Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de conclusie van antwoord met 3 producties;
- de mondelinge behandeling van 15 februari 2024, ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
3.De feiten
dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 01-09-2022.”
4.Het geschil
5.De beoordeling
[gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat de FIOD in april 2023 na een inval onder meer (een deel van) de administratie van [bedrijf 1] en van zijn andere vennootschappen in beslag heeft genomen en dat hij daarom niet (volledig) aan de informatieverzoeken van de curator kon voldoen. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in dit verweer. Ook in het geval dat de administratie van [bedrijf 1] in april 2023 in beslag is genomen, dit blijkt nergens uit, laat dat onverlet dat [gedaagde] eerder al de verplichting had om de administratie van [bedrijf 1] ‘terstond’ aan de curator af te geven. Daartoe was [gedaagde] ingevolge artikel 105a lid 2 Fw immers gehouden. De curator heeft [gedaagde] bovendien al op 23 februari, 10 én 30 maart 2023 – dus vóór de beweerdelijke FIOD-inval – dringend verzocht de administratie te overhandigen en inzicht te bieden in zijn administratie. Door niet aan die herhaalde verzoeken te voldoen heeft [gedaagde] verhinderd dat de curator zich een beeld kon vormen van de vermogenstoestand van [bedrijf 1] per faillissementsdatum en daarmee van de deugdelijkheid van de administratie. Dit nalaten komt voor rekening en risico van [gedaagde]. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat het strafrechtelijk onderzoek en doorzoeking niet was gericht op [bedrijf 1], zoals blijkt uit de e-mail van de parketsecretaris van 2 mei 2023 (zie productie 18 van de curator).
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)