ECLI:NL:RBOVE:2024:1846

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
312497/ KG RK 24/165
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende vooringenomenheid in bestuursrechtelijke procedure

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van acht verzoekers tegen mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekers voerden aan dat de rechter blijk had gegeven van vooringenomenheid tijdens de behandeling van hun beroepszaken tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan het COA voor een asielhotel in Albergen. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting op 28 maart 2024, waar de rechter had besloten om geen uitspraak te doen in de beroepszaken, maar wel in de verzoeken om voorlopige voorzieningen. Verzoekers stelden dat deze beslissing hen onterecht benadeelde en dat de rechter partijdig had gehandeld door niet alle beroepschriften gelijktijdig te behandelen.

Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 april 2024, werd de gewraakte rechter via een Teams-verbinding gehoord. De rechter ontkende de beschuldigingen van partijdigheid en verklaarde dat zijn beslissing om de zaken niet gelijktijdig te behandelen een processuele keuze was, die niet voortkwam uit vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekers en de reactie van de rechter zorgvuldig gewogen.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd genomen op basis van de overweging dat de rechter, gezien de omstandigheden van de zaak, niet onterecht had gehandeld. De wrakingskamer benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige processuele beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De verzoekers hebben niet voldoende feiten aangedragen die de indruk van vooringenomenheid konden rechtvaardigen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 312497/ KG RK 24/165
Beslissing van 5 april 2024
in de zaak van
[verzoeker 1] ;
[verzoeker 2] ;
[verzoeker 3] ;
[verzoeker 4] ;
[verzoeker 5] ;
[verzoeker 6] ;
[verzoeker 7] ;
[verzoeker 8] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
verzoekers tot wraking,
gemachtigde: M.H. Middelkamp.

1.De procedure

1.1.
Op 29 maart 2024 hebben verzoekers het verzoek tot wraking gedaan van
mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaken die zijn geregistreerd onder ZWO 24/1865 BESLU en ZWO 24/1866 BESLU.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden in Zwolle op 28 maart 2024 door de meervoudige kamer, onder voorzitterschap van mr. de Kwaasteniet. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Op 29 maart 2024 heeft de rechtbank namens verzoekers een schriftelijk verzoek tot wraking ontvangen. Dit verzoek is namens verzoekers op dezelfde dag aangevuld en toegelicht.
1.3.
Mr. A.T. de Kwaasteniet heeft niet berust in de wraking. Hij heeft op 2 april 2024 schriftelijk gereageerd.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoekers is op 3 april 2024 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- namens verzoekers [verzoeker 2] , bijgestaan door M.H. Middelkamp (hierna: Middelkamp);
- mr. A.T. de Kwaasteniet is verschenen per Teams-verbinding door middel van een directe beeld- en geluidsverbinding met de rechtbank.
Mr. T.E.P.A. Lam, gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen en mr. J. Zweers, gemachtigde van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA), hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
Gemeente Tubbergen heeft inzake de locatie [adres] te Albergen aan het COA een omgevingsvergunning verleend. Verzoekers zijn tegen het verlenen van de vergunning in beroep gegaan en hebben tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekers hebben het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Op 25 maart 2024 heeft de rechtbank een brief gestuurd waarin zij de gang van zaken voor de behandeling op 28 maart 2024 uiteen heeft gezet. De rechtbank heeft in die brief aangegeven voornemens te zijn om op de zitting de drie beroepszaken te behandelen die op dat moment compleet/zittingsrijp waren en ten aanzien waarvan ook verzoeken om voorlopige voorziening waren ingediend, zodat er over het beroep en in het geval van een gegrond beroep eventueel ook over de voorlopige voorziening een beslissing zou kunnen worden genomen.
Tijdens de behandeling van 28 maart 2024 is evenwel door de meervoudige kamer, onder voorzitterschap van mr. De Kwaasteniet besloten geen uitspraak te doen in de beroepszaken, maar wel met betrekking tot de voorlopige voorzieningen. Door deze beslissing is een zeer onaanvaardbare en rechtsongelijke situatie ontstaan ten opzichte van andere beroepschriften tegen dezelfde vergunningverlening, omdat in deze drie zaken aan verzoekers nu de route van ‘kortsluiting’ en de mogelijkheid van hoger beroep na een ‘kortsluiting’ is ontnomen. De rechter, en verzoekers doelen daarbij op de voorzitter, had een nieuwe zittingsdatum moeten uitschrijven waarop alle beroepsschriften tegelijk behandeld hadden kunnen worden. Door dit na te laten heeft de rechter vooringenomen gehandeld en de partijen niet gelijk behandeld.
3.2.
In een nadere schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek hebben verzoekers aangevoerd, dat de gewraakte rechter volgens een krantenartikel in de Volkskrant van 29 maart 2024 op de zitting van 28 maart 2024 gevraagd zou hebben of de grootste tegenstander van het asielhotel in Albergen aanwezig is. Verzoekers vinden dit een denigrerende typering van één van hen, en de vraagstelling als zodanig getuigen van partijdigheid van de rechter.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft Middelkamp het wrakingsverzoek toegelicht en aangevuld. Middelkamp heeft aangevoerd dat verzoekers niet akkoord gaan met het opgemaakte proces-verbaal van de behandeling van 28 maart 2024, nu de rechter dat heeft laten opmaken en heeft ondertekend nadat hij door verzoekers is gewraakt. Daarbij komt dat het proces-verbaal niet volledig is. Bovendien komt de wrakingszitting te snel, zodat verzoekers te weinig tijd hebben gehad om het proces-verbaal te controleren en deze zitting voor te bereiden.
3.4.
Vervolgens heeft Middelkamp aangevoerd dat de rechter de brief van burgemeester en wethouders van 26 maart 2024, waarin zij te kennen gaven vanwege veiligheidsredenen niet te zullen verschijnen op de behandeling van 28 maart 2024, had moeten opvatten als een verzoek tot uitstel van de behandeling. Door dat niet te doen heeft de rechter blijk gegeven van vooringenomenheid.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling op het wrakingsverzoek gereageerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het klopt dat er wijzigingen zijn geweest in de wijze waarop de rechtbank de zaken wilde afdoen. Tijdens de behandeling van 28 maart 2024 heeft de rechtbank mede op basis van het verloop van de behandeling na een zorgvuldige afweging van belangen besloten dat, gelet op de nog zes andere lopende beroepszaken, het kortsluiten en direct beslissen in de hoofdzaken niet de aangewezen weg was. Door zo te handelen zou een ingewikkelde en ongewenste processuele situatie ontstaan. De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslissen (door de meervoudige kamer) om geen uitspraak te doen in de hoofdzaak maar alleen in de voorlopige voorzieningen een processuele beslissing is, die niet betekent dat hij partijdig heeft gehandeld.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter gereageerd op de andere punten van verzoekers. Het klopt dat hij nadat hij gewraakt is een handtekening onder het proces-verbaal van de zitting heeft gezet. Het gaat om een verkort proces-verbaal dat alleen het begin en einde van de behandeling bevat. Het is opgemaakt zoals gebruikelijk door de griffier. De inhoudelijke bespreking van de zaken ontbreekt omdat die niet ter zake doet voor het wrakingsverzoek.
De rechter heeft verder tegengesproken dat hij één van de verzoekers tijdens de zitting heeft aangeduid als de grootste tegenstander van het asielhotel in Albergen.
Tenslotte heeft de rechter aangevoerd dat hij niet besloten heeft de zitting uit te stellen, omdat hij daarvoor geen reden zag en hij noch van verzoekers, noch van de andere procesdeelnemers een verzoek tot uitstel heeft gekregen.

5.De beoordeling

5.1.
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is of dat de vrees voor partijdigheid gerechtvaardigd is.
Het proces-verbaal van de behandeling van 28 maart 2024
5.2.
Ten einde het wrakingsverzoek te kunnen beoordelen heeft de wrakingskamer na het ontvangen van het wrakingsverzoek, de rechter gevraagd te reageren op het wrakingsverzoek en hem gevraagd een (verkort) proces-verbaal te laten opmaken van de mondelinge behandeling. Het opmaken van het proces-verbaal en de ondertekening daarvan door de voorzitter hoort bij de gebruikelijke gang van zaken bij een wrakingsverzoek en hieruit blijkt dan ook geen vooringenomenheid van de rechter. Afgezien daarvan volgt uit artikel 8:61 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht dat het proces-verbaal door de griffier wordt opgemaakt.
Procesbeslissingen
5.3.
De beslissing van de meervoudige kamer om af te wijken van de voorgenomen route, zoals die aan verzoekers is meegedeeld in de brief van 25 maart 2024, is een processuele beslissing. Als uitgangspunt geldt dat een voor een partij onwelgevallige processuele beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Met het nemen van de beslissing blijkt weliswaar onvermijdelijk een standpunt van de rechter, maar dat levert niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing op dat een vrees voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd. Dit kan anders zijn indien de motivering van zo’n beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Indien niet voldaan is aan dit strikte criterium, kunnen onwelgevallige beslissingen geen gerede grond voor wraking opleveren.
5.4.
Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De rechtbank (meervoudige kamer) heeft tijdens de behandeling op 28 maart 2024 door voortschrijdend inzicht de voorgenomen procedurele route, zoals meegedeeld in de brief van 25 maart 2024, verlaten. Haar voornemen daartoe, erop neerkomend dat alleen de voorzieningenrechter uitspraak zou doen op de verzoeken om een voorlopige voorziening en de hoofdzaken tegelijk met de andere tegen dezelfde omgevingsvergunning ingekomen beroepsschriften op een later moment zouden worden behandeld en afgedaan, heeft zij aan het begin van de behandeling bij monde van de rechter als voorzitter van de meervoudige kamer besproken en toegelicht. Aan het eind van de behandeling heeft de rechter als voorzitter van de meervoudige kamer na een schorsing meegedeeld dat overeenkomstig dat voornemen is beslist, dat het dictum op 2 april 2024 zou worden doorgegeven en de schriftelijke motivering daarvan op 18 april 2024 zou worden verstuurd, en voorts dat het aansluitende verzoek van de gemachtigde van verzoekers, gezien de situatie,
“om 2 en 18 april samen te voegen tot één datum”niet wordt gevolgd. Deze gang van zaken houdt uitsluitend een processuele beslissing in ten aanzien van het verloop van de behandeling en afdoening van de beroepszaken van verzoekers en de door hen verzochte voorlopige voorziening(en).
In het licht van het onder 5.2 geformuleerde toetsingskader kan aan die gang van zaken, mede gelet op aard en strekking van een voorlopige voorziening, niet de gevolgtrekking worden verbonden dat de rechtbank, meer in het bijzonder de rechter als voorzitter van de meervoudige kamer, bij het geven van deze beslissing vooringenomen was of daarvoor objectief gerechtvaardigde vrees bestond. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat de rechtbank met betrekking tot de behandeling en afdoening van de beroepszaken van verzoekers en de door hen verzochte voorlopige voorzieningen aanvankelijk een andere processuele weg voor ogen stond dan waartoe de rechtbank uiteindelijk heeft beslist. Dat bij (het voornemen tot) die beslissing (mogelijk) een rol heeft gespeeld dat meer beroepen tegen dezelfde omgevingsvergunning waren ingekomen, die – naar de wrakingskamer begrijpt – op 28 maart 2024 nog niet zittingsgereed waren, maakt dat niet anders.
5.5.
Voor de wrakingskamer is niet komen vast te staan dat de rechter één van de verzoekers heeft aangeduid als ‘de grootste tegenstander van het asielhotel in Albergen’. De rechter zelf spreekt tegen dat hij zich in dit soort bewoordingen heeft uitgedrukt. De wrakingskamer acht het opmerkelijk dat de verzoekers, die de zitting op 28 maart 2024 hebben bijgewoond, deze uitspraken van de rechter kennelijk niet zelf hebben gehoord, en dat zij dit niet meteen al in het eerste wrakingsverzoek hebben aangevoerd. De gemachtigde van verzoekers baseert zich immers op een krantenartikel en stelt dat hij daarin heeft gelezen dat de rechter dit ‘
zou hebben gezegd’.Hierdoor is de wrakingskamer van oordeel dat onvoldoende vast staat dat de rechter dit daadwerkelijk heeft gezegd, althans niet op een zodanige wijze dat dit meteen bij de verzoekers zelf al de indruk heeft gewekt dat de rechter partijdig was.
5.6.
Ten slotte heeft Middelkamp naar voren gebracht dat de rechter de behandeling had moeten uitstellen, omdat zowel het college van burgemeester en wethouders als het COA niet aanwezig waren.
De wrakingskamer stelt vast dat het college en het COA vertegenwoordigd waren door raadslieden en dat zij, maar ook verzoekers zelf, geen verzoek tot uitstel van de behandeling hebben gedaan. Anders dan verzoekers is de wrakingskamer van oordeel dat de rechter in de brief van burgemeester en wethouders van 26 maart 2024 geen verholen verzoek om aanhouding heeft hoeven lezen, omdat zij eigenlijk zelf graag bij de behandeling aanwezig hadden willen zijn. Naar het oordeel van de wrakingskamer leidt de omstandigheid dat de rechtbank de behandeling niet heeft uitgesteld in verband met de afwezigheid van het college en het COA tot een latere datum waarop zij wel aanwezig konden zijn, niet tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter, ook niet in die zin dat de beslissing objectief gezien bij de verzoekers tot wraking de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat die beslissing is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoekers.
5.7.
Verzoeker heeft geen (nadere of verdere) concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat de rechtbank bij het geven van deze beslissing vooringenomen was of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond.
5.8.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, stelt de wrakingskamer vast dat niet is gebleken van (een schijn van) vooringenomenheid. De slotsom is dan dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond zal verklaren.

6.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A. van Holten, F. Koster en H. Manuel in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bruin en in openbaar uitgesproken op 5 april 2024.
de griffier de voorzitter
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.