ECLI:NL:RBOVE:2024:1850

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
84-233707-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzettelijk voorhanden hebben en toepassen van diergeneesmiddelen zonder dierenartsinspectie

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van diergeneesmiddelen en het toepassen daarvan aan kalveren zonder voorafgaande inspectie en/of diagnose door een dierenarts. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond op de openbare terechtzittingen van 13 en 25 maart 2024. De officier van justitie had de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het toepassen van antibiotica zonder de vereiste inspectie door een dierenarts en het voorhanden hebben van diergeneesmiddelen terwijl er geen kalveren aanwezig waren op de locatie.

De rechtbank oordeelde dat op basis van het dossier niet kon worden vastgesteld dat [verdachte] B.V. zich bezighield met het verzorgen of onderhouden van de kalveren. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen rol had bij de handelingen en dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de ten laste gelegde gedragingen had begaan. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging, maar sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-233707-20 (P)
Datum vonnis: 8 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan het [adres 3] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 maart 2024 en van 25 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat namens verdachte door haar (middellijk) bestuurder [medeverdachte 1] , en haar raadsman mr. T. van der Goot, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 18 april 2019 tot en met 28 april 2019 in Spannum, al dan niet samen met anderen, meermalen, opzettelijk diergeneesmiddelen (antibiotica) heeft toegepast als koppelbehandeling, zonder voorafgaande inspectie en/of diagnose van een dierenarts;
feit 2:in de periode van 12 oktober 2018 tot en met 24 oktober 2018 in Garyp, al dan niet samen met anderen, meermalen, opzettelijk diergeneesmiddelen (antibiotica) voorhanden heeft gehad terwijl er nog geen bedrijfsbezoek door een dierenarts had plaatsgevonden en er nog geen kalveren aanwezig waren;
feit 3:in de periode van 10 december 2018 tot en met 3 april 2019 in Garyp, al dan niet samen met anderen, meermalen, opzettelijk diergeneesmiddelen (antibiotica) heeft toegepast als koppelbehandeling, zonder voorafgaande inspectie en/of diagnose van een dierenarts.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 april 2019 tot en met 28 april 2019 te Spannum, althans in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
al dan niet opzettelijk,
(een) diergeneesmiddel(en) heeft toegepast in strijd met voorschriften en beperkingen als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a van de Wet dieren die zijn verbonden aan de vergunning die ten behoeve van dat diergeneesmiddel is verstrekt,
immers heeft/hebben verdachte(n) en/of zijn medeverdachte(n) in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 7.5 lid 4 Wet dieren juncto 5.8 onderdeel c Besluit diergeneesmiddelen en/of artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen en/of de in onderdeel 6 van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarde(n),
als houder van een dier, althans een andere persoon dan een dierenarts,
een hoeveelheid antimicrobiële diergeneesmiddel(en), waaronder (een) diergeneesmiddel(en) met de kanalisatiestatus UDD (eerste keus antibiotica),
te weten Doxylin 50% WSP, althans Doxycyclinehyclaat (Doxy),
anders dan ter individuele behandeling (namelijk als koppelbehandeling),
toegediend aan 130 (op 18 en/of 19 april 2019, zie p. 6-00207 proces-verbaal) en/of 100 (op 28 april 2019, zie p. 6-00209 proces-verbaal), althans aan meerdere kalveren gehouden aan de [adres 1] ,
terwijl het toepassen van voornoemd(e) diergeneesmiddel(en) in strijd met bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen niet plaatsvond op basis van een klinische inspectie door een dierenarts en/of een op grond daarvan gestelde diagnose;
2
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2018 tot en met 24 oktober 2018 te Garyp, althans in de gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
al dan niet opzettelijk,
een handeling heeft verricht die er toe strekt een diergeneesmiddel te ontvangen en/of voorhanden te hebben en/of in voorraad te hebben, terwijl deze handeling niet is toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EUverordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(n) in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 2.20 van de Wet
dieren en/of artikel 5.8 onderdeel c Besluit diergeneesmiddelen en/of 2.17 Regeling diergeneesmiddelen en/of de in onderdeel 6 (onder 5) van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarde(n), als houder van een dier, althans een andere persoon dan een dierenarts, een hoeveelheid antimicrobiële diergeneesmiddel(en), waaronder (een) diergeneesmiddel(en) met de kanalisatiestatus UDD (eerste keus antibiotica), te weten Nuflor, althans Florfenicol en/of Oxytetracycline-HCL, althans Oxytetracyclinehydrochloride (OTC) en/of Tilmovet, althans Tilmicosine voorhanden gehad terwijl
- er in de periode van 12 oktober 2018 tot en met 16 oktober 2018 (nog) geen kalveren op de locatie [adres 2] aanwezig waren en het eerste bedrijfsbezoek door een dierenarts van voornoemde locatie plaatsvond op 24 oktober 2018, en/of (aldus)
- de in de periode 12 oktober tot en met 16 oktober 2018 aanwezige diergeneesmiddelen voorhanden waren terwijl er nog geen kalveren op het bedrijf aanwezig waren;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 december 2018 tot en met 3 april 2019 te Garyp, althans in de gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
al dan niet opzettelijk,
(een) diergeneesmiddel(en) toegepast in strijd met voorschriften en beperkingen als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a van de Wet dieren die zijn verbonden aan de vergunning die ten behoeve van dat diergeneesmiddel is verstrekt,
immers heeft/hebben verdachte(n) en/of zijn medeverdachte(n) in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 7.5 lid 4 Wet dieren en/of artikel 5.8 onderdeel c Besluit diergeneesmiddelen en/of artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen en/of de in onderdeel 6 van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarde(n), als houder van
een dier, althans een andere persoon dan een dierenarts, een hoeveelheid antimicrobiële diergeneesmiddel(en) met de kanalisatiestatus UDD (eerste keus antibiotica), anders dan ter individuele behandeling (namelijk als koppelbehandeling),
toegediend aan meerdere kalveren gehouden aan de [adres 2] , namelijk
- een kuur Doxylin 50% WSP, althans Doxycyclinehyclaat (Doxy) op 10 december 2018 tot en met 15 december 2018 (zie DOC-00332, p. 4-00318 proces verbaal), en/of
- een kuur Oxytetracycline-HCL, althans Oxytetracyclinehydrochloride (OTC) op 29 januari 2019 tot en met 2 februari 2019 (zie DOC-00335, p. 4-00321 proces verbaal), en/of
- een kuur Oxytetracycline-HCL, althans Oxytetracyclinehydrochloride (OTC) op 5 februari 2019 tot en met 9 februari 2019 (zie DOC-00335, p. 4-00321 proces verbaal), en/of
- een kuur Oxytetracycline-HCL, althans Oxytetracyclinehydrochloride (OTC) op 13 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 (zie DOC-00336, p. 4-00322 proces verbaal), en/of
- een kuur Doxylin 50% WSP, althans Doxycyclinehyclaat (Doxy) op 31 maart 2019 tot en met 3 april 2019 (zie DOC-00336, p. 4-00322 proces verbaal),
terwijl het toepassen van voornoemde diergeneesmiddel(en) niet plaatsvond op basis van een klinische inspectie door een dierenartsen/of een op grond daarvan gestelde diagnose.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor zover de vervolging ziet op andere of meer feiten dan die in de strafbeschikking zijn vermeld. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de feiten aanvankelijk waren afgedaan met een strafbeschikking waarin per feit een pleegdatum is genoemd, namelijk 31 december 2018, 18 april 2019 en 12 oktober 2018.
In de tenlastelegging zijn de pleegdata gewijzigd naar pleegperiodes en zijn in de tenlastelegging meer feiten opgenomen dan in de strafbeschikking waren vermeld. Het Openbaar Ministerie mag in de verzetprocedure echter niet meer of nieuwe feiten ten laste leggen gelet op artikel 257f, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verdachte mocht erop vertrouwen dat hij enkel vervolgd werd voor de incidenten op 31 december 2018, 18 april 2019 en 12 oktober 2018, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich wat betreft de feiten 1, 2 en 3 op het standpunt gesteld dat dat is voldaan aan de vereisten van artikel 257f Sv door de aankondiging van de wijziging van de strafbeschikking in juli 2021 en door toezending van de tenlastelegging aan de (vorige) raadsman van verdachte.
Daaromtrent overweegt de rechtbank dat artikel 257f lid 3 Sv bepaalt dat de oproeping gelijk kan zijn aan de korte omschrijving van de gedraging in de strafbeschikking of een opgave betreft van hetzelfde feit die aan de eisen van artikel 261 Sv voldoet.
De rechtbank stelt vast dat de toenmalige raadsman van verdachte op 3 november 2020 verzet heeft ingesteld tegen de strafbeschikking. In het verzetschrift heeft de raadsman verwezen naar de strafbeschikking met nummer 2132 5420 0405 0269 van september 2020. In voornoemde strafbeschikking zijn 18 april 2019 en 28 april 2019 vermeld als pleegdatum (bij afzonderlijke feiten). In de antwoordbrief van de officier van justitie van 2 juli 2021 is vermeld dat de strafbeschikking is opgelegd vanwege onder andere het meermalen toepassen van eerste keus antibiotica in de periode december 2018 tot en met maart 2019 in Garyp, en tweemaal in april 2019 in Spannum. Op 13 oktober 2021 is een gewijzigde strafbeschikking uitgevaardigd waarin de periode 18 april 2019 tot en met 28 april 2019 (feit 1) en de periode 1 december 2018 tot en met 3 april 2019 (feit 3) zijn vermeld. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat voor verdachte duidelijk was dat de vervolging wat betreft feit 1 zag op de periode van 18 tot en met 28 april, en wat betreft feit 3 op de periode van 10 december 2018 tot en met 3 april 2019. Mede gezien het bepaalde in artikel 257f lid 3 Sv komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten en dat de verdachte ook overigens niet in zijn belangen is geschaad. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat een feit in een strafbeschikking mag worden gewijzigd en dat zodanige wijziging alleen dan niet is toegestaan wanneer de feitomschrijving niet langer hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zou inhouden (artikel 257e lid 9 Sv). Dat van laatstbedoelde situatie sprake is, heeft de verdediging niet betoogd en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank verklaart de officier van justitie ten aanzien van alle feiten ontvankelijk in de vervolging.
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
[verdachte] BV wordt middellijk, door tussenkomst van [bedrijf] BV, van wie [medeverdachte 1] enig directeur en aandeelhouder is, bestuurd door [medeverdachte 1] . Daarnaast is [medeverdachte 1] , eveneens via [bedrijf] BV, middellijk vennootschapsdirecteur van [medeverdachte 2] BV. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel legt [medeverdachte 2] BV zich op het houden van melkvee, de groothandel in levend vee en het houden van vleeskalveren. [2] In dat kader is [medeverdachte 2] BV actief in de kalverhandel.
[medeverdachte 2] B.V. heeft drie opstartlocaties voor kalveren. In [vestigingsplaats 1] is een opstartlocatie die wordt geleid door [verdachte] . Op de locatie in [vestigingsplaats 2] is medeverdachte [medeverdachte 3] werkzaam. Op de opstartlocatie in [vestigingsplaats 3] is medeverdachte [medeverdachte 4] werkzaam. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn geen eigenaar van de kalveren die op hun locaties zijn gestald; zij verzorgen de kalveren in opdracht van [medeverdachte 2] B.V.
De bedrijfslocaties in [vestigingsplaats 2] heeft een éénopéénrelatie met dierenarts [dierenarts 1]. De bedrijfslocaties in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 3] hebben een éénopéénrelatie met dierenarts [dierenarts 2]. Beide dierenartsen zijn werkzaam bij [dierenkliniek].
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor alle ten laste gelegde feiten, omdat verdachte geen rol had bij de handelingen en transacties met de kalveren. Verdachte is ook geen eigenaar van de kalveren.
Subsidiair heeft de verdediging wat betreft de feiten 1 en 3 gesteld dat het toedienen van diergeneesmiddelen telkens is voorafgegaan door een klinische inspectie. Wat betreft feit 2 heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende bewijs is dat de in de tenlastelegging genoemde diergeneesmiddelen zijn afgeleverd voordat er kalveren aanwezig waren op de bedrijfslocatie.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] BV eigenaar, houder (bezitter) of hoeder (verzorger) is van de kalveren in de zin van de Wet dieren. [verdachte] BV is een financiële holding die zich bezighoudt met beheren, beleggen, exploiteren van en handel in vermogensbestanddelen. [3] Het enkele feit dat er kalveren geregistreerd waren op een uniek bedrijfsnummer (UBN) van [verdachte] BV is onvoldoende om [verdachte] BV aan te merken als houder in de zin van de Wet Dieren. Ook anderszins blijkt niet uit het dossier dat [verdachte] BV eigenaar, houder of hoeder van de op haar UBN geregistreerde kalveren in de zin van genoemde wet was of dat diergeneesmiddelen door [verdachte] BV in ontvangst zijn genomen, in voorraad gehouden of toegepast. De visitebrieven voor de bedrijfslocaties in [vestigingsplaats 3] en [vestigingsplaats 2] zijn niet gericht aan [verdachte] BV, maar aan [verdachte] en aan [medeverdachte 3] [4] , waarbij niet kan worden vastgesteld dat zij in dat verband handelden voor of ten behoeve van verdachte.
De facturen van [dierenkliniek] zijn gericht aan [medeverdachte 2] BV. [5] Ook de veehouders [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] verwijzen naar [medeverdachte 2] BV als houder van de kalveren en niet naar [verdachte] BV. Zo heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij kalveren verzorgt voor [medeverdachte 2] BV en dat de kalveren eigendom zijn van [medeverdachte 2] BV. [6] [medeverdachte 4] krijgt stalhuur betaald van [medeverdachte 2] BV en hij factureert daarnaast een bedrag voor de verzorging van de kalveren aan [medeverdachte 2] BV. [7] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij kalveren verzorgt voor [medeverdachte 2] BV en dat hij daarvoor door [medeverdachte 2] BV wordt betaald. [8]
Dit is in lijn met de hiervoor genoemde activiteiten van [medeverdachte 2] BV.
Uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting kan gezien voormelde feiten en omstandigheden, niet het wettig en overtuigend bewijs worden geput dat verdachte de haar ten laste gelegde gedragingen heeft begaan.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2024.
Buiten staat
Mr. Manuel en mr. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of pagina’s uit het dossier genaamd Corsica, van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met dossiernummer 2018-145815. Er wordt steeds verwezen naar documenten/dossierpagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.DOC00031A, pagina 400034.
3.DOC00041; pagina 400044.
4.DOC00698 tot en met DOC00731, pagina’s 500197 tot en met 500230; DOC00768 tot en met DOC00847, pagina’s 500267 tot en met 500346.
5.DOC01043 tot en met DOC01045, pagina’s 600040 tot en met 600045.
6.V008-00001, pagina 100213.
7.V008-00001, pagina 100214.
8.V004-0001, pagina 100089.