ECLI:NL:RBOVE:2024:1733

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
10940019 \ CV EXPL 24-703
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging van dwangsom in kort geding betreffende naleving cao Beroepsgoederenvervoer

In deze kortgedingprocedure vordert de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een verhoging van de dwangsom die eerder door de kantonrechter was opgelegd aan de gedaagde partij, een B.V. die transportwerkzaamheden verricht. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de kantonrechter had vastgesteld dat de gedaagde partij verplicht was om de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen na te leven. De kantonrechter had bepaald dat de gedaagde een dwangsom van € 1.000,00 per dag moest betalen, met een maximum van € 50.000,00, indien niet aan deze verplichtingen werd voldaan. FNV stelt dat het maximumbedrag aan dwangsommen inmiddels is bereikt en dat de opgelegde dwangsom onvoldoende prikkel biedt voor de gedaagde om aan de cao te voldoen. Daarom vordert FNV in deze kortgedingprocedure een verhoging van de dwangsom naar € 10.000,00 per dag, met een maximum van € 500.000,00.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eerder opgelegde dwangsom inderdaad onvoldoende prikkel heeft geboden en heeft de dwangsom verhoogd naar € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 200.000,00. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet heeft aangetoond dat zij aan de verplichtingen uit de cao heeft voldaan en dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de gedaagde partij in staat is om aan de eerdere veroordelingen te voldoen. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten toegewezen aan FNV, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10940019 \ CV EXPL 24-703
Vonnis in kort geding van 2 april 2024
in de zaak van
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
te Groningen,
eisende partij,
hierna te noemen: FNV,
gemachtigde: mr. J.H. Mastenbroek,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
vertegenwoordigd door dhr. [naam 1] en dhr. [naam 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling van 18 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Deze kortgedingprocedure borduurt voort op een uitspraak van de rechtbank Overijssel in de bodemprocedure tussen partijen. In dat vonnis heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat [gedaagde] in diverse periodes verplicht is geweest tot naleving van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, zowel voor haar eigen werknemers als die van [gedaagde] Polen. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld om bepaalde financiële stukken te verstrekken aan FNV van alle werknemers die bij haar in dienst zijn geweest, inclusief de chauffeurs die in loondienst zijn van [gedaagde] Polen maar door [gedaagde] te werk zijn gesteld. De kantonrechter heeft bepaald dat [gedaagde] een dwangsom van € 1.000,00 per dag moet betalen, met een maximum van € 50.000,00 als zij daar niet aan voldoet.
2.2.
De huidige stand van zaken is dat het maximumbedrag aan dwangsommen is bereikt. Volgens FNV vormt de opgelegde dwangsom van de kantonrechter onvoldoende prikkel tot naleving. Reden waarom FNV in deze kortgedingprocedure vordert deze te verhogen naar € 10.000,00 per dag, met een maximum van € 500.000,00.
2.3.
De voorzieningenrechter, die oordeelt als dwangsomrechter, zal de bij vonnis van 31 oktober 2023 opgelegde dwangsom verhogen naar € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 200.000,00.

3.De feiten

3.1.
FNV is een vereniging van werknemers die volgens haar statuten tot doel heeft de belangen van haar leden en andere werkenden te behartigen. Zij sluit in dat kader cao’s af en ziet toe op de naleving van cao’s.
3.2.
[gedaagde] drijft een onderneming die onder meer transportwerkzaamheden verricht. Zij valt onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna te noemen: de cao).
3.3.
Artikel 78 van de cao luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1.a. De werkgever is gehouden op schriftelijk verzoek van een werknemersorganisatie, binnen 4 weken schriftelijk aan te tonen dat de CAO correct is nageleefd. Het betreft de artikelen 6 sub 2b, 8 + 10, 16, 19, 20, 21, 25, 26a, 29 leden 3 en 4, 40, 67a, 68, 69, 69A t/m 69D en 75 van de CAO over een periode van 1 jaar voorafgaand aan het verzoek.
1.b. In afwijking van de in lid a genoemde periode van 1 jaar, geldt voor de controle op de naleving van de artikelen 26a en 40, een periode van 3 maanden. Tevens geldt voor de controle op de artikelen 26a en 40, een maximering van het volume van de op te vragen gegevens van 15% van de te controleren werknemers tot een maximum van 20 werknemers. (…)”
3.4.
FNV heeft het toezicht op de naleving van de cao opgedragen aan de stichting VNB (hierna te noemen: VNB).
3.5.
VNB heeft [gedaagde] op grond van artikel 78 van de cao herhaaldelijk verzocht en uiteindelijk ook gesommeerd bepaalde stukken over te leggen. Omdat daaraan in eerste instantie geen gehoor werd gegeven, is een bodemprocedure gestart.
3.6.
In het vonnis van 31 oktober 2023 heeft de kantonrechter onder meer geoordeeld dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij diverse bepalingen uit de cao gedurende de controleperiode correct heeft nageleefd. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat [gedaagde] gehouden is tot naleving van de cao. Verder heeft de kantonrechter bepaald dat de chauffeurs van [gedaagde] Polen feitelijk in dienst zijn bij [gedaagde], en daarmee ook onder de werkingssfeer van de cao vallen. [gedaagde] is ook ten aanzien van deze groep chauffeurs tot correcte naleving veroordeeld. Verder is, voor zover relevant, in het dictum opgenomen:
“6.3. veroordeelt [gedaagde] de cao over de hiervoor onder 6.1 genoemde periodes na te leven ten aanzien van de artikelen 19, 25, 26a, 29, 40, 67a en 68 zoals omschreven onder punt 5 van de akte eiswijziging van FNV, en tot het aan FNV verstrekken van deugdelijke berekeningen van het tegoed aan loon, overuren en het vakantiesaldo dat door correcte toepassing van de cao ontstaat, alsmede van salarisspecificaties en betalingsbewijzen waaruit de naleving van de cao volgt ten aanzien van alle werknemers die bij [gedaagde] in die periodes een dienstbetrekking hebben (gehad), inclusief de chauffeurs die in loondienst zijn van [gedaagde] Polen maar door [gedaagde] te werk worden gesteld;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan FNV een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij vanaf vier weken na betekening van dit vonnis niet aan de in r.o. 6.3 genoemde veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt”

4.Het geschil

4.1.
FNV vordert – samengevat – dat de in het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Overijssel van 31 oktober 2023 dwangsom wordt vastgesteld op € 10.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de in r.o. 6.3 genoemde veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt. Daarnaast vordert FNV dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4.2.
FNV legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar veroordelingen in het vonnis van 31 oktober 2023 en dat het maximum van de daaraan verbonden dwangsommen is bereikt. De hoogte van de opgelegde dwangsom is volgens FNV kennelijk een onvoldoende prikkel tot nakoming, reden waarom zij verhoging daarvan vordert.
4.3.
[gedaagde] voert als verweer dat zij wel degelijk heeft voldaan aan de veroordelingen in het vonnis van 31 oktober 2023. Los daarvan zijn er geen baten meer in het bedrijf, zodat de hoogte van de dwangsom in dat verband niet ter zake doet.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De kortgedingprocedure
5.1.
In een kortgedingprocedure wordt aan de rechter gevraagd om een (spoed)maatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na de kortgedingprocedure ook een gewone rechtszaak (bodemprocedure) zal komen. In een kortgedingprocedure moet de voorzieningenrechter beoordelen of het waarschijnlijk is dat in de bodemprocedure een beslissing zal worden genomen die in het voordeel van de eisende partij zal zijn. Als dat voldoende aannemelijk is en als er haast bij is (spoedeisend belang), kan de maatregel die op de beslissing in de bodemprocedure vooruitloopt, in een kortgedingprocedure worden toegewezen.
Het spoedeisend belang
5.2.
De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of FNV een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. FNV onderbouwt de aanwezigheid van dat belang met de stelling dat [gedaagde] de cao nog altijd niet naleeft, zodat sprake is van een doorlopende schending van de wet. Ook stelt FNV te vrezen voor naleving van de betalingsverplichtingen van [gedaagde]. [gedaagde] heeft niet betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal het spoedeisend belang dan ook aannemen en doorgaan met de inhoudelijke beoordeling van de vordering.
De gevorderde dwangsomverhoging
5.3.
Van belang is om onderscheid te maken tussen de dwangsomrechter en de executierechter. De dwangsomrechter is namelijk niet bevoegd om zich uit te laten over de vraag of de hoofdveroordeling is nagekomen. Dat oordeel komt toe aan de rechter die bevoegd is om van een executiegeschil kennis te nemen. [1] In deze zaak oordeelt de voorzieningenrechter dan ook als dwangsomrechter.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. In de rechtspraak is de mogelijkheid aanvaard tot verhoging van de opgelegde dwangsom ingeval van gewijzigde omstandigheden, waaronder mede wordt verstaan het feit dat inmiddels is gebleken dat de eerder opgelegde dwangsom een onvoldoende prikkel heeft gevormd tot nakoming.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [naam 2] verklaard dat VNB stukken heeft verzocht ten aanzien van zeven werknemers en dat daaraan is voldaan. [naam 2] heeft op vragen van de voorzieningenrechter aangegeven dat er zestien vrachtwagenchauffeurs werkzaam zijn geweest in de controleperiode, maar omdat het verzoek van VNB zich beperkte tot zeven werknemers, de gegevens van de overige negen werknemers niet zijn aangeleverd. Namens FNV is erop gewezen dat het onduidelijk is hoeveel werknemers er bij [gedaagde] in dienst zijn geweest en dat sprake is van een omgekeerde bewijslast. Bovendien zijn de aangeleverde stukken van de zeven werknemers volgens FNV incompleet.
5.6.
De voorzieningenrechter ziet in bovenstaande reden om tot verhoging van de dwangsom over te gaan. FNV heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] het verbod herhaaldelijk heeft geschonden, ondanks de opgelegde dwangsom, waardoor het in het vonnis van 31 oktober 2023 bepaalde maximumbedrag aan verbeurde dwangsommen reeds is bereikt. Van in elk geval negen werknemers zijn de verlangde gegevens niet aan VNB overgelegd. Een krachtiger prikkel in de vorm van een hogere dwangsom wordt in dit geval dan ook noodzakelijk geacht. Dat [gedaagde] over onvoldoende baten beschikt, is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
5.7.
De gevorderde dwangsom zal worden verhoogd tot € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de bij vonnis van 31 oktober 2023 in r.o. 6.3. genoemde veroordelingen zal voldoen, tot een maximum van € 200.000,00 is bereikt. Onder dit maximumbedrag moet ook worden begrepen de met ingang van 1 november 2023 reeds verbeurde dwangsommen. De verhoging vangt aan op de dag na de betekening van dit vonnis.
De proceskosten
5.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van FNV worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.194,22
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
vult de bij vonnis van 31 oktober 2023 met zaaknummer 10192687 \ CV EXPL 22-4041 gegeven veroordeling in die zin aan dat het bedrag van de in r.o. 6.4. vermelde dwangsom met ingang van de dag na betekening van dit vonnis wordt verhoogd tot
€ 2.500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de in r.o. 6.3. genoemde veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 200.000,00 is bereikt,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.194,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024. (ED)

Voetnoten

1.BenGH 27 juni 2008,