ECLI:NL:RBOVE:2024:1848

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
84-233729-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk toepassen van een diergeneesmiddel in strijd met de Wet dieren

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk toepassen van een diergeneesmiddel, Doxylin, in strijd met de voorschriften van de Wet dieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 tot en met 28 april 2019 in Spannum, samen met anderen, meermalen Doxylin heeft toegediend aan kalveren zonder voorafgaande klinische inspectie door een dierenarts. De verdachte was houder van de kalveren en heeft deze behandeld zonder de vereiste diagnose van een dierenarts, wat in strijd is met de wetgeving omtrent het gebruik van antimicrobiële middelen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging bevestigd, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de officier niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vermeende uitbreiding van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de feiten waarvoor hij werd vervolgd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het feit en hem veroordeeld tot een geldboete van € 500,-. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de impact van het ongecontroleerde gebruik van antibiotica op de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-233729-20 (P)
Datum vonnis: 8 april 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 maart 2024 en van 25 maart 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. T. van der Goot, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 18 april 2019 tot en met 28 april 2019 in Spannum, al dan niet samen met anderen, meermalen, opzettelijk diergeneesmiddelen (antibiotica) als koppelbehandeling heeft toegediend aan kalveren, zonder voorafgaande inspectie door en/of diagnose van een dierenarts.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 april 2019 tot en met 28 april 2019 te Spannum, althans in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
al dan niet opzettelijk,
(een) diergeneesmiddel(en) heeft toegepast in strijd met voorschriften en beperkingen als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a van de Wet dieren die zijn verbonden aan de vergunning die ten behoeve van dat diergeneesmiddel is verstrekt,
immers heeft/hebben verdachte(n)
in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens artikel 7.5 lid 4 Wet dieren juncto 5.8 onderdeel c Besluit diergeneesmiddelen en/of artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen en/of de in onderdeel 6 van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarde(n),
als houder van een dier, althans een andere persoon dan een dierenarts,
een hoeveelheid antimicrobiële diergeneesmiddel(en), waaronder (een) diergeneesmiddel(en) met de kanalisatiestatus UDD (eerste keus antibiotica),
te weten Doxylin 50% WSP, althans Doxycyclinehyclaat (Doxy),
anders dan ter individuele behandeling (namelijk als koppelbehandeling),
toegediend aan 130 (op 18 en/of 19 april 2019, zie p. 6-00207 proces-verbaal) en/of 100 (op 28 april 2019, zie p. 6-00209 proces-verbaal), althans aan meerdere kalveren gehouden aan de [adres] ,
terwijl het toepassen van voornoemd(e) diergeneesmiddel(en) in strijd met bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen niet plaatsvond op basis van een klinische inspectie door een dierenarts en/of een op grond daarvan gestelde diagnose.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de officier van justitie nietontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor zover de vervolging ziet op andere of meer feiten dan die in de strafbeschikking zijn vermeld. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 18 november 2019 is aan verdachte een strafbeschikking opgelegd waarin als pleegdatum 18 april 2019 stond vermeld. In de tenlastelegging in de oproepbrief voor de terechtzitting staat een pleegperiode van 18 april tot en met 28 april 2019; er is sprake van een uitbreiding van feiten met een incident van 28 april 2019. Het Openbaar Ministerie mag in de verzetprocedure echter niet meer of nieuwe feiten ten laste leggen gelet op artikel 257f, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verdachte mocht erop vertrouwen dat hij enkel vervolgd werd voor het incident op 18 april 2019.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de vereisten van artikel 257f Sv door de aankondiging van de wijziging van de strafbeschikking in juli 2021 en door toezending van de tenlastelegging aan de (vorige) raadsman van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de vorige raadsman van verdachte, mr. K.J. Breedijk, op 7 oktober 2020 verzet heeft ingesteld namens verdachte tegen de strafbeschikking met nummer 5132 5420 0405 0270. De strafbeschikking is als bijlage bij het verzetschrift gevoegd. In de strafbeschikking staan twee feiten vermeld; een feit met de datum 18 april 2019 en een feit met de datum 28 april 2019. Bij beide feiten staat de omschrijving ‘toepassen van eerste keus antibiotica anders dan een individuele behandeling zonder voorafgaande klinische inspectie door de dierenarts’. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat in de tenlastelegging de door haar genoemde pleegperiode wordt genoemd. Echter, in de het vervolg van de tekst van de tenlastelegging wordt het verwijt geconcretiseerd en toegespitst op een gedraging die op 18/19 april 2019 respectievelijk op 28 april 2019 is verricht. Gelet op het voorgaande, in samenhang met de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voor het overige stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft begrepen dat de vervolging zag op de periode van 18 april 2019 tot en met 28 april 2019, meer in het bijzonder de gedragingen op 18/19 april 2019 en 28 april 2019. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat een feit in een strafbeschikking mag worden gewijzigd en dat zodanige wijziging alleen dan niet is toegestaan wanneer de feitomschrijving niet langer hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr. zou inhouden (artikel 257e lid 9 Sv). Dat van laatstbedoelde situatie sprake is, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Verdachte houdt kalveren op een boerderij in [vestigingsplaats 3] . Verdachte is geen eigenaar van de kalveren; hij houdt en verzorgt de kalveren op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] , middellijk bestuurder van [bedrijf 1] BV. [bedrijf 1] B.V. legt zich toe op het houden van melkvee, de groothandel in levend vee en het houden van vleeskalveren. [2] In dat kader is [bedrijf 1] BV actief in de kalverhandel. [medeverdachte 1] en zijn broer [naam] zijn via hun houdstermaatschappij [bedrijf 2] BV respectievelijk [bedrijf 2] BV, directeur van [bedrijf 1] BV. [bedrijf 1] B.V. heeft drie opstartlocaties voor kalveren: in [vestigingsplaats 1] , [vestigingsplaats 2] en [vestigingsplaats 3] . De opstartlocatie in [vestigingsplaats 1] wordt geleid door [medeverdachte 1] . Op de locatie in [vestigingsplaats 2] is medeverdachte [medeverdachte 2] werkzaam, die daarnaast in loondienst administratieve werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] B.V.
De kalveren op de locatie [vestigingsplaats 3] worden door verdachte verzorgd volgens een protocol dat is opgesteld door [medeverdachte 1] . Verdachte krijgt stalhuur betaald van medeverdachte [bedrijf 1] BV en hij factureert daarnaast een bedrag aan [bedrijf 1] BV voor de verzorging van de kalveren.
De bedrijfslocaties in [vestigingsplaats 3] en [vestigingsplaats 1] hebben een éénopéénrelatie met dierenarts [dierenarts 1] van [dierenklininiek] . De bedrijfslocatie in [vestigingsplaats 2] heeft een éénopéénrelatie met dierenarts [dierenarts 2] van [dierenklininiek] .
Medeverdachte [medeverdachte 1] is vennootschapsdirecteur van [bedrijf 1] BV en directeur van [medeverdachte 1] BV. Beide vennootschappen zijn ook verdachte in deze zaak.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde feit.
De verdediging heeft ten eerste gesteld dat er wel klinische inspecties hebben plaatsgevonden, namelijk op 12 april 2019 en 19 april 2019.
Daarnaast stelt de verdediging dat het logboek van verdachte onjuist is geïnterpreteerd. Verdachte heeft met zijn notitie in het logboek bedoeld dat hij op 19 april 2019, dus niet op 18 april 2019, is gestart met het toedienen van Doxy en dat was na de inspectie door de dierenarts, aldus de raadsman.
Ten slotte heeft de verdediging gesteld dat de visitebrief met datum 19 april 2019 geen doorslaggevend bewijs zou moeten zijn omdat uit het dossier blijkt dat de data op visitebrieven van de dierenartsen mogelijk onjuist zijn.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader toepassing antimicrobiële diergeneesmiddelen
Op grond van artikel 2.8 Wet dieren (oud) is het verboden om een diergeneesmiddel toe te passen in strijd met de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning die voor dat diergeneesmiddel is verstrekt.
Op grond van artikel 5.8, onder c Besluit diergeneesmiddelen (oud) en artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen (oud) kan de Minister van Economische Zaken aan een vergunning voor diergeneesmiddelen het voorschrift verbinden dat het middel alleen kan worden afgeleverd door toepassing door een dierenarts; de kanalisatiestatus UDD.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder c Regeling houders van dieren (oud) moeten een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan worden opgesteld als een houder van dieren vijf of meer kalveren houdt voor de productie van vlees. In het bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan worden voorwaarden opgenomen voor het gebruik van antibiotica. Een voorwaarde is dat een houder een schriftelijke overeenkomst heeft met een dierenarts, waarvan hij alle diergeneeskundige zorg afneemt zoals bepaald in artikel 3 en 4 van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen (oud); een zogenoemde éénopéénrelatie.
Juridisch kader registratie diergeneesmiddelengebruik
Een dierenarts moet melding maken van het afleveren en toepassen van diergeneesmiddelen bij kalveren in het systeem InfoKalf op grond van artikel 5.8 van het Besluit diergeneeskundigen (oud) juncto artikel 5.10 van de Regeling diergeneeskundigen (oud).
In artikel 5.11 van de Regeling diergeneeskundigen (oud) is bepaald dat in de melding de datum van aflevering of toepassing van het diergeneesmiddel moet worden vermeld. Daarnaast moet de dierenarts op grond van artikel 5.1, tweede lid, van de Regeling diergeneeskundigen (oud) een eigen administratie bijhouden waarin diergeneesmiddelenrecepten en kopieën van facturen worden bewaard.
De houder van dieren moet op grond van artikel 3.1 van de Regeling houders van dieren (oud) een administratie bijhouden waarin onder meer het recept is opgenomen indien dat is opgesteld, een lijst met data van uitgevoerde behandelingen met diergeneesmiddelen en de identificatie van de behandelde dieren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte het diergeneesmiddel Doxylin heeft toegepast als koppelbehandeling zonder voorafgaande klinische inspectie door een dierenarts en op basis daarvan gestelde diagnose.
Het diergeneesmiddel Doxylin 50% WSP, met de werkzame stof Doxycyclinehyclaat, afgekort ‘doxy’ is een eerste keus antibioticum met de kanalisatiestatus U.D.D. [3]
De rechtbank stelt voorop dat het wettelijke systeem van de registratie van het gebruik van diergeneesmiddelen leidend is bij de beantwoording van de vraag of en op welke data diergeneesmiddelen zijn voorgeschreven en afgeleverd door de dierenarts.
Op basis van het dossier, waarin de gegevens uit InfoKalf, de visitebrieven, het logboek van verdachte en de logboeken van de dierenarts zijn vastgelegd, stelt de rechtbank het volgende vast. In InfoKalf is vastgelegd dat op 19 april 2019 Doxylin 50% WSP is geleverd aan de bedrijfslocatie op de [adres] . [4] Niet ter discussie staat dat dit middel de UDD-status heeft. In de visitebrief van 19 april 2019 van [dierenklininiek] is vastgelegd dat dierenarts [dierenarts 1] op 19 april 2019 een visite heeft afgelegd van 17.30 uur tot 17.45 uur, waarbij een kuur Doxycycline is voorgeschreven als koppelbehandeling vanwege een luchtweginfectie. [5] Een koppelbehandeling is een gelijktijdige behandeling van meerdere dieren. In de visitebrief is de behandeling voorgeschreven voor alle aanwezige kalveren op het bedrijf. [6]
Het logboek van verdachte bevat een pagina waarop is genoteerd welke diergeneesmiddelen zijn toegediend op 18 en 19 april 2019. Bovenaan de pagina staat de datum 18 april, daaronder staan individuele behandelingen genoteerd en “start doxykuur 130st 5 dagen”. Onder de doxykuur staat de datum 19 april genoteerd en daaronder staan individuele behandelingen. [7] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ‘start doxykuur’ hoort bij de datum van 19 april. Deze interpretatie acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de opzet van het logboek. Daaruit leidt de rechtbank af dat bij de wijze van noteren van verrichte handelingen – met uitzondering van de hier aan de orde zijnde handeling – eerst de datum is vermeld en daaronder de op die dag verrichte handeling. Het is bovendien aan verdachte om zorg te dragen dat de data correct worden genoteerd en wel in die zin dat naderhand geen twijfel kan bestaan over de datum waarop de daarbij vermelde kuur is gestart.
In het logboek van verdachte is bij de datum 28 april 2019 genoteerd ‘start doxy 3 dagen 100st’. [8] In het overzicht van de gegevens uit InfoKalf is geen levering van Doxylin vermeld op 28 april 2019. [9] In de administratie van de dierenartsenpraktijk zijn geen visitebrieven of facturen aangetroffen waarin is vermeld dat Doxylin is voorgeschreven op 28 april 2019. [10]
Het verweer van de verdediging dat er op 12 en 19 april klinische inspecties van het koppel kalveren hebben plaatsgevonden voordat Doxylin werd toegepast op 18 respectievelijk 28 april, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op het hoge verloop in de populatie kalveren.
In het bedrijfsbehandelplan van de bedrijfslocatie in [vestigingsplaats 3] is vastgelegd dat Solacyl, Broomhexine en Ammo-Mix de diergeneesmiddelen zijn die zonder overleg met de dierenarts op koppelniveau mogen worden ingezet. [11]
Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat Doxylin niet zonder een voorafgaande klinische inspectie door de dierenarts en op grond daarvan gestelde diagnose mag worden toegepast. Het toepassen van Doxylin als koppelbehandeling zonder voorafgaande klinische inspectie en diagnose door de dierenarts, is in strijd met voornoemde wet- en regelgeving en de vergunningvoorschriften.
Kleurloos opzet
Gelet op artikel 2 van de Wet op de economische delicten (WED) en de tenlastelegging, moet worden beoordeeld of de gedragingen al dan niet opzettelijk zijn verricht. Volgens vaste jurisprudentie volstaat kleurloos opzet. Het opzet dient te zijn gericht op de feitelijk omschreven gedraging. Dat betekent dat sprake is van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten. Het opzet hoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Kennis over de specifieke regelgeving die van toepassing is op de activiteiten mag worden verondersteld, nu verdachte al meerdere jaren werkzaam is als veehouder. Uit de aard van het bewezen verklaarde feit kan niet anders volgen dan dat verdachte er niet op heeft toegezien, noch heeft bewerkstelligd dat op de locatie [vestigingsplaats 3] geen andere diergeneesmiddelen werden toegediend dan volgens het bedrijfsbehandelplan voor die locatie zonder overleg met de dierenarts op koppelniveau mochten worden ingezet. Zoals hiervoor is overwogen, behoorde Doxylin niet tot die middelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde feit opzettelijk door verdachte is begaan.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte was houder van de kalveren op verzoek van [medeverdachte 1] en hij hield zich aan een door [medeverdachte 1] opgesteld protocol over de verzorging van de kalveren, waarin een voerschema en het gebruik van medicatie is beschreven. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met een ander meermalen opzettelijk een diergeneesmiddel heeft toegepast in strijd met voorschriften en beperkingen als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a, van de Wet dieren die zijn verbonden aan de vergunning die ten behoeve van dat diergeneesmiddel is verstrekt.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 april 2019 tot en met 28 april 2019 te Spannum, tezamen en in vereniging met één ander, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk,
een diergeneesmiddel heeft toegepast in strijd met voorschriften en beperkingen als bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onderdeel a van de Wet dieren die zijn verbonden aan de vergunning die ten behoeve van dat diergeneesmiddel is verstrekt,
immers heeft verdachte in strijd met het bepaalde krachtens artikel 7.5 lid 4 Wet dieren juncto 5.8 onderdeel c Besluit diergeneesmiddelen en artikel 2.17 Regeling diergeneesmiddelen en de in onderdeel 6 van bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen gestelde voorwaarden,
als houder van een dier,
een hoeveelheid antimicrobiële diergeneesmiddel(en) met de kanalisatiestatus UDD (eerste keus antibiotica), te weten Doxylin 50% WSP, Doxycyclinehyclaat (Doxy),
anders dan ter individuele behandeling (namelijk als koppelbehandeling),
toegediend aan 130 (op 18 april 2019) en/of 100 (op 28 april 2019), kalveren gehouden aan de [adres] ,
terwijl het toepassen van voornoemd diergeneesmiddel in strijd met bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen niet plaatsvond op basis van een klinische inspectie door een dierenarts en een op grond daarvan gestelde diagnose.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 1, 2 en 6 van de WED juncto artikel 2.8, eerste lid, onder c van de Wet dieren (oud) en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
In artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast.
Het bewezen verklaarde was ten tijde van het begaan van het feit strafbaar gesteld in artikel 8, eerste lid, onder c van de Wet dieren. Hoewel die bepaling sindsdien is gewijzigd, is niet gebleken dat de ten laste gelegde feiten, waarvan de strafbaarstelling nu is opgenomen in de Europese verordening met nummer 2019/6 betreffende diergeneesmiddelen, in samenhang gelezen met artikel 2.20, eerste lid, van de Wet dieren, artikel 5.3, derde lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022, en de artikelen 3.9 en 3.13, tweede lid, van de Regeling diergeneesmiddelen 2022, niet meer strafbaar zijn of dat de wetgever deze nu in mindere mate strafwaardig acht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.8, eerste lid, onder c Wet dieren (oud), opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van 1.000 euro. De officier van justitie heeft een hogere geldboete gevorderd dan bij strafbeschikking was opgelegd vanwege de ontkennende houding van verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis teveel afwijkt van de aanvankelijk bij strafbeschikking opgelegde geldboete van 500 euro. Verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn wettelijke recht op verzet tegen de strafbeschikking en mag daarom niet (extra) worden gestraft, aldus de raadsman. De raadsman heeft daarnaast verzocht om rekening te houden met de negatieve publiciteit naar aanleiding van de zaak en de impact van de doorzoeking van de bedrijfslocatie van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft naar eigen inzicht antibiotica toegepast bij vleeskalveren zonder voorafgaande klinische inspectie door de dierenarts en op grond daarvan gestelde diagnose. Het ongecontroleerde gebruik van antibiotica kan resistentie veroorzaken en levert risico’s op voor de voedselveiligheid en volksgezondheid. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Op 18 november 2021 heeft de officier van justitie een strafbeschikking opgelegd aan verdachte, inhoudende een geldboete van vijfhonderd euro. Verdachte heeft verzet ingesteld tegen de strafbeschikking.
Alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van een geldboete van vijfhonderd euro passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
strafbeschikking
- de rechtbank vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.8, eerste lid, onder c Wet dieren (oud), opzettelijk begaan.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. F.M.A. ’t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2024.
Buiten staat
Mr. Manuel en mr. ’t Hart zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of pagina’s uit het dossier genaamd Corsica, van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met dossiernummer 2018-145815. Er wordt steeds verwezen naar documenten/dossierpagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.DOC00031A, pagina 400034.
3.AMB00166, pagina 200009 (tabel); AMB00163, pagina 300359.
4.DOC-00476, pagina 400461, regel 1 en regel 18.
5.DOC-00715, pagina 500214 en 500215.
6.DOC-00715, pagina 500214.
7.DOC01225, pagina 600207.
8.DOC01226, pagina 600209.
9.DOC-00476, pagina 400461.
10.DOC01233, pagina 600215.
11.DOC01236, pagina 600218, regels 1-7.