ECLI:NL:RBOVE:2024:1767

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/08/309683 / KG ZA 24-25
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning en nakoming van echtscheidingsconvenant in kort geding

In deze zaak vordert de eiser in kort geding dat de gedaagde de woning ontruimt, omdat hij zich niet houdt aan de financiële verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant. De eiser stelt dat het onaanvaardbaar is dat de gedaagde in de woning blijft wonen, terwijl hij zijn verplichtingen niet nakomt. De gedaagde betwist het spoedeisend belang en de onaanvaardbaarheid van zijn verblijf in de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een spoedeisend belang, maar wijst de ontruiming af. De gedaagde wordt wel veroordeeld om zich aan de afspraken uit het echtscheidingsconvenant te houden en de gevorderde bedragen te betalen.

De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 21 maart 2024. De partijen zijn ex-echtgenoten, waarbij de echtscheiding op 7 oktober 2022 is uitgesproken. In het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de woning en de financiële verplichtingen. De gedaagde heeft echter zijn verplichtingen niet nagekomen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zijn hypotheekverplichtingen heeft ingelost, maar dat er nog steeds een risico bestaat dat hij in de toekomst opnieuw in gebreke blijft. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde recht heeft op de afspraken uit het convenant, en dat het op dit moment niet onaanvaardbaar is dat hij in de woning blijft wonen. De vorderingen van de eiser tot ontruiming zijn afgewezen, maar de gedaagde is wel verplicht om de financiële afspraken na te komen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/309683 / KG ZA 24-25
Vonnis in kort geding van 4 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. T.R. Oude Veldhuis te Hengelo,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 20;
- aanvullende producties bijhorend bij dagvaarding 21 tot en met 26;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
- de mondelinge behandeling van 21 maart 2024.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] vordert in dit kort geding primair dat [gedaagde] de woning ontruimt, omdat hij zich niet houdt aan de in het echtscheidingsconvenant overeengekomen financiële verplichtingen en het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij in de woning blijft wonen. Subsidiair vordert zij dat [gedaagde] zich aan de in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken houdt en vordert zij betaling van diverse bedragen. [gedaagde] betwist het spoedeisend belang en dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij in de woning blijft wonen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar wijst de gevorderde ontruiming af. [gedaagde] wordt veroordeeld om zich aan de afspraken uit artikel 1 van het echtscheidingsconvenant te houden en de gevorderde bedragen te betalen. De beslissing van de voorzieningenrechter wordt hierna toegelicht.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 7 oktober 2022 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Op 11 november 2022 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Dinkelland.
3.2.
Partijen hebben op 25 augustus 2022 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) met elkaar gesloten. In dit convenant staat, voor zover van belang, in artikel 1:
Artikel 1 Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de echtelijke woning
1.1.
De in eigendom aan partijen toebehorende echtelijke woning, staande en
gelegen te [adres], zal door partijen
in beginsel worden toegedeeld aan de man. De overwaarde wordt door
partijen vastgesteld op het bedrag van € 140.000,00. Dit is een
vaststellingsovereenkomst. De vrouw maakt aanspraak op de helft van de
overwaarde, zijnde het bedrag van € 70.000,00.
1.2.
Partijen zijn het erover eens dat de man een termijn van maximaal vier jaar
na datum van de inschrijving van de te wijzen echtscheidingsbeschikking
gegund zal worden om de financiering rond te krijgen teneinde de echtelijke
woning toegedeeld te krijgen. Derhalve zijn partijen het erover eens dat de
levering van de echtelijke woning pas zal plaatsvinden, zodra de man de
financiering rond kan krijgen. Het notarieel transport zal zo spoedig mogelijk,
doch uiterlijk binnen vier jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, ten overstaan van een door partijen nader aan te wijzen notaris plaatsvinden.
1.3.
Indien en voor zover de man binnen de in artikel 1.2 genoemde termijn de
financiering voor de overname van de woning niet rond kan krijgen, zijn
partijen het er over eens dat de woning zal worden verkocht aan derden. Dit
betekent dat de man niet alleen het bedrag van € 70.000,00 voldaan dient te
hebben binnen de gestelde termijn, maar ook de vrouw dient te zijn ontslaan
uit de hoofdelijkheid jegens de bank.
1.4.
Partijen zijn het erover eens dat zij tot de datum van de overdracht van de
echtelijke woning beiden elk maandelijks een bedrag van € 150,-- op een
aparte en/of bankrekening voor onderhoud en reparatie van het huis zullen
storten. Mocht het saldo voor een reparatie of onderhoud onvoldoende
blijken, zullen beiden voor de helft bijdragen in de kosten.
1.5.
Partijen zijn het er voorts over eens dat tot de datum waarop het notarieel
transport van de echtelijke woning zal plaatsvinden, de hypothecaire
verplichtingen, gebruikerslasten en alle overige met de woning verbonden
kosten, zoals de WOZ-belasting, onderhoudspremie, opstal- en alle overige
eigenaarslasten, zonder verdere verrekening door de man zullen worden
voldaan.
1.6.
De kosten, verbonden aan de levering en tenaamstelling van de echtelijke
woning, het notarieel transport, alsmede het ontslag uit de hoofdelijkheid, zijn
voor gezamenlijke rekening van partijen. Partijen komen overeen dat de man bij uitsluiting van de vrouw gebruik mag maken van de echtelijke zonder dat hij hiervoor een vergoeding verschuldigd is aan de vrouw.
1.10.
Partijen stellen vast dat het door de man aan de vrouw te betalen bedrag vast
staat op € 70.000,00. Dit bedrag zal in drie termijnen worden voldaan. De
man zal voor 1 januari 2024 het bedrag van € 25.000,00 aan de vrouw
voldoen, een bedrag van € 25.000,00 voor 1 januari 2025 en een laatste
bedrag van € 20.000,00 voor 31 juli 2026, bij gebreke waarvan de man
zonder verdere aanmaning in verzuim is en hij aan de vrouw over het niet
betaalde bedrag, zolang hij in verzuim is, een rente verschuldigd is gelijk aan
de wettelijke rente.
3.3.
Volgens eigendomsinformatie uit het Kadaster is de woning aan de [adres] (hierna: de woning), anders dan in het convenant staat, eigendom van [eiser]. Op de woning zijn twee hypotheekrechten gevestigd, waaronder een hypotheek bij de Rabobank. [eiser] en [gedaagde] zijn gezamenlijk hypotheekgevers voor de hypotheken.
3.4.
Partijen hebben, in afwijking van de afspraken in het convenant, besloten de woning te verkopen aan [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]). De koopovereenkomst waarbij enerzijds [eiser] en [gedaagde] als verkoper zijn opgetreden en anderzijds Beijen als koper is gesloten op 2 augustus 2023. Daarnaast zijn er op dezelfde dag door dezelfde partijen aanvullende afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een ‘side letter koopovereenkomst woning’. Hierin staat, voor zover van belang:
“(…)
2) [gedaagde] als ex-partner van verkoper thans de woning bewoont en deze woning nog maximaal 7 jaar na levering, doch tot uiterlijk 1 oktober 2030 wenst te blijven bewonen, middels een nader tussen partijen te sluiten (huur)overeenkomst met een harde einddatum;
(…)”
3.5.
In een op 29 augustus gedateerd stuk ‘aanvulling op side letter koopovereenkomst woning’ waarbij als verkoper (enkel) [eiser] is vermeld en als koper [bedrijf], staat, voor zover van belang:
“ (…)
1) Verkoper en Koper per 2 augustus 2023 een koopovereenkomst zijn aangegaan betreffende de verkoop van de woning aan de [adres] te Deurningen;
2) Verkoper en Koper daarnaast in een side letter, eveneens getekend op 2 augustus 2023, aanvullende afspraken hebben gemaakt teneinde de ex-partner van Verkoper, [gedaagde] met de gezamenlijke kinderen de mogelijkheid te bieden de verkochte woning voor een periode te kunnen blijven bewonen, totdat de kinderen meerderjarig zijn;
3) Naar nu is gebleken heeft [gedaagde] geen volledige openheid / inzage gegeven in zijn schuldenlast en blijkt de schuldenlast fors hoger dan eerder ingeschat/gedacht. Dit heeft mede geleid tot een 2e persoonlijk faillissement op korte termijn van de heer [gedaagde];
4) De heer [gedaagde] heeft aan Verkoper een hogere schuldenlast, welke uit de verkoopopbrengst zeer zeker niet zal kunnen worden voldaan. Derhalve is Verkoper bereid de woning te verkopen aan Koper en de bepaling zoals opgenomen in artikel 7.1. van de koopovereenkomst te laten vervallen, waardoor de woning leeg en onbewoond zal worden opgeleverd;(...)
3.6.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] op 12 oktober 2023 gesommeerd tot betaling van achterstallige kinderalimentatie, achterstallige hypotheeklasten en WOZ-aanslagen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad om [gedaagde] te veroordelen:
primair:
- de woning met de aan hem toebehorende roerende zaken te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan [eiser] te stellen, een en ander binnen drie dagen na betekening van dit vonnis en indien [gedaagde] in gebreke mocht blijven, de ontruiming door een deurwaarder zal worden bewerkstelligd, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00.
subsidiair:
- om de gemaakte afspraken uit artikel 1 van het convenant aangaande de woning na te komen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00;
- om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 568,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 576,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- om aan [eiser] te betalen € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
primair en subsidiair:
- in de kosten van deze procedure, en indien hij deze niet voldoet, dit te vermeerderen met de wettelijke rente, nakosten en ontruimingskosten.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] zich niet aan zijn betalingsverplichtingen uit het convenant houdt, waardoor hij zich niet langer kan beroepen op het recht van gebruik van haar woning omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de WOZ-aanslagen van 2022 en 2023, de maandelijkse hypotheekverplichtingen en het in het convenant overeengekomen bedrag van € 25.000,00 niet betaald. [gedaagde] woont op dit moment zonder recht of titel in de woning en maakt inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser]. Hierdoor kan [eiser] de woning niet verkopen. De Rabobank dreigt met executoriale verkoop van de woning. Hierdoor heeft [eiser] een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
4.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen van [eiser]. Volgens [gedaagde] is er geen sprake van een spoedeisend belang bij dit kort geding, omdat de achterstanden op de maandelijkse hypotheekverplichtingen bij de Rabobank inmiddels geheel zijn betaald. [gedaagde] betwist verder dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij in de woning blijft wonen. In het convenant zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] vier jaar de tijd krijgt om zelf financiering voor de woning te regelen en dat hij gedurende die tijd met de kinderen in de woning kan blijven wonen. Later heeft [gedaagde] ingestemd met verkoop van de woning aan [bedrijf], maar daarbij is in de side letter overeengekomen dat hij nog 7 jaar met de kinderen in de woning kon blijven wonen door deze te huren van [bedrijf]. Ook zou hij volgens de side letter van [bedrijf] geld krijgen, waardoor hij aan zijn betalingsverplichtingen ten aanzien van [eiser] kan voldoen. [bedrijf] en [eiser] blokkeren nu volgens [gedaagde] de overdracht van de woning, waardoor [gedaagde] in financiële problemen is gekomen. [gedaagde] is niet betrokken geweest bij de aanvulling op de side letter waarin staat dat de woning leeg en onbewoond moet worden opgeleverd en stemt daar niet mee in. Daarnaast komt [eiser] zelf afspraken uit het convenant niet na, doordat zij haar maandelijkse bijdrage van € 150,00 voor onderhoud en reparatie van het huis niet betaalt. Volgens [gedaagde] is hij bovendien geen partneralimentatie en kinderalimentatie verschuldigd en moet [eiser] de door haar ontvangen kinderbijslag en kinderalimentatie aan [gedaagde] betalen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
5.2.
Met betrekking tot het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] ten tijde van betekening van de dagvaarding in elk geval een spoedeisend belang had, omdat de Rabobank dreigde met executoriale verkoop van de woning omdat [gedaagde] op dat moment een aantal maanden de hypotheekverplichtingen niet had betaald. Nu [gedaagde] vlak voor de mondelinge behandeling van deze zaak de achterstanden bij de Rabobank heeft ingehaald, zou daaruit de conclusie kunnen worden getrokken dat het spoedeisend belang niet meer bestaat. [eiser] heeft echter tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij vreest dat [gedaagde] volgende maand de hypotheekverplichtingen niet zal nakomen, terwijl de andere hypotheekverstrekker ook dreigt te executeren. Bovendien wordt [eiser] ook door andere schuldeisers van [gedaagde] aangesproken voor andere financiële verplichtingen die [gedaagde] niet is nagekomen. [gedaagde] komt verder zijn financiële verplichtingen jegens [eiser] niet na. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen. Het kan daarom in redelijkheid niet van [eiser] worden verlangd dat zij de afloop van een bodemprocedure afwacht.
Partner- en kinderalimentatie en kinderbijslag
5.3.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen partner- en kinderalimentatie verschuldigd is aan [eiser] en dat [eiser] de door haar ontvangen kinderbijslag en kinderalimentatie aan [gedaagde] moet betalen. Voor zover [gedaagde] heeft beoogd hierover in deze procedure een beslissing te verkrijgen had [gedaagde] een eis in reconventie moeten instellen. Dat heeft hij niet gedaan en dat was in dit geval niet mogelijk omdat [gedaagde] in persoon is verschenen en volgens artikel 6.1 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken een eis in reconventie alleen kan worden ingesteld door een partij die bij advocaat is verschenen.
Vordering tot ontruiming van de woning
5.4.
In het convenant zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] gedurende vier jaar, ingaande na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, in de woning mag blijven wonen. Partijen zijn vervolgens in de side letter met [bedrijf] overeengekomen dat [gedaagde] nog maximaal 7 jaar na levering aan [bedrijf] in de woning mag blijven wonen. [gedaagde] heeft er in beginsel recht op dat deze afspraken worden nagekomen.
5.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De voorzieningenrechter moet bij toepassing van deze bepaling de nodige terughoudendheid betrachten.
5.6.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij door faillissement financiële problemen heeft, maar dat hij zijn achterstanden aan het inhalen is. Zo heeft hij op 7 maart 2024 alle achterstallige hypotheekverplichtingen aan de Rabobank betaald, waardoor de Rabobank niet tot executoriale verkoop van de woning overgaat. Inmiddels heeft [gedaagde] inkomsten uit loondienst, waardoor hij - aldus [gedaagde] - de woonlasten weer kan dragen. De voorzieningenrechter overweegt verder dat partijen in artikel 6.2 van het convenant enkel zijn overeengekomen dat als een partij niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen, tot sommatie en invordering kan worden overgegaan. Nu er op dit moment geen executoriale verkoop van de woning dreigt, is de voorzieningenrechter - al voorgaande omstandigheden afwegende - van oordeel dat (nog) geen sprake is van een situatie waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] met de kinderen in de woning blijft wonen. Dat kan op een ander moment ingeval van bijvoorbeeld het weer herhaaldelijk onbetaald laten van de hypotheekverplichtingen, anders worden. Het primair gevorderde zal worden afgewezen.
Nakoming van het convenant
5.7.
De in artikel 1 van het convenant overeengekomen verplichtingen gelden nog steeds tussen partijen en [gedaagde] moet zich daaraan houden. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot nakoming van artikel 1 van het convenant. Hoewel deze vordering van [eiser] is ingekleed als een nakomingsvordering – waarop in beginsel een dwangsom kan worden gezet – kan dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval niet worden toegewezen. Op grond van artikel 611a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een dwangsom niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. De verplichtingen uit artikel 1 van het convenant zien grotendeels op de betaling van geldsommen, waardoor de gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
Betalingsachterstanden
5.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding in de regel slechts plaats is indien met grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat in een bodemprocedure toewijzing van de vorderingen te verwachten is. De voorzieningenrechter oordeelt dat daar in dit geval sprake van is en licht dat hierna toe.
5.9.
[eiser] vordert van [gedaagde] betaling van de WOZ-aanslagen van 2022 en 2023, ter hoogte van € 568,00 en € 576,00. Volgens [eiser] had [gedaagde] deze bedragen op grond van artikel 1 van het convenant moeten betalen. [gedaagde] betwist niet dat hij deze bedragen had moeten betalen, maar voert het verweer dat hij de gevorderde bedragen kan verrekenen met de maandelijkse betalingen van € 150,00 die [eiser] op grond van het convenant voor de reparatie en het onderhoud van de woning had moeten betalen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] die maandelijkse bedragen geheel niet betaald.
5.10.
In artikel 1.5. van het convenant (zie rechtsoverweging 3.2.) zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] onder andere de WOZ-belasting voor zijn rekening neemt. Ook staat daarin dat hij dit moet betalen ‘zonder verdere verrekening’. [gedaagde] kan de verschuldigde WOZ-aanslagen van het jaar 2022 en 2023 volgens het convenant dus niet verrekenen met de maandelijkse bedragen die [eiser] verschuldigd is voor onderhoud en reparatie van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt daarom dat [gedaagde] de WOZ-aanslagen van 2022 en 2023 moet betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals vermeld in de beslissing.
5.11.
[gedaagde] heeft nog naar voren gebracht dat hij onderhoudskosten voor de woning heeft betaald. Voor zover de voorzieningenrechter begrijpt heeft [gedaagde] niet de bedoeling gehad om een tegenvordering wat betreft de kosten voor onderhoud en reparatie van de woning in te dienen. Indien dat wel zijn bedoeling was, dan had hij daar een eis in reconventie voor moeten instellen. Zoals hiervoor al is overwogen was dit niet mogelijk omdat niet bij advocaat maar in persoon is verschenen.
5.12.
[gedaagde] heeft niet betwist dat partijen in het convenant zijn overeengekomen dat hij voor 1 januari 2024 € 25.000,00 aan [eiser] moet betalen. Hij heeft enkel aangevoerd dat hij dat bedrag niet kan betalen, omdat hij geen geld heeft ontvangen vanuit de verkoop aan [bedrijf]. Dat geld heeft hij niet ontvangen, omdat [bedrijf] en [eiser] de verkoop van de woning hebben tegengehouden, aldus [gedaagde]. Dat doet echter niet af aan de betalingsverplichting van [gedaagde] aan [eiser]. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daarom veroordelen dit bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals vermeld in de beslissing.
De proceskosten
5.13.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de gemaakte afspraken uit artikel 1 van het convenant aangaande de woning aan de [adres] na te komen,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.144,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 februari 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.