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
strafbeschikking
- de rechtbank vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.19, eerste lid Wet dieren (oud), opzettelijk begaan.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2024.
Buiten staat
Mr. Manuel en mr. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of pagina’s uit het dossier genaamd Corsica, van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met dossiernummer 2018-145815. Er wordt steeds verwezen naar documenten/dossierpagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.DOC00031A, pagina 400034.
3.AMB00132, pagina 300223.
4.AMB00132, pagina 300224.
5.AMB00133, pagina 300226.
6.DOC00949, pagina 500446.
7.DOC00449 (spuit), pagina 500448; DOC00953 (jerrycan), pagina 500450.
8.AMB00163, pagina 300358.
9.DOC00446, pagina 400431.
10.AMB00166, pagina 200032.
11.AMB00133, pagina 300226.
12.AMB00133, pagina 300226.