In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 april 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van [verzoeker] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [verzoeker], een alleenstaande man van 42 jaar, heeft in het verleden de schuldsaneringsregeling doorlopen en een schone lei ontvangen. Echter, hij heeft in de afgelopen drie jaar een aanzienlijke nieuwe schuldenlast opgebouwd van € 78.582,42, waaronder een niet-saneerbare vordering van de PvdA van € 40.082,40, die voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze vordering niet kan worden gesaneerd op grond van artikel 358 lid 4 sub c van de Faillissementswet, wat betekent dat de vordering van de PvdA ook na een eventuele nieuwe schuldsaneringsregeling opeisbaar blijft.
Tijdens de zitting op 25 maart 2024 heeft [verzoeker] verklaard dat hij slechts een deel van de benodigde documentatie heeft overgelegd en dat hij niet op de hoogte was van het belang van de ontbrekende pagina's. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, gezien de herhaalde schuldenproblematiek en het feit dat de oorzaak van de schuldenlast niet is opgelost door de eerdere regeling. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het verzoek tot schuldsanering niet kan worden toegewezen, omdat het indienen van een regeling met slechts één schuldeiser in strijd is met de principes van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 sub b en c van de Faillissementswet, en benadrukt dat de situatie van [verzoeker] niet is verbeterd sinds de eerdere schuldsanering. De rechtbank heeft de beslissing op 2 april 2024 uitgesproken, waarbij [verzoeker] het recht heeft om binnen acht dagen hoger beroep aan te tekenen.