6.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft zijn toentertijd vijftienjarige zusje prostitutiewerkzaamheden laten verrichten om er zelf financieel beter van te worden. Hij heeft haar niet behoed voor dit werk, maar hij heeft haar juist aangemoedigd en geholpen. Verdachte heeft samen met zijn toenmalige vriendin, medeverdachte [medeverdachte], op 10 februari 2022 een seksafspraak voor zijn zusje geregeld. Verdachte en [medeverdachte] zijn die dag met een volwassen klant in diens auto naar Zutphen gereden en hebben het zusje van verdachte daar opgehaald. Vervolgens zijn zij samen naar Zwolle gereden en daar heeft het zusje seks met deze volwassen man op een parkeerplaats bij een tankstation gehad. Het zusje heeft een deel van het geld dat zij daarvoor kreeg van de man aan verdachte en [medeverdachte] afgestaan.
Verdachte heeft zich hierbij laten leiden door puur winstbejag voor zichzelf en heeft geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor de geestelijke en lichamelijke (en seksuele) integriteit van zijn kwetsbare zusje, waar op grove wijze inbreuk op is gemaakt. Dat zijn zusje niet onwelwillend tegenover de seksafspraak stond, doet hier niets aan af. Zij had als kind te weinig inzicht en ervaring om de gevolgen van haar keuze te kunnen overzien en artikel 273f biedt in lid 1 onder 5º Sr hier juist bescherming voor.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten vaak – vroeg of laat – in hun leven ernstige psychische schade van dergelijke gebeurtenissen ondervinden. Dat heeft verdachte er niet van weerhouden dit strafbare feit te plegen. Daarnaast schokken dit soort feiten de rechtsorde in ernstige mate.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit achttien jaar en drie maanden oud, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c Sr is het mogelijk om bij jongvolwassenen tussen de 18 en 23 jaar af te wijken van die hoofdregel en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan moeten daarvoor dan aanleiding geven.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in de zaak van verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen, zoals de raadsman heeft bepleit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn hier onvoldoende aanwijzingen voor. De rechtbank heeft hierbij gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies van 5 maart 2024 waaruit blijkt dat verdachte de gevolgen van zijn handelen weliswaar slecht kan inschatten, hij zijn gedrag slecht kan organiseren en impulsief handelt, maar dat er nagenoeg geen pedagogische mogelijkheden zijn. Bovendien is verdachte al eerder veroordeeld onder het volwassenstrafrecht en is vanuit het eerder opgelegde jeugdreclasseringstoezicht toentertijd aangegeven dat het jeugdstrafrecht niet langer aansluit bij verdachte.
De rechtbank heeft verder gelet op de door reclasseringswerker A. Kulk ter zitting gegeven aanvulling op het rapport. Zij heeft verklaard dat er geen sprake meer is van een pedagogische insteek en dat de focus niet ligt op de thuissituatie, maar vooral op wonen, werken en behandeling ligt.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het volwassenstrafrecht toe te passen. De door de raadsman ter zitting naar voren gebrachte omstandigheden doen aan dit oordeel niet af.
Strafmodaliteit en strafmaat
Het hierboven overwogene leidt tot de conclusie dat verdachte zonder meer een gevangenisstraf toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 29 februari 2024 waaruit blijkt dat verdachte in 2021 en 2022 is veroordeeld voor geweldsdelicten. Hierdoor is sprake van een geweld gerelateerd delictpatroon.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr heeft de rechtbank bij de strafoplegging ook rekening gehouden met de straffen die verdachte reeds bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland op 12 mei 2022 ter zake van mishandeling en bedreiging, en bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 4 november 2022 ter zake van bedreiging, mishandeling en belediging van politieambtenaren is opgelegd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van het hiervoor genoemde reclasseringsadvies van 5 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte een belast verleden heeft en dat hij op 15 jarige leeftijd uit huis is geplaatst door jeugdzorg. Er zijn problemen op de leefgebieden psychosociaal functioneren, houding, relatie partner, gezin en familie en middelengebruik.
Het ontbreekt verdachte aan adequate copingvaardigheden om met stressvolle situaties om te gaan en conflicten te hanteren. Verder ontbreekt het bij verdachte aan zelfinzicht en inzicht in de gevolgen van zijn handelen. Daarnaast heeft hij problemen met impulsbeheersing en agressieregulatie en dit heeft meermaals geleid tot grensoverschrijdend gedrag.
In de zaak met parketnummer 08.337020-21 is als bijzondere voorwaarden al reclasseringstoezicht opgelegd met onder meer een ambulante behandeling en woonbegeleiding. Verdachte woont sinds 11 oktober 2022 in een appartement van de zorginstelling Juvenile Overcoming Trouble (JOT) in [plaats]. Hij ontvangt daar begeleiding en volgt dagbesteding. Verdachte is op 17 november 2022 onder bewind gesteld en hij is inmiddels ook een behandeling gestart bij Transfore, de forensische polikliniek in [plaats]. Hij werkt aan het vergroten van probleeminzicht en het aanleren van vaardigheden voor emotieregulatie. Ook is geprobeerd te werken aan traumabehandeling.
De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Om het recidiverisico verder te beperken ziet de reclassering voldoende aanknopingspunten voor het opstellen van een passend plan van aanpak. Om het recidiverisico te beïnvloeden is volgens de reclassering het aanbrengen van structuur middels begeleid wonen en bewindvoering noodzakelijk. Ook is het noodzakelijk dat de reeds ingezette behandeling bij de forensische polikliniek verder zal worden toegespitst op de emotie- en agressieregulatie problematiek. Daarnaast zal delictanalyse het inzicht in zijn (delict) gedrag kunnen vergroten. Verder is het van belang om zicht te krijgen op het middelengebruik. Ook is controle hierop noodzakelijk.
Volgens de reclassering zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk zijn, omdat verdachte al geruime tijd is ingebed binnen de zorg. Bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal deze zorg onderbroken worden en zal verdachte opnieuw moeten worden aangemeld bij de verschillende zorginstellingen en is de kans reëel dat de zorg niet direct aansluit op de detentieperiode.
De reclassering adviseert daarom een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling door Transfore, beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole, meewerken aan behandeling gericht op middelengebruik, openheid geven over sociale contacten en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] en met het slachtoffer [slachtoffer].
De rechtbank neemt het advies voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden van de deskundige op de in het rapport genoemde gronden over en maakt het oordeel van de deskundige tot de hare.
De voorlopige hechtenis is op 2 december 2022 geschorst. Verdachte heeft vier dagen vast gezeten en hij is dus al bijna anderhalf jaar op vrije voeten. De rechtbank houdt rekening met dit tijdsverloop. Sindsdien heeft verdachte ook geen strafbare feiten gepleegd. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte uiteindelijk grotendeels opening van zaken heeft gegeven en dat hij spijt heeft betuigd. Verder heeft de rechtbank er oog voor dat de samenleving er baat bij heeft dat verdachte behandeld en begeleid wordt.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank desondanks van oordeel dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Hoewel de noodzakelijke behandeling en begeleiding van verdachte bij de oplegging van een vrijheidsstraf mogelijk enige tijd onderbroken moet worden, en een
vrijheidsstraf mogelijk ook andere negatieve gevolgen voor de stabiele leefsituatie van verdachte kan hebben, is de rechtbank gezien de ernst van het gepleegde feit, en ook vanuit het oogpunt van vergelding en generale preventie, van oordeel dat in onderhavig geval niet anders op het bewezen verklaarde feit kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf, inclusief de bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.