ECLI:NL:RBOVE:2024:1797

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
308270 FT RK 24.15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na eerdere schone lei en nieuwe schuldenlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 april 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoeker] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [verzoeker], een alleenstaande man van 42 jaar, heeft in het verleden de schuldsaneringsregeling doorlopen en een schone lei ontvangen. Echter, hij heeft in de afgelopen drie jaar een aanzienlijke nieuwe schuldenlast opgebouwd van € 78.582,42, waaronder een niet-saneerbare vordering van de PvdA van € 40.082,40, die voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze vordering niet kan worden gesaneerd op grond van artikel 358 lid 4 sub c van de Faillissementswet, wat betekent dat de vordering van de PvdA ook na een eventuele nieuwe schuldsaneringsregeling opeisbaar blijft.

Tijdens de zitting op 25 maart 2024 heeft [verzoeker] verklaard dat hij slechts een deel van de benodigde documentatie heeft overgelegd en dat hij niet op de hoogte was van het belang van de ontbrekende pagina's. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, gezien de herhaalde schuldenproblematiek en het feit dat de oorzaak van de schuldenlast niet is opgelost door de eerdere regeling. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het verzoek tot schuldsanering niet kan worden toegewezen, omdat het indienen van een regeling met slechts één schuldeiser in strijd is met de principes van de schuldsaneringsregeling.

De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 sub b en c van de Faillissementswet, en benadrukt dat de situatie van [verzoeker] niet is verbeterd sinds de eerdere schuldsanering. De rechtbank heeft de beslissing op 2 april 2024 uitgesproken, waarbij [verzoeker] het recht heeft om binnen acht dagen hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
rekestnummer: 308270 FT RK 24.15
uitspraakdatum: 2 april 2024
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op het verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
verder [verzoeker] te noemen.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend om toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Ter zitting van 25 maart 2024 heeft de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling plaatsgevonden, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting is [verzoeker] verschenen.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] is een alleenstaande man (42 jaar). [verzoeker] heeft met zijn ex-partner co-ouderschap over zijn zoon (17 jaar). De zoon verblijft elke maand twee weken bij [verzoeker] . [verzoeker] is fulltime servicemonteur bij Van Mossel Kia te [vestigingsplaats] en verdient per maand € 2.736,27.
Volgens het verzoekschrift heeft [verzoeker] een schuldenlast van € 78.582,42, bestaande onder andere uit:
  • Stichting Fraktie PvdA (hierna: PvdA) ad € 40.082,40 (2011);
  • Belastingdienst ad € 4.242,00 (2019) en € 4.385.00 (2020);
  • TotalEnergies Power en Gas NL BV ad € 3.520,03 (2020);
  • SEPA Green Energy B.V. ad € 4.762,89 (2022);
  • Avado Logisties B.V. ad € 2.894,89 (2022);
  • ROZ Groep ad € 1.000,00 (2022).
[verzoeker] is, bij oproeping, verzocht om een recente specificatie van de vorderingen van de Belastingdienst te overleggen. Deze heeft [verzoeker] op 20 maart 2024 gedeeltelijk aangeleverd. [verzoeker] heeft één bladzijde van de in totaal drie bladzijde tellende specificatie overgelegd aan de rechtbank. De bladzijde die [verzoeker] heeft overgelegd (bladzijde 2) geeft een opsomming van alle openstaande aanslagen.
Uit het overzicht volgt dat de vordering van de Belastingdienst de volgende aanslagen omvat:
  • huurtoeslag 2019, 2020 en 2022 (totaal ad € 3.815,--);
  • zorgtoeslag 2019, 2020 en 2022 (totaal € 1.301,--);
  • omzetbelasting 2020 (ad € 1.645,--);
  • motorrijtuigenbelasting 2020, 2021, 2022 & 2023 (totaal € 4.679,--);
  • inkomstenheffing 2022 (ad € 983,--).
Volgens de opgave is de totale vordering van de Belastingdienst € 12.423,--. Uit de recente specificatie van de Belastingdienst blijkt dat fiscale vordering in totaal € 3.796,-- hoger is dan de opgave in het verzoekschrift. ‬
Voorgeschiedenis
In juli 2015 is [verzoeker] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. In de slotfase van deze schuldsaneringsregeling heeft [verzoeker] nieuwe schulden laten ontstaan. Door een schenking van de zus van [verzoeker] aan de boedel zijn de nieuw gemaakte schulden voldaan. In juli 2018 heeft [verzoeker] de schone lei ontvangen.
Gedurende deze schuldsaneringsregeling heeft de PvdA zich gemeld voor een bedrag ad
€ 35.253,00. De PvdA heeft een uitdeling ad € 2.371,43 ontvangen. De vordering van de PvdA betreft een schadevergoedingsmaatregel, welke in 2011 definitief is geworden.
[verzoeker] heeft schriftelijk verklaard dat hij in de periode 2019/2020 het budgetbeheer heeft beëindigd. [verzoeker] heeft toegelicht dat hij dit heeft gedaan, omdat hij dacht dat hij zijn financiële zaken wel zelfstandig kon regelen. [verzoeker] heeft verklaard dat budgetbeheer voor hem noodzakelijk is gebleken. Op 12 september 2022 is Stadsbank Oost Nederland opnieuw aangesteld als budgetbeheerder van [verzoeker] .
Vanaf omstreeks 2019 tot maart 2022 heeft [verzoeker] (eenmanszaak) [eenmanszaak] gedreven. [verzoeker] heeft schriftelijk verklaard dat hij nooit jaarstukken heeft opgemaakt.
De behandeling ter zitting van 25 maart 2024
[verzoeker] heeft verklaard dat hij slechts pagina twee (2) van de specificatie van de Belastingdienst heeft overgelegd, omdat hij niet wist dat de andere twee pagina’s van belang zouden zijn. De eerste pagina zou volgens [verzoeker] een begeleidend schrijven zijn en de laatste pagina zou enkel de totale hoogte van de vordering vermelden. [verzoeker] heeft verklaard dat de Stadsbank Oost Nederland – de instantie die namens [verzoeker] het verzoekschrift heeft ingediend – gebruik heeft gemaakt van een oude specificatie. Dit verklaart volgens [verzoeker] waarom de opgave in het verzoekschrift afwijkt van de nagezonden recente specificatie. [verzoeker] heeft geen verklaring waarom de motorrijtuigenbelasting van 2023 – in totaal zeven aanslagen – niet is betaald door de budgetbeheerder. [verzoeker] heeft verklaard dat hij op dit moment rijdt in een Audi uit 2003, maar dat hij voornamelijk gebruik maakt van de auto van het werk.
Na het ontvangen van de schone lei in 2018 heeft [verzoeker] opdracht gegeven aan een advocaat om te onderzoeken of de uitdeling aan de PvdA zou moeten leiden tot finale kwijting. De advocaat heeft aan [verzoeker] bericht dat hiervan geen sprake is. De vordering van de PvdA hangt samen met een strafrechtelijke veroordeling wegens misdrijf en wordt niet gesaneerd. [verzoeker] heeft verklaard dat hij samen met de budgetbeheerder zijn financiële situatie in kaart wil brengen, om daarna te bekijken wat de mogelijkheden zijn om een voorstel aan de PvdA te doen tegen finale kwijting. [verzoeker] heeft verklaard dat de vordering van de PvdA hem als het ware ‘achtervolgt’. [verzoeker] heeft toegelicht dat hij geconfronteerd wordt met loonbeslag en dat hij zijn vorige baan is verloren omdat zijn werkgever het vonnis inzake de vordering van de PvdA had ontvangen. Het strafrechtelijke karakter van de vordering was voor de voormalig werkgever van [verzoeker] voldoende aanleiding om zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
[verzoeker] heeft verklaard dat hij kort een eigen onderneming ([eenmanszaak]) heeft gehad. [verzoeker] heeft toegelicht dat hij geen jaarstukken heeft opgemaakt, omdat er slechts zes/zeven transacties hebben plaatsgevonden in de onderneming. Na deze transacties kwam het Corona-virus en was het voor [verzoeker] niet meer rendabel om zijn onderneming voort te zetten. [verzoeker] heeft verklaard dat hij toen heeft besloten om weer in loondienst te gaan.
Op de vraag van de rechter waarom er diverse energiebedrijven op de schuldenlijst staan heeft [verzoeker] (slechts) verklaard dat hij twee keer is overgestapt naar een andere energiemaatschappij. Daarnaast heeft één energiemaatschappij het contract beëindigd in verband met te late betalingen van [verzoeker] . [verzoeker] heeft verklaard dat hij op dit moment bij Essent een contract heeft en dat de budgetbeheerder deze betalingen verricht.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
De vordering van de PvdA ad € 40.082,40 betreft een schadevergoedingsmaatregel, welke in 2011 definitief is geworden. De rechtbank overweegt dat op grond van art. 358 lid 4 sub c Faillissementswet vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling niet worden gesaneerd. In de situatie dat de rechtbank [verzoeker] wél (voor een tweede keer) zal toelaten tot de schuldsaneringsregeling, dan blijft na het doorlopen van de regeling de vordering van de PvdA opeisbaar.
De vordering van de PvdA en het strafrechtelijke karakter van deze vordering was reeds bekend gedurende de eerste schuldsaneringsregeling van 2015 – 2018. Het staat de PvdA vrij om – ondanks de niet-saneerbaarheid – haar vordering in een schuldsaneringsregeling in te dienen voor een uitdeling. De oorzaak van de problemen van [verzoeker] – krappe budgettering door loonbeslag van de PvdA – is niet opgelost door de eerste schuldsaneringsregeling en zal derhalve ook niet worden opgelost met een tweede schuldsaneringsregeling. Dit betekent dat [verzoeker] , wat betreft de vordering van de PvdA, niet gebaat is bij een (tweede) schuldsaneringsregeling.
[verzoeker] heeft verklaard dat hij hoopt om samen met de budgetbeheerder een regeling te treffen met de PvdA. Het treffen van een regeling tijdens de schuldsaneringsregeling met slechts één schuldeiser druist in tegen het algemene beslag dat de schuldsaneringsregeling legt op het vermogen van de saniet ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank overweegt dat er gedurende de schuldsaneringsregeling geen ruimte is om met een individuele schuldeiser een regeling te treffen, omdat de individuele schuldeiser dan bevooroordeeld wordt ten opzichte van de overige schuldeisers. Dit betekent dat een langdurige oplossing voor de vordering van de PvdA niet binnen afzienbare tijd of binnen een wettelijke schuldsaneringsregeling gerealiseerd kan worden.
Als de rechtbank de vordering van de PvdA buiten beschouwing laat, dan constateert de rechtbank dat [verzoeker] tussen 2018 en begin 2024 een schuldenlast heeft opgebouwd ad
€ 38.500,02‬ (€ 78.582,42 - € 40.082,40). De rechtbank concludeert dat een groot gedeelte van de schuldenlast, ad circa € 18.500,--, is ontstaan binnen de drie-jaarstermijn.
De rechtbank constateert een vaste lijn in het gedrag van [verzoeker] met betrekking tot het doorlopend maken van schulden. [verzoeker] heeft immers in 2018 de schone lei ontvangen, maar deze is (in verband met het maken van nieuwe schulden gedurende de regeling) pas verleend door een schenking van de zus van [verzoeker] in de slotfase van de schuldsaneringsregeling. In de periode na het ontvangen van de schone lei (2018 – begin 2024), heeft [verzoeker] opnieuw voor een fors bedrag aan schulden laten ontstaan. [verzoeker] stelt dat zijn financiële situatie niet volledig in kaart is, maar na anderhalf jaar budgetbeheer mag, aldus de rechtbank, verwacht worden dat deze situatie duidelijk is. Het is de rechtbank onduidelijk waarom [verzoeker] dan wel de budgetbeheerder recente belastingaanslagen, zoals de motorrijtuigenbelasting 2023, niet voldoet.
Op 1 juli 2023 is de Faillissementswet gewijzigd waardoor de tien-jaarstermijn van art. 288 lid 2 sub d Fw is vervallen. De tien-jaarstermijn had voor de wetswijziging tot gevolg dat als men binnen een periode van tien jaar opnieuw een verzoek tot de wettelijke schuldsaneringsregeling indiende, deze afgewezen moest worden. Het vervallen van de tien-jaarstermijn brengt derhalve met zich mee dat men binnen een periode van tien jaar opnieuw een verzoek mag doen tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zonder dat dit verzoek pertinent wordt afgewezen. Het vervallen van de tien-jaarstermijn brengt echter met zich mee dat de rechtbank dient te beoordelen of het verwijtbaar is dat men opnieuw in een problematische schuldensituatie terecht is gekomen. Gelet op de vaste lijn in het gedrag van [verzoeker] oordeelt de rechtbank dat er geen gronden zijn die toelating van [verzoeker] zo snel na een schone lei rechtvaardigen.
Op grond van vorenstaande wijst de rechtbank het verzoek van [verzoeker] af op grond van artikel 288 lid 1 sub b en c Faillissementswet.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.