In deze zaak vordert de eiser in kort geding dat de gedaagde de woning ontruimt, omdat hij zich niet houdt aan de financiële verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant. De eiser stelt dat het onaanvaardbaar is dat de gedaagde in de woning blijft wonen, terwijl hij zijn verplichtingen niet nakomt. De gedaagde betwist het spoedeisend belang en de onaanvaardbaarheid van zijn verblijf in de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een spoedeisend belang, maar wijst de ontruiming af. De gedaagde wordt wel veroordeeld om zich aan de afspraken uit het echtscheidingsconvenant te houden en de gevorderde bedragen te betalen.
De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 21 maart 2024. De partijen zijn ex-echtgenoten, waarbij de echtscheiding op 7 oktober 2022 is uitgesproken. In het echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de woning en de financiële verplichtingen. De gedaagde heeft echter zijn verplichtingen niet nagekomen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zijn hypotheekverplichtingen heeft ingelost, maar dat er nog steeds een risico bestaat dat hij in de toekomst opnieuw in gebreke blijft. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde recht heeft op de afspraken uit het convenant, en dat het op dit moment niet onaanvaardbaar is dat hij in de woning blijft wonen. De vorderingen van de eiser tot ontruiming zijn afgewezen, maar de gedaagde is wel verplicht om de financiële afspraken na te komen.