ECLI:NL:RBOVE:2024:1690

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/08/303376 / HA ZA 23-378
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens tekortkoming in de uitvoering van aannemingsovereenkomsten

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een coöperatieve vereniging van eigenaren van een bungalowpark en twee gedaagden, waarbij de eiser vorderde dat gedaagde 2 werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A.J. Zomer, stelde dat gedaagden niet tijdig hun installatiewerk hadden afgerond, wat leidde tot schade. De rechtbank oordeelde dat gedaagde 1 geen partij was bij de met eiser gesloten overeenkomst en wees de vorderingen tegen hem af, waarbij eiser werd veroordeeld in de proceskosten. Gedaagde 2, die niet verschenen was, werd wel veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.970,75, vermeerderd met rente, en in de proceskosten van eiser. De rechtbank concludeerde dat gedaagde 1 niet onrechtmatig had gehandeld jegens eiser en dat er geen contractuele relatie bestond tussen eiser en gedaagde 1. De vorderingen tegen gedaagde 1 werden afgewezen, terwijl de vorderingen tegen gedaagde 2 grotendeels werden toegewezen, met een aanpassing van het gevorderde bedrag vanwege een rekenfout.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/303376 / HA ZA 23-378
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser] U.A.,
te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats],
advocaat: mr. L. Meijerink te Enschede,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 2],
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser]
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1]
- de verstekverlening tegen [gedaagde 2]
- de brief van 23 november 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte wijziging eis met productie van 30 januari 2024 met productie(s) van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 13 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is enkel [gedaagde 2] en niet (ook) [gedaagde 1] partij bij de met [eiser] gesloten overeenkomst van aanneming van werk. [eiser] heeft geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde 1] onzorgvuldig en dus onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser]. Zij heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde 1] ten tijde van het sluiten van de aannemingsovereenkomsten wist of had moeten weten dat [gedaagde 2] haar verplichtingen uit die overeenkomsten niet zou nakomen en ter zake van eventuele ongedaanmakingsverbintenissen geen verhaal zou bieden. De vorderingen tegen [gedaagde 1] worden dan ook afgewezen en [eiser] wordt veroordeeld in de door [gedaagde 1] gemaakte proceskosten.
[gedaagde 2] is niet verschenen in deze procedure en tegen haar is verstek verleend. De tegen haar ingestelde vordering is enkel onrechtmatig of ongegrond daar waar het gevorderde bedrag in verband met een gemaakte rekenfout wat te hoog is, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen. De vordering tot (in hoofdsom) een bedrag van € 30.970,75, vermeerderd met rente, wordt echter toegewezen. [gedaagde 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) die [eiser] heeft gemaakt

3.De feiten

3.1.
[eiser] is een coöperatieve vereniging van eigenaren,
van een bungalowpark in [vestigingsplaats 1].
3.2.
Om het bungalowpark en de voorzieningen te verduurzamen, is besloten het gemeenschappelijk zwembad op een duurzame wijze te verwarmen. Op aanraden van een leverancier die een dergelijke installatie kon leveren heeft [eiser] [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ingeschakeld.
3.3.
[gedaagde 1] heeft samen met technisch adviseur [naam 1] van Dutch Building Advise ter plaatse de situatie bekeken. Vervolgens heeft [gedaagde 1] op 29 april 2023 twee offertes aan [eiser] verstrekt, die door [eiser] zijn aanvaard (hierna: de aannemingsovereenkomsten). Op grond van de aannemingsovereenkomsten zijn werkzaamheden uitgevoerd door monteurs die [gedaagde 2] daarvoor heeft ingeschakeld. [eiser] heeft aan [gedaagde 2] de overeengekomen aannemingprijzen van € 13.431,97 (inclusief btw) en € 24.503,70 (inclusief btw) voldaan.
3.4.
Op 01 mei 2023 en 15 mei 2023 heeft [eiser] facturen ontvangen voor de verrichte werkzaamheden en extra ingekochte materialen van respectievelijk € 1.252,96 en
€ 8.784,60 inclusief btw.
3.5.
Begin juni 2023 blijkt na een inventarisatie uitgevoerd door [naam 1] in aanwezigheid van [gedaagde 1] en [naam 2] (bestuurder van [gedaagde 2]) dat sprake is van verschillende gebreken. [naam 1] heeft een lijst opgesteld van werkzaamheden die nog verricht moeten worden om de installatie werkend te krijgen. [eiser] is meegedeeld dat deze werkzaamheden voor een deel voor rekening van [gedaagde 2] zullen komen en voor een deel meerkosten zullen opleveren.
3.6.
[eiser] heeft op 9 juni 2023 haar ongenoegen uitgesproken over de gang van zaken en geëist dat de installatie binnen een week moet worden voltooid en opgeleverd.
Op 6 juli 2023 is nogmaals een termijn van twee weken gegund om het hele systeem te herstellen en op te leveren en heeft [eiser] aangekondigd dat zij een second opinion heeft laten verrichten.
3.7.
In het kader van de second opinion is [bedrijf] B.V. tot de conclusie gekomen dat kennis, tekeningen en begeleiding hebben ontbroken bij de installatiewerkzaamheden. Er is een overzicht gemaakt van niet deugdelijk uitgevoerde werkzaamheden en de kosten om alsnog een werkende installatie op te leveren zijn begroot op € 10.000,-.
3.8.
Op 2 augustus 2023 heeft [eiser] de overeenkomst ontbonden en [gedaagde 2] uit hoofde van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. [gedaagde 2] is gesommeerd de schade te betalen, waarbij is aangekondigd dat bij niet betaling de rechter zal worden ingeschakeld. Omdat betaling uitbleef heeft [eiser] op 28 september 2023 een dagvaarding laten uitbrengen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van – primair – € 35.034,86 en – subsidiair – €13.310,00, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat - veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van
– primair – € 35.034,86 en – subsidiair – €13.310,00, vermeerderd met rente;
een in goede justitie vast te stellen schadevergoeding en kosten;
de proceskosten.
4.3.
[gedaagde 1] concludeert afwijzing van de vorderingen van [eiser], veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vordering die is ingesteld tegen [gedaagde 1]
5.1.
Heeft [gedaagde 1] aannemingsovereenkomsten gesloten met [eiser]?
5.1.1.
Aan de vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat
  • i) zij met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aannemingsovereenkomsten heeft gesloten, uit hoofde waarvan zij aan [gedaagde 2] verschillende bedragen heeft voldaan;
  • ii) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (ernstig) te kort zijn geschoten in hun verplichtingen uit deze overeenkomsten;
  • iii) zij deze overeenkomsten buitengerechtelijk (gedeeltelijk) heeft ontbonden;
  • iv) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de door [eiser] betaalde bedragen (al dan niet in de als ontbindingsschade) moet terugbetalen.
Volgens [gedaagde 1] is hij geen contractspartij bij de aannemingsovereenkomsten. Hij is, zo voert hij aan, dus ook niet aansprakelijk voor de gevolgen van het niet nakomen van de verplichtingen uit die overeenkomsten.
5.1.2.
Artikel 6:217, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en aanvaarding daarvan. Of en zo ja met welke inhoud een overeenkomst tot stand is gekomen, hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
5.1.3.
Anders dan [eiser] ingang wil doen vinden, kan niet worden aangenomen dat [gedaagde 1] (ook, of alleen) contractspartij is bij de aannemingsovereenkomsten. Aan het hoofd van de door [eiser] geaccordeerde offertes is duidelijk vermeldt ‘[gedaagde 2] BV’ en een aan [gedaagde 2] toebehorend emailadres en website-adres. Aan de voet van elke pagina van de offerte is voorts het kvk-nummer van [gedaagde 2], het btw-nummer van [gedaagde 2] en een aan [gedaagde 2] toebehorend bankrekeningnummer vermeld. De offertes vermelden aan het einde:
“Met vriendelijke groet,
[gedaagde 2]
[gedaagde 1]
[handtekening van [gedaagde 1]] ”
De offertes laten daarmee geen andere uitleg toe dan dat [gedaagde 1] namens [gedaagde 2] deze offertes heeft ondertekend en dat niet namens zichzelf heeft gedaan.
Ook uit de omstandigheden na het sluiten van de aannemingsovereenkomsten kan niet worden afgeleid dat [gedaagde 1] zelf heeft gecontracteerd met [eiser]. Daarbij is van belang dat de facturen op naam van [gedaagde 2] zijn gesteld, de betalingen door [eiser] ook naar een rekening van [gedaagde 2] zijn gedaan, en [gedaagde 1] in verschillende emails aan [eiser] zich bediende van een aan [gedaagde 2] gerelateerd emailadres.
Dat [gedaagde 1], zoals [eiser] stelt en door hem is betwist, aan het hoofd van de offertes een door hem gebruikt privémobiel telefoonnummer heeft vermeld leidt niet tot een andere oordeel, ook niet in combinatie met het gegeven dat [gedaagde 1] zich in verschillende emails naar [eiser] heeft bediend van zijn privé-emailadres. Gelet op de hiervoor genoemde verwijzingen naar [gedaagde 2] behoefde [gedaagde 1] aan die omstandigheden redelijkerwijs niet de conclusie te verbinden dat [eiser] met hem in privé heeft gecontracteerd.
5.2.
Heeft [gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld jegens [eiser].
5.2.1.
Voorts heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
5.2.2.
Artikel 6:162 lid 1 BW bepaalt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt als een onrechtmatige daad aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Tenslotte bepaalt het derde lid van artikel 6:162 BW dat een onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
5.2.3.
Onder verwijzing naar het Spaanse Villa arrest [1] op grond waarvan een intermediair aansprakelijk kan zijn naast zijn principaal, stelt [eiser] dat [gedaagde 1] als deskundig bemiddelaar namens [gedaagde 2] volgens de gewone maatstaven voor een onrechtmatige daad jegens haar aansprakelijk is voor de door haar geleden schade. [gedaagde 1] heeft, zo stelt [eiser] in dit verband, gehandeld in strijd met een op hem als deskundig bemiddelaar (dienstverlener) rustende zorgvuldigheidsnorm, door ten onrechte niet te voorkomen dat [eiser] met [gedaagde 2] contracteerde, terwijl bij voorbaat vast stond dat [gedaagde 2] haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomsten niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden. Dit kwalificeert volgens hem als een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en dit levert een onrechtmatige daad op nu [eiser] daardoor schade heeft geleden.
5.2.4.
[gedaagde 1] heeft betwist dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Hij voert aan dat [gedaagde 2] niet zijn onderneming is, dat hij geen invloed heeft op het beleid en geen inzage heeft (gehad) in de boekhouding. Hij heeft enkel wat werkzaamheden voor [gedaagde 2] verricht als vriendendienst, waarbij zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] baat bij hadden. Voor [gedaagde 1] vormden de werkzaamheden voor [gedaagde 2] (naar zijn zeggen hooguit 6 a 7 uur per week) een vorm van dagbesteding, die hem door zijn psychiater was aangeraden nadat hij last had van depressies. [gedaagde 2], het bedrijf van een kennis van [gedaagde 1], kon als startende onderneming profiteren van de werkzaamheden die [gedaagde 1] kon verrichten, maar heeft hem daarvoor niets betaald. [gedaagde 1] heeft, zo voert hij aan, geen technische opleiding en ervaring en heeft om die reden opgetrokken met [naam 1], die die kennis en ervaring wel had.
5.2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde 1] ten tijde van het sluiten van de aannemingsovereenkomsten wist of had moeten weten dat [gedaagde 2] haar verplichtingen uit die overeenkomsten niet zou nakomen. Evenmin heeft [eiser] feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde 1] ten tijde van het sluiten van die aannemingsovereenkomsten wist had moeten weten dat [gedaagde 2] ter zake van eventuele ongedaanmakingsverbintenissen geen verhaal zou bieden.
Anders dan [eiser] ingang wil doen vinden volgt die wetenschap niet uit de enkele omstandigheid dat na het sluiten van die aannemingsovereenkomsten gebleken is dat [gedaagde 2] haar verplichtingen niet is nagekomen en ter zake van de ongedaanmakingsverbintenissen geen verhaal biedt. Daarbij komt dat [gedaagde 1] gemotiveerd heeft betwist dat hij op de hoogte was van de (financiële) situatie bij [gedaagde 2].
5.2.6.
[eiser] heeft evenmin (andere) omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde 1] anderszins onzorgvuldig en dus onrechtmatig heeft gehandeld. Niet is komen vast te staan dat het handelen en/of nalaten te handelen van [gedaagde 1] jegens [eiser] onrechtmatig is geweest.
5.3.
Conclusie
5.3.1.
Aangezien niet kan aangenomen dat [gedaagde 1] contractspartij was bij de aannemingsovereenkomsten en evenmin kan worden aangenomen dat hij tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, moeten de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde 1] worden afgewezen.
5.3.2.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) die [gedaagde 1] heeft gemaakt. De proceskosten van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.051,00
Aangezien [gedaagde 1] de definitieve toevoeging niet tijdig heeft overgelegd, zal het griffierecht worden verhoogd. In die hiervoor weergegeven berekening is van dit hogere griffierecht uitgegaan.
De vordering die is ingesteld tegen [gedaagde 2]
5.4.
[gedaagde 2] is niet verschenen in deze procedure en tegen haar is verstek verleend.
5.5.
Aan de vordering heeft [eiser] onder andere ten grondslag gelegd dat
  • i) zij aan [gedaagde 2] uit hoofde van de overeenkomst die is neergelegd in de als productie 3 bij dagvaarding in het geding is gebrachte offerte een bedrag heeft voldaan van € 13.431,97,
  • ii) zij deze overeenkomst (gedeeltelijk) heeft ontbonden, zodat ongedaanmakingsverbintenissen ontstaan en
  • iii) [gedaagde 2] uit hoofde daarvan gehouden aan [eiser] een bedrag van € 6.798,90 inclusief btw verschuldigd is.
Het bedrag van € 6.798,90 is berekend door op het bedrag van € 13.431,97 een bedrag van € 7.813,14 in mindering te brengen (in verband met een ketel die door [eiser] behouden wordt). Dat zou leiden tot een bedrag van € 5.618,93 (exclusief btw). Inclusief btw is dat het gevorderde bedrag.
5.6.
De berekening van dit deel van de vordering bevat een onjuistheid in die zin dat het bedrag van € 13.431,97 blijkens de bij productie 3 bij dagvaarding gevoegde calculatie inclusief btw is, terwijl over dat bedrag in de berekening van [eiser] vervolgens nogmaals btw wordt gerekend. Aan de hand van genoemde calculatie stelt de rechtbank vast dat [gedaagde 2] aan [eiser] in verband met dit onderdeel van de vordering verschuldigd een bedrag is van € 11.108,80 - € 7.813,14 = € 3.295,66, te vermeerderen met een bedrag van € 692,08 aan btw, dus in totaal een bedrag van € 3.987,74.
5.7.
De vordering komt de rechtbank overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat zij in zoverre zal worden toegewezen. Dat betekent dat de vordering tot (in hoofdsom) een bedrag van € 30.970,75, vermeerderd met rente, wordt toegewezen.
5.8.
[gedaagde 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de de proceskosten (inclusief nakosten) die [eiser] heeft gemaakt. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
786,00
(1,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.907,73
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 30.970,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 2 augustus 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van [eiser] van € 3.907,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 1], tot aan de uitspraak begroot op € 3.051,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken door mr. H. Bottenberg-van Ommeren op 27 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881