ECLI:NL:RBOVE:2024:1691

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/08/289061/HA ZA 22 - 420
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens ontoereikende voeding van jongvee

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een maatschap (partij A) en een vennootschap onder firma (partij B) over de voedering van jongvee. Bij tussenvonnis van 5 juli 2023 heeft de rechtbank partij A een dubbele bewijsopdracht gegeven. Partij A diende te bewijzen dat partij B de dieren van partij A ontoereikend heeft gevoerd en dat deze dieren een groeiachterstand hebben opgelopen. De rechtbank oordeelt dat partij A erin is geslaagd te bewijzen dat de dieren ontoereikend zijn gevoerd, maar niet dat zij een groeiachterstand hebben opgelopen. De rechtbank wijst de vordering van partij A af, omdat het bewijs voor de groeiachterstand niet is geleverd. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de hoeveelheid krachtvoer die aan de dieren is verstrekt en de leeftijd van de dieren bij aanlevering. De rechtbank concludeert dat de hoeveelheid krachtvoer die partij B heeft verstrekt aan de kalveren van partij A in de periode van januari tot november 2021 ontoereikend was, maar dat er geen bewijs is dat dit heeft geleid tot een groeiachterstand. De proceskosten worden aan partij A opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van partij B tot betaling van een bedrag van € 454,72 met btw en rente afgewezen, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJJSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/289061/HA ZA 22 - 420
van 27 maart 2024
in de zaak van
de maatschap
[partij A],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.H. Rappa te Hardenberg
tegen
1. de vennootschap onder firma
[partij B 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
2.
[partij B 2],
wonende te [vestigingsplaats 3],
3.
[partij B 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. N.E. Koelemaij te Assen.
De rechtbank noemt partijen hierna [partij A] en [partij B].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juli 2023
  • de akte overlegging productie (27) van [partij B] d.d. 28 september 2023
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 oktober 2023
  • de akte uitlating tevens overlegging productie (28) van [partij B] d.d. 24 oktober 2023
  • de conclusie na getuigenverhoor van [partij A] d.d. 22 november 2023
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [partij B] d.d. 20 december 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Bij tussenvonnis van 5 juli 2023 heeft de rechtbank [partij A] een dubbele bewijsopdracht gegeven. Zij diende, kort gezegd, te bewijzen dat [partij B] de met nummer in de dagvaarding vermelde dieren van [partij A] ontoereikend gevoerd heeft en dat die dieren een groeiachterstand hebben opgelopen. De rechtbank oordeelt dat [partij A] er wel in geslaagd is het ontoereikend voeren te bewijzen, maar niet de groeiachterstand. De rechtbank wijst de vordering van [partij A] daarom af.

3.De verdere beoordeling

in conventie

3.1.
Bij vonnis van heeft de rechtbank [partij A] opgedragen te bewijzen (1) dat de hoeveelheid krachtvoer die [partij B] in de periode vanaf januari tot november 2021 heeft gevoerd aan de 26 dieren waarop haar vordering ziet, dermate ontoereikend was dat de groei van deze dieren daardoor negatief kan zijn beïnvloed en dat het sterfgeval daardoor kan zijn veroorzaakt en (2) dat de bewuste 25 dieren die bij haar zijn teruggekeerd, tijdens hun verblijf bij [partij B] een groeiachterstand hebben opgelopen ten opzichte van de gebruikelijke groei van haar jongvee.
3.2.
De vordering van [partij A] heeft betrekking op de dieren met de volgende werknummers:
[nummer 1] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 2] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 3] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 4] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 5] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 6] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 7] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 8] (geboren [geboortedatum] 2018)
[nummer 9] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 10] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 11] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 12] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 13] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 14] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 15] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 16] (geboren [geboortedatum] 2019)
[nummer 17] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 18] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 19] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 20] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 21] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 22] (geboren [geboortedatum] 2020)
[nummer 23] (geboren [geboortedatum] 2021)
[nummer 24] (geboren [geboortedatum] 2021)
[nummer 25] (geboren [geboortedatum] 2021)
[nummer 26] (geëuthanaseerd kalf)
3.3.
[partij A] heeft vijf getuigen laten horen: [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Daarnaast heeft zij zeven schriftelijke bewijsstukken in het geding gebracht bij haar conclusie na getuigenverhoor (producties 64 tot en met 70).
Bewijs ontoereikend voeren
3.4.
Voorafgaand aan het getuigenverhoor heeft [partij B] bij akte een rapport van [naam 1] d.d. 28 september 2023 in het geding gebracht. In het rapport staat onder meer het volgende:
“Naast de voorraad krachtvoer welke aanwezig was op 1 januari 2021 is
het volgende krachtvoer aangekocht tot 1 november 2021.
06-01-2021 4.042kg Dairy calf
31-01-2021 2.010kg Dairy calf
16-09-2021 2.186 kg Dairy calf
05-10-2021 100 kg Dairy Fit
20-10-2021 2.004 kg Dairy calf*
Totaal 10342 kg krachtvoer
*Deze hoeveelheid telt slechts voor een deel mee in de
voerconsumptie van de betreffende kalveren. De voeropname van
deze laatste levering van 20-10-2021, samen met de niet bekende
voorraad per 1 januari 2021, is dit ongeveer 750 kg.
Om elke vorm van discussie te voorkomen berekenen wij slechts 342
kg. De totale voorraad welke is aangeboden en gebruikt in de door de
rechtbank aangegeven periode van 1 januari 2021 tot 1 november
2021 is derhalve 8.000 kg.
Verder is nog op verzoek van [partij A] extra ruwvoer toegevoegd, te
weten:
18-09-2021 1 pallet gemalen tarwestro
05-10-2021 36 zak gehakseld tarwestro
Zie bijlage 2
Normering/advies krachtvoer door WUR:
Wageningen Universiteit (WUR) geeft in eerdere adviezen voor
jongvee voor toekomstige melkproductie als advies 1,5 tot 2 kg per
dag krachtvoer tot een leeftijd van ong. 8 maanden aan, daarna
afbouwen tot 0 tot de leeftijd van 1 jaar. In onze berekening wordt
uitgegaan van het gemiddelde van de door WUR geadviseerde
hoeveelheid, terwijl de laagst geadviseerde hoeveelheid reeds
voldoende is voor een verantwoord rantsoen.
Meer recente adviezen van WUR voor specialistische bedrijven voor de
opkweek van jongvee voor melkveehouderij geven een lagere
hoeveelheid aan. Om elke vorm van discussie te voorkomen hebben
wij de hoogste adviezen aangehouden.
Tot de dieren 8 maanden oud zijn is een gemiddelde hoeveelheid
krachtvoer van 1,75 kg/dag per dier ruim voldoende volgens WUR.
Daarna tot 12 maanden aflopend van 1,75 kg per dag naar 0 hetgeen
0,875 kg/dag per dier betekent over deze periode van 4 maanden (122
dagen).
Uit de berekening van de leeftijden blijkt dat de dieren, in
tegenstelling tot de contractuele leeftijd van aanleveren van 4
maanden, de kalveren door [partij A] bij [partij B] worden afgeleverd
met een gemiddelde leeftijd van slechts 3,3 maanden oud.
Een kalf van 4 maanden is 122 dagen oud en een kalf van 3,3 maand is
slechts 100 dagen oud, een significant verschil van maar liefst 20%.
De gemiddelde tijdsduur van de kalveren na levering door [partij A],
met een leeftijd van 3,3 maanden tot deze de leeftijd van 8 maanden
hebben bereikt is 4,7 maand hetgeen 142 dagen krachtvoer betekent.
142 dagen van 1,75 kg/dag is 249 kg per kalf nodig tot een leeftijd
van 8 maanden.
Van 8 tot 12 maanden is 122 dagen, dit betekent 122 dagen x 0,875
kg/dag is 107 kg. Totaal krachtvoer volgens het gemiddelde van het
het advies van WUR van 1 januari 2021 tot 1 november 2021 per kalf
voor de in de lijst geleverde kalveren tot een leeftijd van 1 jaar is
bereikt, is 249 kg + 107 kg is 356 kg per kalf.
Op basis van het gemiddelde van het WUR advies is de geadviseerde
hoeveelheid krachtvoer 356 kg per kalf gemiddeld.
Echter zijn de door ons ontvangen gegevens dermate precies dat we
per kalf de aantallen dagen kunnen berekenen tot de leeftijd van 8
maanden en de daarbij behorende hoeveeldhed krachtvoer. Ook het
aantal dagen per kalf van 8 tot 12 maanden met de bijbehorende
hoeveelheid benodigd krachtvoer kan worden berekend.
Dit wordt verder in het rapport weergegeven.
Adviezen van voerleveranciers worden niet door ons gebruikt vanwege
de grote verscheidenheid in voersamenstellingen en -adviezen, welke
vrijwel altijd gericht zijn op maximale hoeveelheden.
Zoals eerder gemeld is recent door Wageningen een speciale studie
gedaan voor grotere, gespecialiseerde jongvee opfokbedrijven, voor
melkvee.
Hieruit blijkt dat een voeraanbod van 1,07 kg per dag als norm wordt
gehanteerd tot de leeftijd van 1 jaar. Dit is significant minder dan de
door NCE gebruikte (oudere) hogere adviesnormen.
Zie bijlage 3
Normering uitval door WUR:
Voor wat betreft uitval tijdens de opfokperiode wordt door WUR een
percentage van 2-3 procent aangehouden, wij nemen 2,5 procent als
gemiddelde.
Tijdens de duur van het contract heeft [partij B] totaal 114 dieren
afgeleverd bij [partij A].
Dit betekent dat er 2,5 procent x 114 = 2,85 dier uitval zou mogen
zijn. Bij [partij A] is slechts 1 dier van de 114 afgeleverde dieren
verloren gegaan, het geen slechts 0,88 procent betekent, dat is
ongeveer tweederde minder dan de prognose van WUR, bijzonder
goed derhalve.
Berekening krachtvoer:
Van de 26 door de rechtbank genoemde dieren zijn er op 1 januari
2021 een aantal van 15 jonger dan 1 jaar volgens een eerdere opgave
in de dagvaarding waarop de schadeberekening is gebaseerd. Van de
15 dieren is er 1 doodgegaan, 3 maanden na aankomst bij [partij B],
het kalfje was slechts 3 maanden oud toen ze bij [partij B] aankwam.
Bij levering door [partij A] is de leeftijd gemiddeld 3,3 maanden. De
eerste 3,3 maanden worden de kalveren door [partij A] gevoerd. Dat
betekent dat alleen kalveren die na 10 april 2020 zijn geleverd door
[partij A] bij [partij B] de door WUR geadviseerde hoeveelheid
krachtvoer tot hun beschikking moeten hebben gehad. De hoeveelheid
krachtvoer welke werd aangeboden aan het vee in 2021 gedurende de
periode van 1 januari 2021 tot 1 november 2021 was 10.342 kg kg.
Zoals vorenbeschreven wordt van deze geleverde hoeveelheid slechts
8.000 kg berekend.
Dit is genuttigd door de 15 kalveren met de leeftijd tussen 3,3 en 12
maanden, na een leeftijd van 12 maanden kan de hoeveelheid
krachtvoer teruggebracht worden tot nihil.
Aan 15 van de 26 door de rechtbank genoemde dieren is derhalve
8.000 kg krachtvoer aangeboden tijdens de periode van januari 2021
tot november 2021. Van de 26 dieren waren 15 kalveren tot 1 jaar die
dit speciale krachtvoer krijgen.
Navolgend is het gemiddelde krachtvoergebruik berekend aan 356 kg
per kalf gedurende de berekende gemiddelde tijd dat deze bij
[partij B] hebben gestaan tot ze 1 jaar oud waren.
In betreffende periode waren nog 8 kalveren jonger dan 1 jaar
aanwezig welke niet het eigendom waren van [partij A]. Op basis van
exacte gegevens hebben deze kalveren een hoeveelheid voer
geconsumeerd van 1.550 Kg gedurende een periode van 1.035 dagen.
Verder in dit raport wordt dit uitgebreid beschreven en verantwoord
in bijlage 4. Voor de resterende 15 kalveren was derhalve een
hoeveelheid van 8.000 Kg -/- 1.550kg = 6.450 Kg.
Totaal derhalve 15 kalveren met een aangeboden hoeveelheid
krachtvoer van 6.450 kg is gemiddeld 430 kg per kalf.
Dit is ver boven het advies van 356 kg per kalf volgens WUR. Indien we
een correctie berekenen van het kalf wat verloren is gegaan wordt de
hoeveelheid per kalf nog hoger.
De kalveren worden in aparte leeftijdvakken gehouden in een grote
stal.
Met de precieze gegevens over de dagen welke bekend zijn per kalf
dat deze bij [partij B] is geweest is, naast de meer globale
bovenstaande (controle) berekening, een exacte berekening gemaakt.
Er zijn 15 dieren geleverd door [partij A], jonger 8 maanden geweest die
samen 1.160 dagen 1,75 kg per dag hebben nodig gehad. = 2.030 kg
Er zijn 15 dieren geweest van 8-12 maanden die totaal 1.585 dagen
0,875 kg hebben nodig gehad.= 1 387 kg
Totaal generaal nodig krachtvoer voor dieren [partij A] 3.417 kg (228 kg
per dier)
Plus 8 dieren van andere eigenaar, waarvan de voerbehoefte is
berekend per dag dat deze dieren aanwezig waren in 2021 in de
betreffende periode,te weten 1.550 kg, 194 kg per dier. Deze dieren
waren gemiddeld deels significant ouder dan de gemiddelde leeftijd
van de dieren van [partij A] en hebben derhalve voor een kortere tijd en
minder voer per dag nodig gehad. Een ander deel was veel jonger dan
de gemiddelde leeftijd van de door [partij A] geleverde dieren en
hebben de eerste zes weken melk gevoerd gekregen.
Zie bijlage 4
De berekening van de dieren van [partij A] is in een excel bestand
opgenomen waaruit blijkt dat de kalveren van [partij A] een totale
hoeveelheid krachtvoer moeten hebben gekregen van 3.417 kg, plus
de 8 kalveren van anderen welke op dezelfde manier worden
berekend, wordt dit een totaal van 3.417 kg plus 1839 kg is 5.256 kg.
In het excel bestand staan in de kolom blauw alle 26 dieren welke in
de dagvaarding worden genoemd en waar de schade op wordt
gebaseerd.
Hiervan zijn 12 dieren ouder dan 1 jaar en krijgen geen krachtvoer,
dit zijn de dieren welke met een zwarte kolom worden aangegeven.
Dan is er een groene kolom en groene nummers, dit zijn de kalveren
welke jonger zijn dan 1 jaar (tussen 3,3 maand en 1 jaar)
Er is 1 geel gemarkeerd nummer, dit is het kalf dat is doodgegaan.
Zie bijlage 5.
Resume hoofdlijnen opdracht:
1) De krachtvoer voorraad en inkoop in 2021 blijkt meer dan ruim voldoende te
zijn voor de jonge kalveren in 2021 op het bedrijf van [partij B].
2) De uitval van 1 kalf op 1 14 geleverde dieren is ver beneden de norm.
3) De kalveren zijn gemiddeld veel jonger (20%) aangeleverd bij [partij B] dan
de contractureel afgesproken leeftijd van 4 maanden. Het is een bekend feit
dat het verplaatsen van jonge dieren altijd gepaard gaat met stress en
aanpassingen. Naar mate een dier jonger is wordt de stress en aanpassing
moeilijker en gevoeliger. Op basis daarvan kan een deel van de door [partij A]
gestelde achterstand van de dieren in groei en ontwikkeling in een latere
fase van het leven van de dieren worden verklaard.
De kalfjes die bij [partij B] aankwamen hadden een lange tijd moeite met
het opnemen van het krachtvoer. Het is [partij B] niet bekend wanneer
[partij A] stopt met het voeren van melk.
Van de 114 dieren welke door [partij B] zijn opgefokt zijn er 26 dieren waar
[partij A] aanmerkingen op heeft. Dat betekent dat er 88 dieren wet voldoende
zijn gegroeid, deze hebben allemaal hetzelfde voer aangeboden gekregen.
Op basis van verifieerbare gegevens is bovenstaande rapport opgesteld.
Aldus gedaan naar beste kunnen en weten om te dienen daar waar zulks zal behoren.”
3.5.
In bijlage 5 van het rapport van [naam 1] staan 14 dieren met de volgende werknummers vermeld als kalveren die in 2021 bij [partij B] krachtvoer gekregen hebben:
[nummer 25], [nummer 24], [nummer 26], [nummer 23], [nummer 20], [nummer 21], [nummer 22], [nummer 19], [nummer 18], [nummer 17], [nummer 15], [nummer 14], [nummer 11] en [nummer 1]. In de bijlage staan de overige 12 dieren van de hiervoor onder 3.2. genoemde lijst vermeld als dieren
“welke ouder waren voor 1 januari 2021 en derhalve geen krachtvoer kregen in de genoemde periode tot 1 november 2021”.
3.6.
De getuige [getuige 3], dierenarts, heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben als dierenarts betrokken bij het bekijken van de gezondheid van het vee op het bedrijf van
de familie [partij A].
Op het bedrijf van de familie [partij A] heb ik geen bijzondere vaststellingen gedaan. Ik heb daar
vaccinaties gedaan in augustus 2021. Ik ben op dezelfde dag van de vaccinaties ook geweest op
het bedrijf van de firma [partij B] en daar heb ik vaststellingen gedaan over de toestand van het
vee na de overgang van dat vee van de familie [partij A] naar de firma [partij B].
De kalveren hadden een flinke terugval in hun groei. Eigenlijk zijn ze afgevallen. Ze hadden
plekken op hun huid; dat is ringschurft. Mijn conclusie was dat ze in de overgang te weinig voer
gekregen hadden. Ik doel daarbij op dat ze te weinig voer gekregen hebben na aankomst op het
bedrijf van [partij B]. Zo’n verhuizing is een stressvolle periode voor het vee en daarbij is het
extra belangrijk dat de dieren goed voer krijgen en goed verzorgd worden.
Ik heb geen vaststellingen over het gewicht van de dieren kunnen doen, want dat is op dat
moment niet mogelijk. Maar ik zag wel hoe hun spierstelsel was. U kunt dan zien dat de rug
meer uitsteekt. U hanteert de term schonkig vee en die is juist.
Ik heb mijn bevindingen doorgegeven aan de familie [partij A] met een advies over voeding en
een advies over de behandeling van de ringschurft. Mijn advies over het voer hield in dat ze
weer gevoerd zouden worden met krachtvoer met de norm voor kalveren van die leeftijd.
Ik denk dat ik het op dat moment ook wel gezegd heb wat er aan voer gegeven moet worden. U
deelt mij nu mee dat in mijn fysieke formulier van 31 augustus 2021 ook staat 2,5 tot 3 kg
jongveebrok en onbeperkt hooi als voeding die de kalveren zouden moeten krijgen.
U vraagt mij hoeveel stuks vee van de familie [partij A] ik op 31 augustus bij de firma [partij B]
heb gezien. Ik schat een stuk of 40. Er liep ook ander vee, niet van [partij A]. Ik zou het terug
kunnen vinden in de vaccinatielijsten.
Ik ben nadien niet meer terug geweest op het bedrijf van [partij B]. Een collega van mij is er
nog een keer geweest. Ik heb wel nog vaststellingen gedaan over vee dat teruggekeerd was bij
[partij A] na verblijf op het bedrijf van [partij B]. Een heel aantal dieren dat teruggekomen was
was opvallend klein. Daar heb ik er zelf denk ik een stuk of 10 van gezien. Ik ben meermalen bij
de familie [partij A] geweest en heb toen te horen gekregen dat er dieren teruggekomen waren die
het bij [partij B] niet gehad hadden zoals het geweest zou moeten zijn en daarbij doel ik op de
ziektes en op het voer meer precies het gebrek aan voer. Er is een meetlijst voor 25 dieren. Van
die dieren heb ik er dan 10 gezien op latere leeftijd. Die andere 15 zijn niet specifiek benoemd
geweest denk ik.
Ik neem aan dat die lijst van 25 dieren de dieren bevat die zoals u het formuleert de hoofdrol in
deze zaak spelen.
Ik ben meermalen in 2021 op het bedrijf van de familie [partij A] geweest. De laatste dieren waar
ik het over gehad heb met een groeidip die zijn niet in 2021 teruggekomen. Die zijn later
teruggekomen. In 2022 kwam ik ook op het bedrijf van [partij A], vandaar dat ik ook over die
dieren vaststellingen heb kunnen doen in de zin dat ze kleiner waren dan ze hadden moeten zijn.
In november 2021 schrijf ik ook al over te kleine pinken en die zijn eerder naar [partij B]
gegaan.
Volgens mij is de oorzaak van de groeiachterstand het voedingstekort. De samenstelling van het
voer kan ook een rol spelen. Een andere oorzaak dan voer is voor echte groeiachterstanden niet
te bedenken. Het kan zijn dat je door ziekte minder voeding opneemt, maar dan is nog steeds het
gebrek aan voer de oorzaak van de groeiachterstand. In theorie is het dan mogelijk dat het beest
wel voer kreeg maar het niet opgegeten heeft. Dan zou het in ieder geval niet over zo’n lange
periode door lopen.
Ik heb alleen in augustus 2021 met de heer [partij B] gesproken. Dat was met de heer [partij B]
sr. Ik heb gezegd tegen de heer [partij B] dat er iets aan het voer gedaan moest worden en dat
de beesten gewassen moesten worden om de ringschurft te behandelen. In mijn herinnering
heeft de heer [partij B] hier niet een duidelijk ja of nee op geantwoord.
Op vragen van mr. Rappa antwoord ik:
Ik heb de hooibuik vastgesteld bij de kalveren op het bedrijf van [partij B]. Die krijgen ze als ze
zich hoofzakelijk moeten voeden met hooi en met water, want dan moeten ze een heleboel tot
zich nemen om het idee te hebben genoeg gegeten te hebben en daardoor gaat de buik
uitzakken. Als je krachtvoer geeft dan hoeven de kalveren minder tot zich te nemen om toch het
gevoel te hebben voldoende gegeten te hebben. Zonder krachtvoer moet het kalf hele grote
volumes tot zich nemen. Die hooibuik kan binnen een paar weken ontstaan. Als het voerschema
weer veranderd wordt dan kan het ook weer snel hersteld zijn, maar het duurt wel enige tijd om
de groeiachterstand goed te maken, als het al mogelijk is om die helemaal in te halen. Bij jonge
dieren die het een tijd slechter gehad hebben haal je het eigenlijk nooit meer helemaal in. Ook
de ontwikkeling van het uierweefsel wordt ermee bepaald in negatieve zin,
Scherpe ruggen zijn een verschijnsel van spierafbraak en dat komt door eiwittekort. Dat is
oplosbaar, die spieren kunnen terugkomen.
Dieren die heel erg aangetast zijn door ringschurft die kunnen daar tijdelijk last van hebben in
die zin dat ze minder eten.
Ik heb geen contact gehad met de dierenarts van de firma [partij B] over mijn constateringen.
Dat is ook niet gebruikelijk. Er zijn geen vragen over gekomen. Ik kwam er voor de dieren van
de familie [partij A].
Op vragen van de heer [partij A] antwoord ik:
Een kalf kan het niet doen met alleen maar hooi want in het bijzonder voor de skeletopbouw heb
je veel eiwitten nodig.
Het eerste halfjaar is heel belangrijk voor de groei. Hoe jonger het kalf te maken heeft met
voergebrek, hoe erger het is en hoe langer dat doorspeelt.
Op vragen van mevrouw [partij A] antwoord ik:
Volgens mij heb ik benoemd in verband met het bezoek aan het bedrijf van [partij B] dat ik bij
mijn bezoek geen brokjes bij de kalveren gezien heb.
Ik weet niet meer of ik toen aan de heer [partij B] gevraagd heb of de kalveren met brokken
gevoerd werden. Ik kan me goed voorstellen dat ik het wel gezegd heb maar ik durf het niet met
zekerheid te zeggen.
Er bestaat zeker een relatie tussen stress en schurft. Beesten die helemaal onder de schurft zitten
die hebben vrijwel altijd een weerstands- of stressprobleem. De stress kan ontstaan door de
verhuizing in samenhang met een voergebrek. Als de weerstand verlaagt dan is de kans ook
groter dat de schurft aanslaat. Ik heb in augustus zoals gezegd de heer [partij B] het advies
gegeven om de dieren te gaan wassen.”
3.7.
De getuige [getuige 4] heeft onder meer verklaard:
“ (…)
Wij hebben aangegeven dat wij onze dieren wilden meten en wegen, maar de deur werd dicht gedaan en wij kregen te horen dat wij een andere opfokker moesten zoeken. Dat wil zeggen dat [partij B] dat toen tegen ons zei. Ik voeg hieraan toe dat weggaan ook geen optie was omdat de beesten onder de schurft zaten en dan kun je ze nergens anders onderbrengen. Het is nog gerekt tot februari 2022 voordat wij metingen konden laten doen door de dierenartsen van beide partijen. Wij hebben de uitslagen van de metingen gekregen van de dierenartsen en die hebben wij door de jongveespecialist Alpura Breeding in schema laten zetten en daaruit blijkt dat een aantal dieren die op de lijst staan, de lijst uit de dagvaarding, te klein waren. Het viel op dat de vier dieren die op13 september 20 meegenomen zijn naar [partij B] dat die altijd boven de lijn zijn gebleven. Die hebben dus goed voer gehad.
Ik heb het kalfje dat later geëuthanaseerd is gezien. Ik heb dat kalfje op 11 oktober gezien. Op 11 oktober is mijn man naar [partij B] gegaan. Hij is toen teruggekomen. En daarna zijn we samen weer naar [partij B] gegaan en toen heb ik het kalfje gezien. Er lag een omgevallen emmer water in het hok bij dat kalfje. Er lag geen voer. Ondanks de opdracht van de dierenarts om het dier te verplaatsen lag het dier op het eind van de middag nog op dezelfde plaats en had water noch voer. De dierenarts had ook gezegd dat het kalf een jasje aan moest krijgen, maar dat heeft het kalf ook niet gekregen.
(…) “.
Hoeveelheid beschikbaar krachtvoer, aantal kalveren en aantal dagen krachtvoer
3.8.
[partij A] heeft er terecht op gewezen dat de factuur voor 2.010 kg dairy calf die [naam 1] in zijn rapport noemt niet van 31 januari 2021, maar van 31 januari 2022 is en dat die hoeveelheid krachtvoer dan ook niet meegeteld mag worden. [partij B] heeft dat in haar conclusie na getuigenverhoor niet betwist. [partij B] heeft ook niet betwist dat de in het rapport vermelde 100 kg dairy fit evenmin meegeteld kan worden. De rechtbank is het met [partij A] eens waar deze opmerkt dat krachtvoer dat in september gekocht is niet in de daaraan voorafgaande periode aan de kalveren gegeven kan zijn. Verder gaat de rechtbank uit van de door [partij B] zelf opgegeven eindvoorraad van 2020, te weten 500 kg (zie randnr. 24 conclusie na getuigenverhoor van [partij B]). Dat betekent dat in de periode tot 16 september 2021 4.042 kg + 500 kg = 4.542 kg krachtvoer voor de kalveren beschikbaar was en in de periode tot 1 november 2021 4.542 kg + 2.186 + 2.004 kg = 8.732 kg.
3.9.
In bijlage 5 van het rapport van [naam 1] staat een overzicht van het aantal dagen tot november 2021 waarop de dieren van de lijst van 26 dieren uit de dagvaarding krachtvoer hebben gekregen. Volgens die lijst hebben 11 dieren in de leeftijd tot acht maanden in totaal 1.160 dagen en 14 dieren in de leeftijd van acht tot twaalf maanden 1.585 dagen krachtvoer gekregen. Eveneens volgens die lijst hebben 12 van de 26 dieren in het geheel geen krachtvoer gekregen, omdat zij op 1 januari 2021 al ouder dan twaalf maanden waren.
De rechtbank volgt [partij A] echter daar waar deze de periode tot 16 september 2021 als referentieperiode kiest om na te gaan of de kalveren voldoende krachtvoer gekregen hebben. Het tijdstip waarop [partij B] krachtvoer aan heeft laten voeren is daarvoor immers van belang. Het krachtvoer dat in september ingekocht is kan, zoals hiervoor reeds overwogen, niet in de daaraan voorafgaand periode aan de kalveren gegeven zijn en in zoverre kan de totale hoeveelheid krachtvoer die in 2021 beschikbaar was niet als uitgangspunt dienen.
3.10.
De rechtbank stelt vast dat [naam 1] in zijn rapport - terecht - rekening houdt met dieren die niet afkomstig waren van [partij A], maar die wel gevoerd werden met het op het bedrijf van [partij B] aangevoerd krachtvoer. [naam 1] had echter ook in zijn berekeningen moeten betrekken de dieren die wel afkomstig waren van [partij A] en op het bedrijf van [partij B] krachtvoer gekregen hebben, maar die niet deel uitmaakten van de lijst van 26 dieren die in de dagvaarding opgenomen is. [partij A] betrekt die dieren wel in het hierna onder 3.11. te bespreken door haar gemaakte overzicht.
3.11.
[partij A] heeft in haar productie 64 een overzicht opgenomen van de dieren die in de periode tot 16 september 2012 krachtvoer gekregen hebben op het bedrijf van [partij B]. Dit overzicht is gebaseerd op de gegevens over de aanvoer van dieren bij [partij B]. In het overzicht staan 36 dieren: 29 dieren van [partij A] en 7 dieren van anderen. Van de 29 dieren van [partij A] staan 12 dieren op de lijst die in de dagvaarding opgenomen is. Dat zijn de dieren met de werknummers [nummer 1], [nummer 11], [nummer 14], [nummer 15], [nummer 17], [nummer 18], [nummer 19], [nummer 20], [nummer 21], [nummer 24], [nummer 25] en [nummer 26].
Volgens het overzicht geldt het volgende voor de periode tot 16 september 2021. Toen hebben 29 dieren in de leeftijd tot acht maanden gezamenlijk 2.114 dagen krachtvoer gekregen en hebben 19 dieren in de leeftijd van acht tot twaalf maanden gezamenlijk 1.655 dagen krachtvoer gekregen. Omdat het overzicht dat [partij B] als bijlage bij het rapport van [naam 1] in het geding heeft gebracht zoals hierboven uitgelegd niet deugdelijk is en [partij B] het overzicht van productie 64 van [partij A] na diens conclusie na getuigenverhoor niet meer voldoende inhoudelijk betwist heeft zal de rechtbank van deze laatste cijfers uitgaan.
3.12.
De rechtbank brengt nog wel een correctie aan op het overzicht van [partij A] in diens productie 64. De rechtbank stelt namelijk vast dat in bijlage 5 van het rapport van [naam 1] een tweetal dieren is opgenomen, dat volgens die bijlage in de periode tot 16 september 2021 zowel krachtvoer gekregen heeft in de leeftijd tot acht maanden als in de leeftijd van acht tot twaalf maanden. Deze dieren met werknummers [nummer 22] onderscheidenlijk [nummer 23] staan niet in productie 64 van [partij A], terwijl ze wel in de aan productie 64 ten grondslag liggende aanvoerlijst opgenomen zijn. Het gevolg hiervan is dat niet alleen het aantal dagen waarin krachtvoer aan kalveren in de leeftijd tot acht maanden maar ook het aantal dagen waarin krachtvoer aan kalveren in de leeftijd van acht tot twaalf maanden hoger uitvalt, zodat de totale benodigde hoeveelheid krachtvoer groter is en het verschil tussen die hoeveelheid en de beschikbare hoeveelheid krachtvoer dus ook. De rechtbank zal op dit punt de door [partij B] zelf genoemde cijfers gebruiken. Dat levert 143 + 66 = 209 dagen voor het voeren van kalveren in de leeftijd tot acht maanden op en 122 + 122 = 244 dagen voor het voeren van kalveren in de leeftijd van acht tot twaalf maanden. Onder verwijzing naar wat hiervoor onder 3.11. staat komt de rechtbank uit op 2.114 + 209 = 2.323 dagen voeren van kalveren in de leeftijd tot acht maanden en op 1.655 + 244 = 1.899 dagen voor het voeren van kalveren in de leeftijd van acht tot twaalf maanden.
Hoeveelheid krachtvoer per kalf
3.13.
In het rapport Van [naam 1] staat dat uit een recente studie van de Universiteit van Wageningen blijkt dat een voeraanbod (van krachtvoer begrijpt de rechtbank) van 1,07 kg per dag als norm hanteert voor kalveren tot de leeftijd van één jaar. Omdat [partij B] dit niet nader onderbouwt en [naam 1] verderop in zijn rapport schrijft dat 15 dieren afkomstig van [partij A] die jonger dan acht maanden waren 1,75 kg (krachtvoer) en 15 dieren in de leeftijd van acht tot twaalf maanden 0,875 kg (krachtvoer) per dag nodig hadden, gaat de rechtbank ervan uit dat [partij B] zich in deze procedure op het standpunt stelt dat kalveren van de desbetreffende leeftijd in ieder geval die hoeveelheden krachtvoer moeten krijgen. De rechtbank leidt daaruit af dat partijen het erover eens zijn dat een kalf dat die hoeveelheid krachtvoer niet krijgt onvoldoende van krachtvoer voorzien wordt.
3.14.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de hiervoor genoemde cijfers in de periode tot 16 september 2021 4.064,2 kg (2.323 x 1,75 kg) + 1.661,6 kg (1.899 x 0,875 kg) = 5.726,8 kg krachtvoer aan de kalveren gevoerd had moeten worden. De rechtbank komt tot de slotsom dat [partij B] de kalveren van [partij A] in de periode van 1 januari 2021 tot 16 september 2021 niet voorzien heeft van de hiervoor genoemde minimaal vereiste hoeveelheid krachtvoer, omdat in die periode slechts 4.542 kg krachtvoer beschikbaar was. De rechtbank stelt vast dat deze hoeveelheid aanzienlijk minder is dan de benodigde hoeveelheid. Het verschil is haast 1.200 kg, wat ongeveer 21% is van de benodigde hoeveelheid krachtvoer. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de vaststellingen over het geven van te weinig krachtvoer zien op een groot gedeelte, namelijk 8,5 maanden, van de meetperiode van 10 maanden die in de bewijsopdracht genoemd staat.
3.15.
Daaruit vloeit voort dat [partij B] die kalveren in de gehele periode van 1 januari 2021 tot november 2021 ontoereikend van krachtvoer heeft voorzien. Dit komt vast te staan ten aanzien van 14 van de 26 dieren die met nummer in de dagvaarding vermeld zijn en waarop de bewijsopdracht betrekking heeft. Het zijn de dieren met werknummers [nummer 1], [nummer 11], [nummer 14], [nummer 15], [nummer 17], [nummer 18], [nummer 19], [nummer 20], [nummer 21], [nummer 24], [nummer 25] en [nummer 26], die hiervoor onder 3.11. genoemd zijn, waaraan toegevoegd zijn de 2 dieren met werknummers [nummer 22] en [nummer 23], die onder 3.12. genoemd zijn.
3.16.
Dat de gegeven hoeveelheid krachtvoer dermate ontoereikend was dat de groei van deze dieren daardoor negatief kan zijn beïnvloed volgt genoegzaam uit de verklaring van de getuige [getuige 3]. Getuige [getuige 3] zegt in haar hiervoor onder 3.6. vermelde verklaring echter niets over het geëuthanaseerde kalf van [partij A]. De getuige [getuige 2] verklaart wel over dat kalf (
“Ik ben er niet bij geweest dat het kalfje geëuthanaseerd is, maar ik hoorde dat van de familie [partij A]. Ik kan me niet meer voor de geest halen of die kalveren die bij het zieke kalf liepen wel of geen beschikking hadden over voer”) en ook de getuigen [getuige 4] (ziet hiervoor onder 3.7.) en [getuige 5]
(“Ik ben op 11 oktober op het bedrijf geweest samen met [getuige 2] . Wij troffen zeg maar gerust een puinhoop aan, we troffen een ziek kalf aan en we zagen dieren de geen brok kregen en de bak die ik noemde was ook niet gerealiseerd”) doen dat. Deze getuigen leggen echter geen verband tussen het geven van te weinig krachtvoer aan dat kalf en de noodzaak om het te euthanaseren. Evenmin verwijzen de schriftelijke bewijsstukken die [partij A] na 5 juli 2023 in het geding gebracht heeft daarnaar.
3.17.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] erin geslaagd is om te bewijzen dat dat de hoeveelheid krachtvoer die [partij B] in de periode vanaf januari tot november 2021 heeft gevoerd aan 14 van de 26 dieren waarop haar vordering ziet, dermate ontoereikend was dat de groei van deze dieren daardoor negatief kan zijn beïnvloed.
Bewijs groeiachterstand
3.18.
De getuige [getuige 6], veestapeladviseur, verklaart dat in 2021 vaststellingen gedaan zijn door de Coöperatieve Rundvee Verbetering op het bedrijf van [partij A] over de achteruitgang van het vee. De keuring heeft betrekking op het dieren die aanwezig zijn op het bedrijf van [partij A] en de keuring gaat per dier. Het keuringsresultaat wordt ook aan het registratienummer (oormerk) per koe vastgelegd. De rechtbank stelt echter vast dat, indien en voor zover die keuringsresultaten dieren betreffen die in de periode van januari 2021 tot november 2021 in ontoereikende mate krachtvoer bij [partij B] gekregen hebben en die teruggekeerd zijn bij [partij A], die resultaten niet in het geding gebracht zijn.
3.19.
De getuige [getuige 3] verklaart dat een meetlijst bestaat die ziet op dieren die teruggekeerd zijn op het bedrijf van [partij A]. Deze meetlijst heeft [partij A] echter niet in het geding gebracht. [partij B] suggereert dat met deze lijst haar productie 19 bedoeld is. Die productie, die reeds gevoegd was bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [partij B], bevat een lijst van met nummer aangeduide dieren, waarbij op 4 februari 2022 metingen verricht zijn. Voor zover de getuige [getuige 3] die lijst bedoelt, oordeelt de rechtbank daarover als volgt. In die lijst staan 13 dieren vermeld, ten aanzien waarvan hiervoor vastgesteld is dat zij te weinig krachtvoer hebben gekregen van [partij B] (het veertiende dier is het overleden kalfje). De dieren zijn, zo blijkt uit de lijst, beoordeeld op hoogte en op omvang. De resultaten van de hoogtemetingen zijn: 1 dier op de nullijn 4 dieren onder de norm en 8 dieren boven de norm. De resultaten van de metingen van de omvang zijn: negen dieren onder de norm, 2 dieren op de nullijn en 2 dieren boven de norm. Bij drie dieren is vermeld is dat zowel hun hoogte als hun omvang onder de norm is. [partij A] heeft bij haar bewijslevering geen nadere uitleg bij productie 19 van [partij B] gegeven. Zonder die uitleg kan de rechtbank in het licht van de genoemde resultaten van de metingen op grond van die lijst niet vaststellen dat de desbetreffende dieren een groeiachterstand hebben opgelopen ten opzichte van de gebruikelijke groei van het jongvee van [partij A].
3.20.
Het door de getuige [getuige 4] in haar verklaring genoemde schema (zie hiervoor onder 3.7.) heeft [partij A] niet in het geding gebracht. Twee producties van [partij A] zijn een schema van Alpuro Breeding van met nummer vermelde dieren met daaraan verbonden meetgegevens. Productie 37 dateert van 25 oktober 2021 en heeft betrekking op andere dieren dan de dieren die op de lijst die in de dagvaarding vermeld staan en productie 69 dateert van 3 oktober 2023 en heeft evenmin betrekking op dieren die op de lijst uit de dagvaarding staan.
3.21.
Nu [partij A] ook geen ander bewijs heeft geleverd - door verklaringen van getuigen noch door schriftelijk bewijs – waaruit af te leiden valt dat de dieren uit de lijst in de dagvaarding, waarvan de rechtbank hiervoor vastgesteld heeft dat zij van [partij B] in de periode januari 2021 tot november 2021 in ontoereikende mate krachtvoer gekregen hebben en die teruggekeerd waren bij [partij A], tijdens hun verblijf bij [partij B] een groeiachterstand hebben opgelopen ten opzichte van de gebruikelijke groei van haar jongvee, komt de rechtbank tot de slotsom dat [partij A] niet geslaagd in dat deel van de haar gegeven bewijsopdracht.
3.22.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor overwogen heeft zal zij de vordering van [partij A] afwijzen.
3.23.
De rechtbank zal [partij A] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [partij B] begroot op:
griffierecht: € 5.737,00
salaris advocaat: € 6.751,50 (3,5 punten à € 1.929,00)
nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 12.666,50
in reconventie
3.24.
Bij vonnis van 5 juli 2023 heeft de rechtbank al beslist op de vordering die ziet op de opheffing van het door [partij A] gelegde conservatoir beslag. In dat vonnis heeft de rechtbank ook al overwogen dat zij de overige vorderingen van [partij B] zal afwijzen. Omdat beide partijen deels in het ongelijk gesteld worden zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vordering van [partij A] af;
4.2.
veroordeelt [partij A] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [partij B] begroot op € 12.666,50 te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de [partij A] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag
van € 12.666,50 vanaf de vijftiende dag na het vonnis tot aan de algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag
van € 92,00 en de kosten van betekening met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
4.3.
verklaart de veroordeling onder 4.2. uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.4.
wijst de vordering tot veroordeling van [partij A] tot betaling van een bedrag
van € 454,72 met btw en (handels)rente en de vordering van [partij A] tot betaling van een bedrag van € 9.490,00 met rente af;
4.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.type: