ECLI:NL:RBOVE:2024:1762

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
C/08/259974 / FA RK 21-27
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over minderjarige na erkenning door de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 april 2024 een beschikking gegeven inzake het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de kind], geboren op [geboortedatum] 2016. De vader heeft op 5 maart 2024 [de kind] erkend en verzoekt de rechtbank om samen met de moeder belast te worden met het gezag. De rechtbank heeft eerder op 3 juni 2022 een tussenbeschikking gegeven waarin de vader vervangende toestemming kreeg voor erkenning, maar de omgangsregeling werd aangehouden voor aanvullend onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder rapporten van de Raad en F9-formulieren van de advocaten van beide ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2024 zijn beide ouders gehoord, evenals een medewerker van de kinderbescherming.

De rechtbank overweegt dat de moeder momenteel alleen belast is met het gezag en dat gezamenlijk gezag vereist is dat ouders in staat zijn om samen beslissingen te nemen over belangrijke zaken met betrekking tot hun kind. De vader heeft aangegeven dat hij bereid is om samen te werken en dat hij de communicatie met de moeder wil verbeteren. De moeder daarentegen is van mening dat gezamenlijk gezag niet werkbaar is en vreest voor nieuwe conflicten. De Raad adviseert echter om het verzoek van de vader toe te wijzen, omdat het belangrijk is dat ouders samen beslissingen nemen.

De rechtbank concludeert dat er voldoende basis is om het gezamenlijk gezag toe te wijzen, maar geeft de moeder enige tijd om te wennen aan deze situatie. De rechtbank bepaalt dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [de kind] worden belast per 1 september 2024. Tevens wordt een zorgregeling vastgesteld die de omgang tussen de vader en [de kind] regelt, waarbij de vader in de even weken [de kind] op zaterdag en woensdag zal ophalen en de moeder op zondag weer terugbrengt. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere ouder zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. K. van Leeuwen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/259974 / FA RK 21-27
beschikking van 2 april 2024
inzake
[de vader] ,
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Veurman (voorheen: mr. J.A.C.H. Hana),
verzoeker,
en
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S.M. Wolff,
belanghebbende.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft voor het laatst op 3 juni 2022 een tussenbeschikking
gegeven in deze zaak. Bij die beschikking heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend, welke de toestemming van de moeder vervangt, tot erkenning van de hierna te noemen minderjarige [de kind] . De rechtbank heeft de beslissing over de omgangsregeling tussen de vader en [de kind] aangehouden en de raad verzocht aanvullend onderzoek te doen naar de door de vader verzochte omgangsregeling.
1.2.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad, binnengekomen op 8 december 2022;
- een F9-formulier van mr. Hana, binnengekomen op 22 december 2022;
- een F9-formulier van mr. Wolff, binnengekomen op 30 december 2022;
- een F9-formulier van mr. Hana, binnengekomen op 3 juli 2023;
- een F9-formulier van mr. Wolff, binnengekomen op 5 juli 2023;
- een F9-formulier van mr. Hana, binnengekomen op 25 september 2023;
- een F9-formulier van mr. Hana, binnengekomen op 7 november 2023;
- een F9-formulier van mr. Wolff, binnengekomen op 7 november 2023;
- een brief van mr. Hana, tevens houdende aanvullend verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 5 december 2023;
- een F9-formulier van mr. Wolff, binnengekomen op 14 december 2023;
- een F9-formulier van mr. Veurman, met bijlage, binnengekomen op
8 maart 2024;
- een F9-formulier van mr. Veurman, met bijlagen, binnengekomen op
12 maart 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling is op 14 maart 2024 met gesloten deuren voortgezet.
Verschenen en gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [medewerker kinderbescherming] namens de raad.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft [de kind] op 5 maart 2024 erkend.
2.2.
Voor de overige feiten wordt verwezen naar voornoemde tussenbeschikking van
3 juni 2022.

3.Het aanvullende verzoek van de vader

De vader heeft in de loop van de procedure zijn verzoeken aangevuld/gewijzigd. Hij verzoekt de rechtbank thans bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. hem met de moeder te belasten met het gezamenlijk gezag over [de kind] ;
II. te bepalen dat [de kind] bij de vader zal verblijven:
  • in de oneven weken op woensdag van 14:00 uur uit school tot 17:00 uur (de vader brengt [de kind] naar de moeder);
  • tot de zomervakantie 2024: om de week een weekend van zaterdag 10:00 uur (de vader haalt [de kind] op bij de moeder) tot zondag 18:30 uur (de vader brengt [de kind] naar de moeder);
  • vanaf de zomervakantie 2024 om de week een weekend van vrijdag uit school tot zondag 18:30 uur (de vader brengt [de kind] naar de moeder);
  • in de zomervakantie 2024 één week aaneengesloten;
  • in de zomer vanaf de zomervakantie 2025 twee weken aaneengesloten,
kosten rechtens.

4.De verdere beoordeling

4.1.
Er moet nog worden beslist over de zorg-/omgangsregeling en het gezag met betrekking tot de minderjarige:
[de kind], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , verder te noemen: [de kind] .
Het gezag
Het wettelijk criterium
4.2.
De moeder is alleen belast met het gezag over [de kind] . Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
4.3.
De vader is van mening dat de ouders samen met het gezag over [de kind] moeten worden belast. De vader is blij met de stappen die gedurende het ONS-traject bij Trias zijn gezet, maar hij begrijpt niet waarom hij geen normale vaderrol zou mogen hebben. De vader heeft laten zien dat hij met de moeder kan en wil communiceren. Er is geen reden om hem niet mede met het ouderlijk gezag te belasten, aldus de vader.
4.4.
De moeder concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vader. Volgens de moeder is gezamenlijk gezag niet werkbaar. De ouders kunnen over ingewikkelde onderwerpen niet met elkaar communiceren. De kans dat dit tot nieuwe conflicten leidt is groot en wat de vader hiermee “wint” wordt verloren in de kans op nieuwe conflicten. De moeder vindt dit niet in het belang van [de kind] .
4.5.
De raad adviseert de rechtbank het verzoek van de vader met betrekking tot het gezag toe te wijzen. De raad vindt het belangrijk dat de ouders in het kader van gelijkwaardig ouderschap samen beslissingen nemen over [de kind] . De raad heeft niets gehoord waaruit blijkt dat de vader gezagsbeslissingen over [de kind] in de weg zal staan. Wel vindt de raad het belangrijk dat de vader laat zien dat hij betrokken is en zal blijven bij [de kind] en dat vader goed op de hoogte is van hoe het met [de kind] gaat. De raad vindt het belangrijk dat de vader kan toezeggen dat hij tot 1 september dit jaar beslissingen bij de moeder laat. In die periode kan de rol van de vader en het contact met [de kind] worden opgebouwd.
Het oordeel van de rechtbank
4.6.
De rechtbank acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over het gezag over [de kind] , zodat geen noodzaak bestaat om een (nader) onderzoek te gelasten of de zaak anderszins aan te houden op dit punt.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders
gezamenlijk het gezag uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is in het algemeen vereist dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt, dan wel dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het gaat dan onder meer om beslissingen over medische behandelingen, schoolkeuze en het aanvragen van een paspoort, maar niet om beslissingen over de dagelijkse opvoeding. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren, kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders ten minste in staat zijn het kind buiten hun onderlinge problemen te houden. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Dit kan anders zijn indien de bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk gaan uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In dat geval kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat aan één van de ouders alleen het ouderlijk gezag over het kind toekomt dan wel blijft toekomen.
4.8.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat er gedurende het ONS-traject bij Trias positieve stappen zijn gezet in het contact tussen [de kind] en de vader, maar de verstandhouding tussen de ouders behoeft nog steeds verbetering. Uit het eindrapport van Trias volgt dat er binnen het hulpverleningstraject geen gezamenlijk gedragen eindstation is gevonden. De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende gronden aanwezig zijn om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De rechtbank acht de (communicatie-)problemen tussen de ouders niet zodanig ernstig dat het gevaar bestaat dat na toewijzen van het gezamenlijk gezag [de kind] klem of verloren zal raken tussen de ouders. De moeder heeft weinig vertrouwen in de vader, maar niet is gebleken dat de vader belangrijke beslissingen aangaande [de kind] heeft tegengehouden of zal tegenhouden of frustreren. Het vertrouwen dat de moeder nodig heeft in een goed verloop van de gezamenlijke gezagsuitoefening kan worden bereikt met het verbeteren van de onderlinge communicatie en door nadere afspraken te maken over hoe de ouders het gezamenlijk ouderschap willen vormgeven. Waar nodig kan de gemeentelijke hulpverlening de ouders daarbij helpen. Verder doet de huidige ongelijkwaardige verhouding tussen de ouders geen recht aan de rol die de vader in het leven van [de kind] speelt. De rechtbank is van oordeel dat er ook geen andere gronden aanwezig zijn die met zich brengen dat het in het belang van [de kind] noodzakelijk is dat het eenhoofdig gezag van de moeder wordt gehandhaafd.
4.9.
De rechtbank heeft gehoord dat het gezamenlijk gezag op dit moment veel spanning en stress bij de moeder oproept. De moeder is naar eigen zeggen opnieuw in behandeling voor trauma-gerelateerde klachten. De rechtbank moet nu afwegen of het in het belang van [de kind] is om met ingang van heden beide ouders met het gezamenlijk gezag over [de kind] te belasten of dat het beter is om nog te wachten, zodat moeder in de toekomst het gezamenlijk gezag mogelijk beter kan accepteren. Hoewel de rechtbank heeft stilgestaan bij de juridische aspecten van deze beslissing, vindt de rechtbank de navolgende beslissing het meest in het belang van [de kind] .
4.10.
De rechtbank zal de moeder enige tijd gunnen om te wennen aan het idee dat de vader mede met het gezag over [de kind] wordt belast. Dit betekent dat de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag zullen worden belast, niet per direct maar per 1 september 2024. De komende maanden kunnen de ouders dan gebruiken om het gezag samen vorm te geven en de omgang tussen de vader en [de kind] verder uit te breiden, waar nodig met behulp van de gemeentelijke hulpverlening. Het is aan beide ouders om zich hiervoor in te (blijven) zetten, hoe moeilijk dit soms ook is. De ouders hebben bij de mondelinge behandeling met elkaar afgesproken dat als één van de ouders ondersteuning vanuit de gemeente wil en de andere ouder niet, zij zich toch samen bij de gemeente zullen melden.
De verdeling van de zorg- en opvoedtaken
Het wettelijk criterium
4.11.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
e wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
Het oordeel van de rechtbank
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders voor een deel overeenstemming bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vader en de moeder zijn conform het advies van de raad het volgende met elkaar overeengekomen:
-
met ingang van heden tot de eerste zaterdag in juni 2024:
De vader haalt [de kind] in de even weken op zaterdag om 10:00 uur op (of in onderling overleg een ander tijdstip in verband met de hockeywedstrijd van [de kind] op zaterdag) en brengt haar om 18:30 weer bij de moeder. [de kind] eet dan op zaterdagavond bij de vader.
In de oneven weken haalt de vader [de kind] op woensdag om 14:00 uur op uit school en brengt hij haar om 17:00 uur weer bij moeder;
-
met ingang van de eerste zaterdag in juni 2024 tot 1 september 2024komt er in de even weken een overnachting bij de vader bij. Dit wordt als volgt opgebouwd.
De eerste twee omgangsweekenden bij de vader vanaf de eerste zaterdag in juni 2024 (in de even weken) haalt de vader [de kind] op zaterdag om 10:00 uur op (of in onderling overleg een ander tijdstip in verband met de hockeywedstrijd van [de kind] op zaterdag) en brengt hij haar op zondag om 11:00 uur weer bij de moeder.
Na deze twee omgangsweekenden haalt de vader [de kind] in de even weken op zaterdag om 10:00 uur op (of in onderling overleg een ander tijdstip in verband met de hockeywedstrijd van [de kind] op zaterdag) en brengt hij haar op zondag om 17:00 weer bij de moeder. [de kind] eet dan bij de moeder.
In de oneven weken haalt de vader [de kind] op woensdag om 14:00 uur op uit school en brengt hij haar om 17:00 uur weer bij moeder.
4.13.
Gelet op de overeenstemming tussen de ouders en omdat de rechtbank deze zorgregeling in het belang acht van [de kind] , zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
4.14.
Tussen de ouders is nog in geschil of er vanaf 1 september 2024 een tweede overnachting in de even weken bij de vader bij komt.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom het niet in het belang van [de kind] is om vanaf september 2024 een extra nachtje bij de vader te verblijven. De moeder stelt dat de vader negatieve uitspraken naar [de kind] doet die haar in de war brengen. Volgens de moeder zijn de afspraken die op papier zijn gezet door Trias het hoogst haalbare. De vader heeft deze stellingen echter betwist en ook de raad heeft geen zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van [de kind] wanneer zij bij de vader verblijft. Voor een extra overnachting bij de vader ziet de rechtbank dan ook, ondanks hetgeen de moeder heeft aangevoerd, onvoldoende contra-indicaties. Wel vindt de rechtbank het belangrijk dat [de kind] op vrijdagmiddag bij haar oma (moederzijde) kan zijn en zij op vrijdag samen kunnen eten. Oma (moederszijde) is immers ook een belangrijk persoon in het leven van [de kind] . De rechtbank zal daarom bepalen dat [de kind] vanaf 1 september 2024 in de even weken van vrijdag 18:30 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader verblijft. De moeder brengt [de kind] op vrijdag om 18:30 uur naar de vader en is dan uiterlijk om 19:00 uur bij de vader thuis. Op zondag brengt de vader [de kind] om 17:00 weer bij de moeder thuis. Tijdens de vakanties blijft de omgangsregeling ongewijzigd.
4.16.
Het staat de ouders vrij om samen andere afspraken te maken over de zorgregeling. Zolang er echter geen overeenstemming is, is de door de rechtbank opgelegde zorgregeling leidend.
De proceskosten
4.17.
Omdat de vader en de moeder een relatie hebben gehad en de procedure de uit die relatie geboren minderjarige betreft, zal de rechtbank bepalen dat elk van de ouders de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
belast de vader
met ingang van 1 september 2024samen met de moeder met het ouderlijk gezag over:
[de kind], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
5.2.
stelt inzake het recht van het minderjarige kind op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende regeling vast:
-
met ingang van heden tot de eerste zaterdag in juni 2024:
De vader haalt [de kind] in de even weken op zaterdag om 10:00 uur op (of in onderling overleg een ander tijdstip in verband met de hockeywedstrijd van [de kind] op zaterdag) en brengt haar om 18:30 weer bij de moeder. [de kind] eet dan op zaterdagavond bij de vader.
In de oneven weken haalt de vader [de kind] op woensdag om 14:00 uur op uit school en brengt hij haar om 17:00 uur weer bij moeder;
-
met ingang van de eerste zaterdag in juni 2024 tot 1 september 2024:
De eerste twee omgangsweekenden bij de vader vanaf de eerste zaterdag in juni 2024 (in de even weken) haalt de vader [de kind] op zaterdag om 10:00 uur op (of in onderling overleg een ander tijdstip in verband met de hockeywedstrijd van [de kind] op zaterdag) en brengt hij haar op zondag om 11:00 uur weer bij de moeder.
Na deze twee omgangsweekenden haalt de vader [de kind] in de even weken op zaterdag om 10:00 uur op (of in onderling overleg een ander tijdstip in verband met de hockeywedstrijd van [de kind] op zaterdag) en brengt hij haar op zondag om 17:00 weer bij de moeder. [de kind] eet dan op zondag bij de moeder.
In de oneven weken haalt de vader [de kind] op woensdag om 14:00 uur op uit school en brengt hij haar om 17:00 uur weer bij moeder;
-
met ingang van 1 september 2024:
[de kind] verblijft in de even weken van vrijdag 18:30 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader. De moeder brengt [de kind] op vrijdag om 18:30 uur naar de vader en is dan uiterlijk om 19:00 uur bij de vader thuis. Op zondag brengt de vader [de kind] om 17:00 weer bij de moeder thuis.
In de oneven weken haalt de vader [de kind] op woensdag om 14:00 uur op uit school en brengt hij haar om 17:00 uur weer bij moeder;
- tijdens de vakanties blijft de omgangsregeling ongewijzigd (tenzij ouders samen anders afspreken);
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere ouder de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K. van Leeuwen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024 in tegenwoordigheid van mr. C. Ruiter, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.